ECLI:NL:TGZRAMS:2023:203 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam A2023/5320
ECLI: | ECLI:NL:TGZRAMS:2023:203 |
---|---|
Datum uitspraak: | 18-08-2023 |
Datum publicatie: | 18-08-2023 |
Zaaknummer(s): | A2023/5320 |
Onderwerp: | Onheuse bejegening |
Beslissingen: | Ongegrond, kennelijk ongegrond |
Inhoudsindicatie: | Kennelijk ongegronde klacht tegen een verzekeringsarts. Klager heeft een klacht over de wijze waarop de verzekeringsarts hem tijdens een medische (her)keuring te woord heeft gestaan. Het college begrijpt dat de verzekeringsarts, nu het niet mogelijk bleek om het gewicht van klager te bepalen tijdens het onderzoek, de zoon van klager heeft gevraagd naar diens gewicht. Uit deze vraag kan, op zichzelf genomen (dus zonder de gehanteerde bewoordingen en/of toon) niet worden geconcludeerd dat de verzekeringsarts zich daarmee krenkend en denigrerend (jegens klager en/of zijn zoon) heeft opgesteld. Vanwege het verschil in de beleving van het gesprek tussen partijen kunnen de feiten niet worden vastgesteld en kan het college niet vaststellen dat het verwijt van klager gegrond is. Klacht kennelijk ongegrond verklaard. |
REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG
AMSTERDAM
Beslissing in raadkamer van 18 augustus 2023 op de klacht van:
A,
wonende in B,
klager,
tegen
C,
verzekeringsarts,
werkzaam in D,
verweerder, hierna ook: de verzekeringsarts,
gemachtigde: mr. R.J. Ruiter, werkzaam in Maastricht.
1. Waar gaat de zaak over?
1.1 Klager is voormalig militair. Hij is vanwege een dienst gerelateerde PTSS per
14 december 2004 voor 30% invalide bevonden in de zin van de Militaire Pensioenwet-
en regelgeving. Verweerder is werkzaam als verzekeringsarts bij het E. Deze artsen
wordt advies gevraagd bij vragen zoals of een bepaald gezondheidsprobleem een gevolg
is van de werkzaamheden in dienstbetrekking en in hoeverre daarbij sprake is van invaliditeit
in de zin van de Militaire Pensioenwet- en regelgeving. Op 29 april 2021 heeft klager
een verzoek om een medische (her)keuring ingediend in verband met gebitsletsel en
toegenomen gewicht. Hij is daarop gezien door de verzekeringsarts op 27 januari 2022.
Klager heeft een klacht over de wijze waarop de verzekeringsarts hem die dag te woord
heeft gestaan. De verzekeringsarts voert verweer.
Het college komt tot het oordeel dat de klacht kennelijk ongegrond is. ‘Kennelijk’
betekent dat het niet nodig is om nog vragen aan de partijen te stellen en dat duidelijk
is dat de klacht niet gegrond kan worden verklaard. Hierna licht het college toe hoe
het tot deze beslissing is gekomen.
2. De procedure
2.1 Het college heeft de volgende stukken ontvangen:
- het klaagschrift, ontvangen op 31 januari 2023;
- het verweerschrift met de bijlagen;
- het proces-verbaal van het mondelinge vooronderzoek, gehouden op 7 juni 2023.
2.2 Het college heeft de klacht in raadkamer behandeld. Dit betekent dat het college
de zaak beoordeeld heeft op basis van de stukken, zonder dat de partijen daarbij aanwezig
waren.
3. De klacht en de reactie van de verzekeringsarts
3.1 Klager verwijt de verzekeringsarts dat hij tijdens het gesprek op 27 januari 2022
in het kader van de herkeuring van klager, denigrerende opmerkingen heeft gemaakt
over de behandelaar van klager en krenkende uitlatingen heeft gedaan tegen klager
en zijn meegekomen zoon.
3.2 De verzekeringsarts voert verweer en heeft het college verzocht de klager in zijn
klacht (deels) niet-ontvankelijk te verklaren en/of de klacht ongegrond te verklaren.
3.3 Het college gaat hierna verder in op de standpunten van partijen.
4. De overwegingen van het college
Ontvankelijkheid
4.1 De verzekeringsarts is van opvatting dat klager niet ontvankelijk is in zijn klacht
voor zover die gaat over vermeende opmerkingen van de verzekeringsarts over de behandelaar
van klager.
4.2 Het college vat de klacht op als een klacht over de houding van de verzekeringsarts
in het algemeen tijdens het gesprek op 27 januari 2022. Het college maakt daarbij
geen onderscheid in de verschillende opmerkingen die de verzekeringsarts volgens klager
zou hebben gemaakt. Dat betekent dat het college van oordeel is dat klager ontvankelijk
is en dat de klacht hieronder inhoudelijk wordt besproken.
Inhoudelijk
4.3 Klager heeft verklaard dat hij de wijze waarop de verzekeringsarts vragen stelde en de (aard van de) opmerkingen die hij maakte, als kwetsend heeft ervaren. Zo zou de verzekeringsarts denigrerende opmerkingen hebben gemaakt over de psychotherapeutische behandelaar van klager. Hieronder begrepen de opmerking dat deze behandelaar niet over de deskundigheid beschikt om te oordelen over een verband tussen de obesitasklachten en de PTSS-klachten van klager. Ook heeft de verzekeringsarts zich volgens klager spottend uitgelaten tegenover klager. Een voorbeeld dat klager geeft, is dat vanwege zijn weigering om op de weegschaal te gaan staan de verzekeringsarts aan de meegekomen zoon van klager diens lengte en gewicht vroeg en hij daar het gewicht van klager aan relateerde.
4.4 De verzekeringsarts heeft de verwijten gemotiveerd weerspoken. Hij betwist dat hij zich denigrerend, spottend of anderszins negatief heeft uitgelaten over de behandelaar van klager en/of over klager zelf. De verzekeringsarts heeft bevestigd dat hij de zoon van klager heeft gevraagd naar zijn leeftijd, lengte en gewicht. Deze vraag heeft hij gesteld in het kader van de familieanamnese. Tijdens het mondeling vooronderzoek heeft de verzekeringsarts verklaard dat het absoluut niet zijn bedoeling is geweest om klager te kwetsen. De verzekeringsarts had ook tijdens en na het gesprek niet het gevoel dat het gesprek moeizaam verliep.
4.5 Of iemand overgewicht ontwikkelt, is vaak een samenspel van onder meer enerzijds de genetisch aanleg en anderzijds omgevings- en leefstijlfactoren. Het college begrijpt dan ook dat de verzekeringsarts, nu het niet mogelijk bleek om het gewicht van klager te bepalen tijdens het onderzoek, de zoon van klager heeft gevraagd naar diens gewicht. Uit deze vraag kan, op zichzelf genomen (dus zonder de gehanteerde bewoordingen en/of toon) niet worden geconcludeerd dat de verzekeringsarts zich daarmee krenkend en denigrerend (jegens klager en/of zijn zoon) heeft opgesteld.
4.6 Verwijten over de inhoud en manier van mondelinge communicatie laten zich moeilijk op hun juistheid beoordelen door het college. Het is vaak de toon die de muziek maakt, en die toon is aan derden niet goed over te brengen. Dit maakt dat het college niet kan vaststellen dat het verwijt van klager gegrond is. Het college benadrukt dat dit oordeel niet berust op het uitgangspunt dat het woord van klager minder geloof verdient dan dat van verweerder. Maar voor het oordeel of een bepaalde verweten gedraging tuchtrechtelijk verwijtbaar is, moet eerst worden vastgesteld welke feiten daaraan ten grondslag liggen. In dit geval kunnen die feiten niet worden vastgesteld, vanwege het verschil in de beleving van het gesprek tussen partijen.
4.7 Het college merkt overigens op dat klager tijdens het mondeling vooronderzoek
heeft verklaard dat hij niet direct reageert op zaken die in een gesprek naar voren
komen, maar pas een paar dagen later: ‘het moet als het ware “landen”. Dan komt langzaam
het besef dat een en ander niet goed is gegaan zoals verwacht mocht worden’. Het college
begrijpt en respecteert uiteraard deze opstelling van klager. Echter, zijn wat terughoudende
opstelling (zoals klager dat zelf omschrijft) tijdens het onderzoek kan ertoe hebben geleid dat de verzekeringsarts de opstelling verkeerd heeft geïnterpreteerd
waardoor (onbedoeld, bij beide partijen) onduidelijkheid is ontstaan die (mede) heeft
geresulteerd in ontevredenheid bij klager over het onderzoek.
4.8 Het voorgaande betekent dat de klacht kennelijk ongegrond is.
5. De beslissing
De klacht is kennelijk ongegrond.
Deze beslissing is gegeven op 18 augustus 2023 door A.M.J.G. van Amsterdam, voorzitter,
C.H. van Dijk, lid-jurist, P. van Haren, C.H.C. Lemmers en A.T.C. Ouwehand, leden-beroepsgenoten,
bijgestaan door R. van der Vaart, secretaris.