ECLI:NL:TGZRAMS:2023:202 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam A2022/4667
ECLI: | ECLI:NL:TGZRAMS:2023:202 |
---|---|
Datum uitspraak: | 18-08-2023 |
Datum publicatie: | 18-08-2023 |
Zaaknummer(s): | A2022/4667 |
Onderwerp: | Overige klachten |
Beslissingen: | Gegrond, geen maatregel |
Inhoudsindicatie: | Deels gegronde klacht tegen een verzekeringsarts. Klager heeft meerdere klachten over beoordeling door de verzekeringsarts en de verslaglegging daarvan. Ook verwijt klager de verzekeringsarts dat zij geen gehoor heeft gegeven aan zijn verzoek tot inzage van de medische rapportage voorafgaand aan de beslissing in de bezwaarprocedure. Het recht van klager op inzage en correctie van feitelijke onjuistheden vindt zijn grondslag in artikel 8 lid 2 en 15 van de Algemene verordening gegevensbescherming. De betrokkene moet dit recht wel actief inroepen. Dat klager dit heeft gedaan tijdens het spreekuur staat niet ter discussie. Ook als klager zich tijdens het spreekuur onbeleefd of intimiderend heeft gedragen doet dit aan zijn recht op inzage en correctie niets af. Vanaf het moment dat klager uitsprak de rapportage in te willen zien, lag het op de weg van de verzekeringsarts om dit verzoek te honoreren. Klacht in zoverre gegrond verklaard en voor het overige ongegrond. Het college volstaat met de enkele constatering dat de verzekeringsarts klager actiever had moeten begeleiden in zijn verzoek om inzage vooraf van de rapportage. Klacht deels gegrond, geen maatregel. |
A2022/4667
REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG AMSTERDAM
Beslissing van 18 augustus 2023 op de klacht van:
A,
wonende in B, klager,
tegen
C,
verzekeringsarts, werkzaam in D,
verweerster, hierna ook: de verzekeringsarts, gemachtigde: mr. I. Veldhuizen, werkzaam
in
Amsterdam.
1. Waar gaat de zaak over?
1.1 Klager ontvangt een Wajong-uitkering en heeft bij het E een starterskrediet
aangevraagd. In
het kader van de bezwaarprocedure tegen de afwijzing van dit starterskrediet heeft
de
verzekeringsarts klager gezien en zijn beperkingen beoordeeld en vastgelegd in een
medische
rapportage. Ook heeft zij een Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) opgesteld. Klager
heeft
meerdere klachten over deze beoordeling en de verslaglegging daarvan. Ook verwijt
klager de
verzekeringsarts dat zij geen gehoor heeft gegeven aan zijn verzoek tot inzage van
de medische
rapportage voorafgaand aan de beslissing in bezwaar. De verzekeringsarts voert verweer.
Het college komt tot het oordeel dat het klachtonderdeel betreffende het inzage- en
correctierecht
gegrond is. De overige klachtonderdelen zijn ongegrond. Het college legt de verzekeringsarts
geen
maatregel op.
2. De procedure
2.1 Het college heeft de volgende stukken ontvangen:
- het klaagschrift, ontvangen op 11 augustus 2022;
- het verweerschrift met de bijlagen;
- het proces-verbaal van het op 9 februari 2023 gehouden mondelinge vooronderzoek.
2.2 De zaak is behandeld op de openbare zitting van 7 juli 2023. Klager was afwezig
zonder
bericht van verhindering. Verweerster is verschenen. Zij werd bijgestaan door haar
gemachtigde en heeft haar standpunt mondeling toegelicht.
3. Wat is er gebeurd?
3.1 Klager, geboren in 1981, ontvangt sinds 2008 een Wajong-uitkering van het E
in verband met
beperkingen voortkomend uit een stoornis in het autismespectrum.
3.2 Op 18 november 2019 heeft klager bij het E een starterskrediet aangevraagd om
als zzp’er in
de juridische sector te kunnen starten.
3.3 Door het E is op 18 augustus 2021 een werkplan opgesteld, waarin klager is geïnformeerd
dat
er geen nieuwe re-integratie afspraken met hem worden gemaakt. Het aangevraagde starterskrediet
is
dus afgewezen.
3.4 Klager heeft op 3 september 2021 bezwaar gemaakt tegen dit werkplan. Zijn bezwaar
was onder
andere dat de FML uit 2009 - waar het werkplan op was gebaseerd - niet meer passend
was.
3.5 In het kader van dit bezwaar is aan de verzekeringsarts, werkzaam op de afdeling
F van het E,
gevraagd te beoordelen of de beperkingen in de FML van 28 juli 2009 gewijzigd moesten
worden.
3.6 De verzekeringsarts heeft klager gezien op 28 maart 2022. Zij heeft haar bevindingen
vastgelegd in het medisch onderzoeksverslag van 31 maart 2022 en in de FML en de Kritische
FML
(KFML) van 29 maart 2022. Zij heeft geconcludeerd dat klager blijvende beperkingen
heeft in
persoonlijk en sociaal functioneren.
3.7 Een verzekeringsarts werkzaam op de afdeling G van het E (hierna: verzekeringsarts
H) heeft
daarna beoordeeld of de beperkingen in de FML van 29 maart 2022 door de verzekeringsarts
juist zijn
vastgelegd. Zij heeft geconcludeerd dat het oordeel van de verzekeringsarts niet hoefde
te worden
gecorrigeerd of aangevuld. Tegen de verzekeringsarts H heeft klager ook een klacht
ingediend.
3.8 Het E heeft het bezwaar van klager tegen het werkplan ongegrond verklaard bij
beslissing van
23 juni 2022.
4. De klacht en de reactie van de verzekeringsarts
4.1 Klager verwijt de verzekeringsarts dat zij:
a) evident onjuiste uitspraken heeft opgenomen in haar rapportage zoals “klant mist zelfinzicht”,
“niet het idee hebben dat er contactgroei is”, “er is geen wederkerigheid”, en “klant
kan moeilijk
luisteren”;
b) aan klager ondanks zijn verzoek daartoe geen inzage heeft verleend in de rapportage
voordat het
definitieve besluit door het E is afgegeven en klager daardoor geen invloed heeft
kunnen uitoefenen
op de rapportage;
c) zich (naar het college begrijpt: onnodig) “bedreigd” voelt als klager als mening geeft dat
bezwaar nodig is als de verzekeringsarts haar werk niet goed doet;
d) een onjuiste FML en KFML heeft opgesteld voor wat betreft de (on)mogelijkheden
van klager om als
zelfstandig jurist te werken.
Een onderdeel van klachtonderdeel a, betreffende de opmerking “Klant vindt dat hij zich advocaat
mag noemen” heeft klager tijdens het mondeling vooronderzoek ingetrokken.
4.2 De verzekeringsarts heeft verweer gevoerd en heeft verzocht de klacht ongegrond te verklaren.
4.3 Het college gaat hierna verder in op de standpunten van partijen.
5. De overwegingen van het college
Welke criteria gelden bij de beoordeling?
5.1 De vraag is of de verzekeringsarts de zorg heeft verleend die van haar verwacht
mocht worden.
De norm daarvoor is een redelijk bekwame en redelijk handelende verzekeringsarts.
Bij de
beoordeling wordt rekening gehouden met de voor de verzekeringsarts geldende beroepsnormen
en
andere professionele standaarden.
5.2 Het college begrijpt dat klager - gelet op klachtonderdeel a) en d) - van mening
is dat het
rapport van de verzekeringsarts niet aan de professionele eisen voldoet. Volgens vaste
jurisprudentie van het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg dient een expertiserapport
zoals door de verzekeringsarts opgesteld aan de volgende criteria te voldoen:
1. het rapport vermeldt de feiten, omstandigheden en bevindingen waarop het berust;
2. het rapport geeft blijk van een geschikte methode van onderzoek om de voorgelegde
vraagstelling
te beantwoorden;
3. in het rapport wordt op inzichtelijke en consistente wijze uiteengezet op welke
gronden de
conclusies van het rapport steunen;
4. het rapport vermeldt de bronnen waarop het berust, daaronder begrepen de gebruikte
literatuur en
geconsulteerde personen;
5. de rapporteur blijft binnen de grenzen van zijn deskundigheid.
5.3 Het college toetst ten volle of het onderzoek door de verzekeringsarts uit het
oogpunt van
vakkundigheid en zorgvuldigheid de tuchtrechtelijke toets der kritiek kan doorstaan.
Ten aanzien
van de conclusie van de rapportage wordt beoordeeld of de deskundige in redelijkheid
tot de
conclusie heeft kunnen komen (ECLI:NL:TGZCTG:2021:19).
Klachtonderdeel a) en d) onjuiste uitspraken in rapportage en onjuiste FML opgesteld
5.4 Klager heeft tijdens het mondeling vooronderzoek toegelicht dat hij van mening
is dat de
opmerkingen zoals onder klachtonderdeel a) in 4.1 genoemd niet in het rapport hadden
moeten worden
opgenomen. De opmerkingen worden als feit gepresenteerd en dat is onjuist, aldus klager.
Klager vindt dat hem hiermee een label wordt opgeplakt en dat dit hem dehumaniseert.
Bovendien zou de verzekeringsarts dergelijke oordelen niet binnen een uur kunnen maken.
Ook kan de verzekeringsarts volgens klager niet op basis van een gesprek van één uur
een oordeel geven over zijn mogelijkheden. Klager is het niet eens met de FML en volgens
hem had deze
niet zonder (nader) onderzoek opgesteld kunnen worden.
5.5 De verzekeringsarts wijst in haar verweerschrift op het verslag van 19 augustus
2009 van de
GZ-psycholoog die klager destijds heeft onderzocht in verband met de aanvraag voor
een
Wajong-uitkering (bijlage 5 bij het verweerschrift). De GZ-psycholoog heeft geconcludeerd
dat er
sprake is van de stoornis van Asperger en beschrijft onder andere dat het toepassen
van sociale
regels klager moeilijker zal vallen. De verzekeringsarts heeft deze rapportage van
19 augustus 2009
ook genoemd en geciteerd in haar medisch onderzoeksverslag van 31 maart 2022. De stoornis
van
Asperger is niet behandelbaar en de belemmeringen die hieruit voortkomen zijn duurzaam
en niet te
beïnvloeden, aldus de verzekeringsarts. De uitspraken waar klager over klaagt, zijn
door de
verzekeringsarts opgeschreven omdat zij dit tijdens het gesprek met klager zo heeft
ervaren en
beoordeeld. Zij heeft tijdens het mondeling vooronderzoek verklaard dat zij al jaren
als
verzekeringsarts werkt en dat zij vaak te maken heeft met mensen die een autismespectrumstoornis
hebben. Zij stelt dan ook voldoende expertise te hebben om deze uitspraken te kunnen
doen. Verder
heeft zij verklaard dat ze op basis van het gesprek van 28 maart 2022 en de overige
stukken uit het
dossier een goed beeld had van klager en zij op zorgvuldige wijze de FML kon opstellen.
Zij heeft
geen medische informatie opgevraagd omdat klager nergens onder behandeling is en zij
voornoemde
informatie van de GZ-psycholoog voldoende vond.
5.6 Het college overweegt als volgt. Aan de verzekeringsarts is gevraagd te beoordelen
of de FML
van 2009 nog steeds van toepassing is. De verzekeringsarts had hierbij de beschikking
over de
Wajong beoordeling van 2009, de KFML van 2009 en het rapport van de GZ-psycholoog
uit 2009. In haar
medische rapportage van 31 maart 2022 heeft zij de informatie uit deze stukken opgenomen.
Daarnaast
heeft zij klager gezien en gesproken. Haar bevindingen naar aanleiding van dit gesprek
heeft zij
ook opgenomen in de medische rapportage. Zij heeft dit op inzichtelijke wijze gedaan.
Het college
begrijpt dat klager de omschrijving van de beperkingen in zijn functioneren als negatief
en
onaangenaam ervaart, maar in het licht van de weergegeven dossiergegevens en de beschreven
bevindingen tijdens het spreekuur zijn de bewoordingen van de verzekeringsarts niet
onbegrijpelijk
en zeker niet evident onjuist.
5.7 Ook is het college van oordeel dat de verzekeringsarts op basis van genoemde,
beschikbare
gegevens en het gevoerde gesprek met klager in redelijkheid tot haar conclusie en
de door haar
opgestelde FML heeft kunnen komen. Het college kan de conclusie en de inhoud van de
FML goed
volgen. Overigens heeft klager niet gespecificeerd met welk aspect uit de FML hij
het niet eens is,
zodat het college hier ook niet een specifiek oordeel over kan geven. Klager schrijft
dat hij het
integraal niet eens is met de FML en de KFML ten aanzien van de (on)mogelijkheden
om als zelfstandig jurist te werken. Een FML houdt echter op zichzelf geen oordeel
in over het wel of niet kunnen functioneren in een specifieke functie. Een FML geeft
een overzicht van de psychische en fysieke mogelijkheden van de betreffende persoon
om gedurende een werkdag te functioneren. De KFML is een verkorte weergave van de
FML, waarin alleen de onderdelen
worden weergegeven waarop afwijkend van de norm is gescoord. Het is vervolgens aan
de
arbeidsdeskundige om aan de hand van de (K)FML én de verzekeringsgeneeskundige rapportage
de
passendheid in een specifieke functie te beoordelen.
5.8 Gelet op het bovenstaande zijn klachtonderdelen a) en d) ongegrond.
Klachtonderdeel b) geen inzage verleend in rapportage voordat het definitieve besluit
door het E is
afgegeven
5.9 Klager verwijt de verzekeringsarts dat zij hem, ondanks zijn verzoek daartoe,
geen inzage
heeft verleend in de medische rapportage voordat het definitieve besluit door het
E is afgegeven.
Klager schrijft dat hij daardoor geen invloed meer heeft kunnen uitoefenen op de rapportage.
5.10 De verzekeringsarts heeft in eerste instantie gesteld dat het conform beleid
van het E is om
een rapport niet af te geven voordat het definitieve besluit is afgegeven. Tijdens
de zitting heeft
zij dat herhaald en desgevraagd toegelicht dat zij werd overvallen door het verzoek
van klager,
omdat hij al tijdens het spreekuur vroeg of hij het rapport mocht inzien en hij daarbij
intimiderend op haar overkwam. De verzekeringsarts heeft vervolgens ter zitting verklaard
dat zij
in het algemeen wel degelijk gehoor geeft aan een verzoek om inzage, maar dat zij
in dit geval
vanwege de sfeer gedurende het gesprek dit verzoek heeft willen afhouden en daarom
heeft volstaan
met de mededeling dat het beleid van het E is om op dat moment in de procedure geen
inzage te
verstrekken.
5.11 Het college stelt voorop dat klager een inzage- en correctierecht heeft. Daarbij
gaat het
niet om het recht zoals dat is neergelegd in artikel 7:464 lid 2 sub b van het Burgerlijk
Wetboek.
Dit inzage- en correctierecht is namelijk buiten toepassing verklaard op handelingen
van de
verzekeringsarts in dienst van het E in artikel 74 lid 4 van de Wet structuur
uitvoeringsorganisatie werk en inkomen. Het recht van klager op inzage en correctie
van feitelijke
onjuistheden vindt zijn grondslag in artikel 8 lid 2 en 15 van de Algemene verordening
gegevensbescherming (vgl. ECLI:NL:TGZCTG:2019:10 inzake (toen nog) de Wet Bescherming
Persoonsgegevens). De betrokkene moet dit recht wel actief inroepen. Dat klager dit
heeft gedaan
tijdens het spreekuur staat niet ter discussie. Ook als klager zich tijdens het spreekuur
onbeleefd
of intimiderend heeft gedragen doet dit aan zijn recht op inzage en correctie niets
af. Vanaf het
moment dat klager uitsprak de rapportage in te willen zien, lag het op de weg van
de
verzekeringsarts om dit verzoek te honoreren (zie ook hierna 5.17).
Het college benadrukt overigens wel dat dit recht op correctie alleen een recht op
het (laten) corrigeren van onjuistheden van feitelijke aard inhoudt (bijvoorbeeld
een verkeerde datum of naam).
Dit recht kan dus ook niet worden ingezet om, zoals klager blijkbaar wenst, ‘invloed
uit te oefenen
op de rapportage’.
5.12 Gelet op het bovenstaande is klachtonderdeel b) gegrond.
Klachtonderdeel c) opmerking over bedreigd voelen
5.13 Klager vindt het ‘gek’ dat de verzekeringsarts zich “bedreigd” voelt, wanneer
hij door laat
schemeren dat er waarschijnlijk bezwaar nodig is als zij haar werk niet goed doet.
Tijdens het
mondeling vooronderzoek heeft klager desgevraagd dit klachtonderdeel toegelicht en
gezegd dat hij
van mening is dat de verzekeringsarts dit niet in de medische rapportage had moeten
opnemen omdat
zij hiermee een moreel oordeel over hem geeft.
5.14 De verzekeringsarts heeft tijdens het mondeling vooronderzoek verklaard dat
zij de
non-verbale communicatie van klager tijdens het spreekuur als intimiderend en bedreigend
heeft
ervaren en dat daarom ook zo heeft opgeschreven in de rapportage.
5.15 Het college is het niet met klager eens dat de verzekeringsarts een moreel oordeel
heeft
gegeven over klager door haar gevoel over zijn houding tijdens het gesprek in de rapportage
te
beschrijven. De verzekeringsarts heeft opgeschreven: “Klant maakt een rigide indruk en aan het
einde van het gesprek vraagt hij of hij het rapport eerst mag inzien voordat het naar
G gaat. Ik
vertel hem dat het bij ons niet procedure is. Klant geeft dan aan dat het waarschijnlijk
weer
uitloopt op een bezwaarzaak. Het voelt als een bedreiging. De uitstraling verbaal
en non verbaal
heeft iets superieurs.” Aldus beschrijft zij de gang van zaken tijdens het gesprek en de houding en
opvatting van klager, en sluit af met de indruk (“het voelt als”) die zij daarbij
kreeg. Deze
beschrijving van het gesprek met vermelding van haar eigen perceptie is niet zodanig
dat zij
daarmee (tuchtrechtelijk) verwijtbaar heeft gehandeld. Dit klachtonderdeel is ongegrond.
Slotsom
5.16 Uit de overwegingen hiervoor volgt dat klachtonderdeel b) gegrond is en de andere
klachtonderdelen ongegrond.
Maatregel
5.17 Omdat de klacht gedeeltelijk gegrond is, moet het college beoordelen of een
maatregel op zijn
plaats is, en zo ja, welke. Het college oordeelt als volgt.
De verzekeringsarts is weliswaar onder de gegeven omstandigheden tekortgeschoten,
maar niet zodanig
dat een maatregel moet worden opgelegd. Het college volstaat met de enkele constatering
dat de
verzekeringsarts klager actiever had moeten begeleiden in zijn verzoek om inzage vooraf
van de
rapportage. Ter zitting heeft de verzekeringsarts ook erkend, dat zij niet had mogen
volstaan met
een verwijzing naar het beleid van het E maar intern het verzoek van klager had moeten
doorgeleiden. Zij heeft ook verklaard dat zij dat normaal gesproken doet en ook zal
blijven doen, maar vanwege (de sfeer van) het gesprek daar niet aan toegekomen is.
Wat er zij van (de aard van) het gesprek, het college gaat uit van een eenmalige vergissing
die op een later moment (in de bezwaarfase) is hersteld. Klager is door dit alles
(uiteindelijk) niet benadeeld. Gesteld noch gebleken is, dat er sprake was van feitelijke
onjuistheden in het rapport die bij inzage vooraf hersteld hadden kunnen worden. Evenmin
is de door
klager gewenste invloed op de rapportage gefrustreerd, eenvoudigweg omdat deze mogelijkheid
(anders
dan klager blijkbaar veronderstelt) niet bestaat.
De verzekeringsarts (die al geruime tijd als zodanig werkzaam is) heeft niet eerder
een tuchtklacht
gehad, heeft gereflecteerd op haar handelen en erkend dat zij ten aanzien van het
verzoek om inzage
anders had moeten handelen. De tuchtklacht heeft daarmee naar het oordeel van het
college in dit
geval zijn doel, het bevorderen van de kwaliteit van de individuele gezondheidszorg,
voldoende
bereikt. Het college legt de verzekeringsarts daarom geen maatregel op.
Publicatie
5.18 In het algemeen belang zal deze beslissing worden gepubliceerd. Dit algemeen
belang is erin
gelegen dat andere verzekeringsartsen mogelijk iets kunnen leren van wat hiervoor
onder 5.11 is
overwogen. De publicatie zal plaatsvinden zonder vermelding van namen of andere tot
personen of
instanties herleidbare gegevens.
Kostenveroordeling
5.19 Klager heeft verzocht de verzekeringsarts te veroordelen in de kosten die hij
heeft gemaakt
in deze procedure. Een kostenveroordeling is mogelijk als het college de klacht (gedeeltelijk)
gegrond verklaart en aan de zorgverlener een maatregel oplegt. Gelet op de omstandigheden
van het
geval (waarbij het college komt tot een gegrondverklaring zonder maatregel), wijst
het college het
verzoek om een kostenveroordeling af.
6. De beslissing
Het college:
- verklaart klachtonderdeel b gegrond;
- bepaalt dat geen maatregel wordt opgelegd;
- verklaart de klacht voor het overige ongegrond;
- wijst het verzoek om een kostenveroordeling af;
- bepaalt dat deze beslissing, nadat die onherroepelijk is geworden, zonder vermelding
van namen
of andere herleidbare gegevens in de Nederlandse Staatscourant zal worden bekendgemaakt
en ter
publicatie zal worden aangeboden aan de tijdschriften Medisch Contact.
Deze beslissing is gegeven door A.M.J.G. van Amsterdam, voorzitter, C.H. van Dijk,
lid-jurist,
P. van Haren, C.H.C. Lemmers en A.T.C. Ouwehand, leden-beroepsgenoten, bijgestaan
door
R. van der Vaart, secretaris, en in het openbaar uitgesproken op 18 augustus 2023.