ECLI:NL:TGZRAMS:2023:188 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam A2022/4923

ECLI: ECLI:NL:TGZRAMS:2023:188
Datum uitspraak: 13-06-2023
Datum publicatie: 13-06-2023
Zaaknummer(s): A2022/4923
Onderwerp: Overige klachten
Beslissingen: Ongegrond, kennelijk ongegrond
Inhoudsindicatie: Kennelijk ongegronde klacht tegen een bedrijfsarts. Klager is van mening dat de bedrijfsarts in strijd heeft gehandeld met wet- en regelgeving, door zich onder directe beïnvloeding van de werkgever niet objectief, zelfstandig en onafhankelijk op te stellen. Het college overweegt dat uit het dossier van klager volgt dat er meerdere (oor)zaken speelden. Het college is van oordeel dat het aankruisen van zowel de optie ‘arbeidsgerelateerd’ als ‘niet arbeidsgerelateerd’ in de gegeven omstandigheden gebruikelijk is. Dat de bedrijfsarts zich daarbij heeft laten leiden of instrueren door de werkgever, is niet gebleken of aannemelijk gemaakt. Verder is het binnen de beroepsgroep gebruikelijk dat bij een aanvankelijke verwachting van relatief kortdurend verzuim, niet (altijd) binnen de termijn van zes weken een Probleemanalyse wordt opgesteld. De bedrijfsarts heeft volgens de Regeling Procesgang eerste en tweede ziektejaar gehandeld, door op het moment dat langdurig verzuim dreigde, direct een Probleemanalyse op te stellen. Ook is het college van oordeel dat niet is gebleken of aannemelijk is gemaakt dat de bedrijfsarts op instructie van de werkgever medische informatie heeft opgevraagd. Klacht in alle onderdelen kennelijk ongegrond verklaard.

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG
AMSTERDAM


Beslissing van 13 juni 2023 naar aanleiding van de klacht van:


A,
wonende te B,
klager,
gemachtigde: C (broer van klager),


tegen


D,
bedrijfsarts,
destijds werkzaam te E,
verweerster, hierna ook: de bedrijfsarts,
gemachtigde: mr. M.J. de Groot, werkzaam te Utrecht.


1. De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het klaagschrift met de bijlagen, ontvangen op 13 september 2022,
- het verweerschrift met de bijlagen;
- de brief met bijlagen van 22 januari 2023 van klager;
- het proces-verbaal van het op 1 februari 2023 gehouden mondelinge vooronderzoek;
- de e-mail van de gemachtigde van klager van 15 februari 2023.
Het college heeft de klacht op basis van de stukken beoordeeld.

2. Waar gaat de zaak over?
2.1 Klager, geboren in 1991, heeft zich ziek gemeld op 16 februari 2022 en is daarna begeleid door werkvermogenspecialisten (die hun werkzaamheden verrichtten op basis van taakdelegatie), een andere bedrijfsarts (verweerder in een andere zaak met zaaknummer A2022/4926) en de bedrijfsarts (destijds werkzaam bij F), die vanaf de ziekmelding van klager tot 1 augustus 2022 (eind)verantwoordelijk was voor de verzuimbegeleiding van klager.

2.2 Op 14 april 2022 vond het eerste (telefonisch) spreekuur van klager bij de bedrijfsarts plaats, waarna de bedrijfsarts diezelfde dag een zogenaamde ‘Probleemanalyse’ (verder te noemen: Probleemanalyse) heeft opgesteld. Op 14 april 2022 na het telefonisch spreekuur heeft klager een verkeersongeluk gehad, waarna de bedrijfsarts op 15 april 2022 telefonisch contact met klager heeft opgenomen. Op 2 mei 2022 vond een consult bij de werkvermogenspecialist plaats en op 11 mei 2022 heeft een telefonisch consult met de bedrijfsarts plaatsgevonden. Daarna heeft de bedrijfsarts de ‘Bijstelling probleemanalyse’ opgesteld. Na het opvragen van een machtiging bij klager is op 3 augustus 2022 medische informatie bij zijn behandelaren (fysiotherapeut en huisarts) opgevraagd. Op 4 augustus 2022 heeft de werkvermogenspecialist telefonisch contact gehad met de gemachtigde van klager.

2.3 Klager is van mening dat de bedrijfsarts in strijd heeft gehandeld met wet- en regelgeving, door zich onder directe beïnvloeding van de werkgever niet objectief, zelfstandig en onafhankelijk op te stellen. Hij maakt de bedrijfsarts in dat kader een aantal verwijten. De bedrijfsarts heeft deze verwijten weersproken.


2.4 Het college komt tot de conclusie dat de bedrijfsarts niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld en licht dat hierna toe.


3. Wat houdt de klacht in?
Klager verwijt de bedrijfsarts dat:
1. zij na het telefoongesprek op 14 april 2022 een Probleemanalyse heeft opgesteld waarin de opties ‘arbeidsgerelateerd’ en ‘niet-arbeidsgerelateerd’ zijn aangekruist, vermoedelijk onder directe beïnvloeding van de werkgever;
2. de probleemanalyse niet heeft plaatsgevonden in uiterlijk de zesde week na de ziekmelding, maar na acht weken;
3. zij zich niet objectief, onafhankelijk en zelfstandig heeft opgesteld door op 21 juli 2022 op instructie van de werkgever medische gegevens op te vragen bij behandelaren van klager;
4. er vermoedelijk informatie, namelijk de informatie dat contact met de werkgever stressvol zou zijn, is gedeeld met de werkgever na het telefoongesprek van 4 augustus 2022 tussen de werkvermogenspecialist en de gemachtigde van klager.

4. Wat zijn de overwegingen van het college?
Welke criteria gelden bij de beoordeling?
4.1 De vraag is of de bedrijfsarts de zorg heeft verleend die van haar verwacht mocht worden. De norm daarvoor is een redelijk bekwame en redelijk handelende bedrijfsarts. Bij de beoordeling wordt rekening gehouden met de voor de zorgverlener geldende beroepsnormen en andere professionele standaarden. Verder geldt het uitgangspunt dat zorgverleners alleen tuchtrechtelijk verantwoordelijk zijn voor hun eigen handelen.

Klachtonderdeel 1 en 2: de Probleemanalyse
4.2 De bedrijfsarts heeft in haar verweerschrift uitgelegd dat tijdens het consult op 14 april 2022 de medische klachten van klager die tot zijn verzuim hadden geleid, leken te zijn ontstaan door een combinatie van factoren, deels werkgerelateerd (hoge werkdruk) en deels niet werkgerelateerd (intra-persoonlijke kenmerken). Uit het dossier van klager volgt dat er inderdaad meerdere (oor)zaken speelden. Het college is van oordeel dat het aankruisen van zowel de optie ‘arbeidsgerelateerd’ als ‘niet arbeidsgerelateerd’ in de gegeven omstandigheden gebruikelijk is. Dat de bedrijfsarts zich daarbij heeft laten leiden of instrueren door de werkgever, is niet gebleken of aannemelijk gemaakt. De bedrijfsarts kan ten aanzien van dit handelen dan ook geen tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt.


4.3 Verder heeft de bedrijfsarts uitgelegd dat er in de beginfase van het verzuim van klager niet meteen reden was om aan te nemen dat het verzuim langdurig van aard zou zijn. Toen op 12 april 2022 sprake bleek van stagnatie en het aantal uur dat klager zou moeten werken niet haalbaar bleek, heeft de bedrijfsarts direct een Probleemanalyse opgesteld. Het is binnen de beroepsgroep gebruikelijk dat bij een aanvankelijke verwachting van relatief kortdurend verzuim, niet (altijd) binnen de termijn van zes weken een Probleemanalyse wordt opgesteld. De bedrijfsarts heeft volgens de Regeling Procesgang eerste en tweede ziektejaar gehandeld, door op het moment dat langdurig verzuim dreigde, direct een Probleemanalyse op te stellen. Dat de Probleemanalyse niet binnen zes, maar met acht weken is opgesteld, kan de bedrijfsarts dus niet tuchtrechtelijk worden verweten. Tijdens het mondeling vooronderzoek op 1 februari 2023 heeft klager aangegeven dat deze toelichting hem tevreden stelde, maar dat hij deze uitleg eerder had willen krijgen. Dat dit niet is gebeurd valt de bedrijfsarts ook niet aan te rekenen.


4.4 Dit betekent dat de klachtonderdelen 1 en 2 ongegrond zijn.


Klachtonderdeel 3: het opvragen van medische informatie
4.5 Klager stelt dat zijn werkgever heeft bepaald dat de medische informatie opgevraagd moest worden in het kader van een vervroegde WIA-aanvraag en daartoe de bedrijfsarts heeft geïnstrueerd. De bedrijfsarts heeft dit betwist en opgemerkt dat het opvragen van medische informatie gepland stond naar aanleiding van het ongeval van klager. Dit volgt ook uit het dossier van klager, zowel uit een notitie op 2 mei 2022 van de werkvermogenspecialist, als uit de Bijstelling probleemanalyse van 11 mei 2022 waar de bedrijfsarts heeft genoteerd: “Een prognose is op dit moment nog niet te geven, op termijn (zodra de interventie iets langer loopt) wordt medische informatie ingewonnen.” Het college acht dit een legitieme handelwijze. De bedrijfsarts heeft toegelicht dat zij op 14 juli 2022 door de werkvermogenspecialist werd geïnformeerd dat de werkgever wilde dat medische informatie zou worden opgevraagd. De bedrijfsarts heeft daarover verklaard dat zij op dat moment – omdat het opvragen van medische informatie al langer op de planning stond en de behandeling van klager inmiddels enige tijd liep – de werkvermogenspecialist heeft gevraagd dit met klager te bespreken en een machtiging te vragen. Het college is van oordeel dat niet is gebleken of aannemelijk is gemaakt dat de bedrijfsarts op instructie van de werkgever medische informatie heeft opgevraagd, nog daargelaten dat de bedrijfsarts niet op de hoogte was dat de werkgever een vervroegde WIA-aanvraag wilde. Het college kan dus niet vaststellen dat dit van invloed is geweest op het besluit van de bedrijfsarts om medische informatie op te vragen. Dit klachtonderdeel is dan ook ongegrond.


Klachtonderdeel 4: het delen van informatie met de werkgever
4.6 Vast staat dat de bedrijfsarts na 1 augustus 2022 niet meer betrokken was bij (en daarmee niet langer verantwoordelijk voor) de verzuimbegeleiding van klager. Nog los van het gegeven dat dit klachtonderdeel gebaseerd is op een vermoeden van klager – en onvoldoende onderbouwd om vast te kunnen stellen dat hetgeen klager stelt (verwijtbaar) heeft plaatsgevonden – kan de bedrijfsarts ten aanzien van dit klachtonderdeel geen tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt.

Conclusie
4.7 Gelet op het voorgaande kan het college niet vaststellen dat de bedrijfsarts in strijd heeft gehandeld met de voor haar geldende beroepsnormen en andere professionele standaarden. De conclusie is dat de klacht in al haar onderdelen kennelijk ongegrond is.


5. De beslissing
De klacht is kennelijk ongegrond.


Deze beslissing is gegeven door E.P. de Beij, voorzitter, W.R. Kastelein, lid-jurist,
J. Dogger, C.M.F. van Roessel en M. Keus, leden-beroepsgenoten,
bijgestaan door R.C. Kruit, secretaris.