ECLI:NL:TGZRAMS:2023:162 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam A2022/5116

ECLI: ECLI:NL:TGZRAMS:2023:162
Datum uitspraak: 27-06-2023
Datum publicatie: 27-06-2023
Zaaknummer(s): A2022/5116
Onderwerp: Onjuiste verklaring of rapport
Beslissingen: Ongegrond, kennelijk ongegrond
Inhoudsindicatie: Kennelijk ongegronde klacht tegen een verpleegkundige. De verpleegkundige, destijds werkzaam bij een psychiatrische instelling, heeft klaagster thuis bezocht naar aanleiding van een recent verlopen inbewaringstelling. De stellingen van klaagster, dat sprake is van valsheid in geschrifte, het verdraaien van feiten, stalking en bedreiging, vinden geen steun in de stukken. Het college heeft geen aanleiding om te veronderstellen dat in het medisch dossier iets anders staat beschreven dan wat er in werkelijkheid is gebeurd. Het college constateert dat de opname- en behandeldata zoals door de verpleegkundige genoteerd in de uitschrijfbrief aan de huisarts niet overeenkomen met het medisch dossier, maar dit is onvoldoende om te concluderen dat er sprake is van tuchtrechtelijke verwijtbaarheid. Klacht is kennelijk ongegrond.

A2022/5116

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG AMSTERDAM

Beslissing in raadkamer van 27 juni 2023 op de klacht van:

A,
wonende in B, klaagster,

tegen

C,
verpleegkundige, werkzaam in B,
verweerder, hierna ook: de verpleegkundige.

1. Waar gaat de zaak over?
1.1   Klaagster heeft naar aanleiding van verschillende gebeurtenissen in de periode van januari 
tot en met mei 2014 klachten ingediend tegen een groot aantal hulpverleners, onder wie artsen, 
psychologen en verpleegkundigen van D, E en het F, in B. In deze zaak klaagt klaagster over het 
gedrag van de verpleegkundige, die in juni 2014 als sociaal psychiatrisch verpleegkundige betrokken 
is geweest bij klaagster na haar opname bij E.

1.2   Het college komt tot het oordeel dat de klacht kennelijk ongegrond is. ‘Kennelijk’ betekent 
dat het niet nodig is om nog vragen aan de partijen te stellen en dat duidelijk is dat de klacht 
niet gegrond kan worden verklaard. Hierna licht het college toe hoe het tot deze beslissing is 
gekomen.

2. De procedure
2.1  Het college heeft de volgende stukken ontvangen:
-  het klaagschrift met de bijlagen, ontvangen op 24 juni 2022;
-  de brief van 6 juli 2022 met als bijlage het aanvullende klaagschrift, gedateerd op 11 juli 2021 
(met bijlagen);
-  de brief van 17 oktober 2022 (met bijlagen);
-  het verweerschrift.

2.2   De partijen hebben de gelegenheid gekregen om onder leiding van een secretaris van het 
college in gesprek te gaan (mondeling vooronderzoek). Daarvan hebben zij geen gebruik
gemaakt.

2.3   Het college heeft de klacht in raadkamer behandeld. Dit betekent dat het college de zaak 
beoordeeld heeft op basis van de stukken, zonder dat de partijen daarbij aanwezig waren.

3. Wat is er gebeurd?
3.1   Klaagster (nu 40 jaar) is van januari tot juli 2014 in behandeling geweest bij een klinisch 
psycholoog van D, wegens gevoelens van depressiviteit, onveiligheid en stemmingswisselingen.

3.2   Klaagster bezocht op 30 april 2014 de Spoedeisende Hulp van het F, in B. Naar eigen zeggen 
was zij op dat moment radioactief. De crisisdienst heeft klaagster beoordeeld, waarna zij op 1 mei 
2014 om 03.30 uur is opgenomen in het G van E, in verband met een psychose.

3.3   Op 1 mei 2014 is klaagster door een psychiater beoordeeld. Deze psychiater heeft om 18.56 uur 
in het dossier aangetekend: “Bij po zie ik nu geen aanwijzingen voor een psychotisch 
toestandsbeeld. Geen rden om opname voor te zetten, kan met ontslag”
(alle citaten voor zover van 
belang en letterlijk weergegeven).

3.4   Diezelfde dag trof de politie klaagster rond 21.00 uur angstig op straat aan. De politie 
heeft haar toen naar de H gebracht, waar een verpleegkundige, niet zijnde verweerder, met klaagster 
heeft gesproken, haar lichamelijk heeft onderzocht en haar heeft beoordeeld. Klaagster is daarna 
opnieuw opgenomen in het G op grond van een inbewaringstelling (IBS). Nadat de IBS – die op 6 mei 
2014 door de rechter werd verlengd – is verlopen, is de opname geëeindigd en is klaagster begin 
juni 2014 naar huis gegaan.

3.5   De verpleegkundige is betrokken geraakt bij klaagster nadat zij de kliniek heeft verlaten. Op 
4 juni 2014 heeft een huisbezoek plaatsgevonden. Tijdens dit bezoek heeft de verpleegkundige 
klaagster niet gesproken.

3.6   Op 1 juli 2014 heeft de verpleegkundige klaagster gesproken in aanwezigheid van haar moeder 
en haar psycholoog van D. Hierover staat het volgende in het dossier:

“01-07-2014 14:52 C, (Sociaal psychiatrisch verpleegkundige)
[…]
Gesprek met patiente, moeder en behandelaar van D, Psychotrauma en I. Thema: hoe nu verder. Pte 
verklaard dat de opname traumatisch voor haar is geweest. Kan zich niet geheel haar toestand 
herinneren welk geleid heeft tot opname (uiteindelijk met IBS). Geeft aan dat ze niet alleen kan 
zijn, is blij dat moeder nu voor periode van 3 maanden bij haar is. Geeft nog aan dat dit laatste 
in haar cultuur heel gewoon is. Moeder kan 3 maanden in Nederland verblijven (visum) en gaat 
afgelost worden door zus van moeder, daarna wederom moeder voor 3 maanden etc. Pte geeft aan steun 
bij familie te hebben (met zus heeft ze chter nauwelijks contact) en bij haar geloof en personen uit dat netwerk. de afronding van studie verloopt vooralsnog minder goed, mede door de opname is haar studietermijn van 10 jaar overschreden en zal ze opgezadeld raken met een forse studieschuld. D, gaat bekijken of er vanwege medische 
gronden iets te regelen valt.
Mede door haar ervaringen met de opname ziet patiente vooralsnog af van verdere behandeling zowel 
bij D, als bij I. Pte maakt geen psychotische indruk, doet coherend haar verhaal, er is nu geen 
gevaarscriterium aanwezig, pte wijst ieder zorgaanbod af. Wordt derhalve uitgeschreven. Mijn 
contactgegevens achtergelaten bij patiente en moeder voor het geval.

01-07-2014 14:56 C, (Sociaal psychiatrisch verpleegkundige) […]
Overleg psychiater en SPV. Terugkoppeling gesprek met pte bij D, Psychotrauma. Pte wordt 
uitgeschreven bij I.”

4. De klacht en de reactie van de verpleegkundige
4.1  Het college begrijpt dat klaagster de verpleegkundige het volgende verwijt:
a) dat hij valsheid in geschrifte heeft gepleegd en feiten heeft verdraaid;
b) dat hij de moeder van klaagster heeft gestalkt en bedreigd;
c) dat hij in zijn brief van 3 juli 2014 onjuiste opnamedata heeft genoemd en ten onrechte heeft 
opgeschreven dat behandeling ‘tot op heden nog plaatsvindt’.

4.2  De verpleegkundige heeft verweer gevoerd.

4.3  Het college gaat hieronder verder in op de standpunten van partijen.

5. De overwegingen van het college

Welke criteria gelden bij de beoordeling?
5.1   De vraag is of de verpleegkundige de zorg heeft verleend die van hem verwacht mocht worden. 
De norm daarvoor is een redelijk bekwame en redelijk handelende verpleegkundige. Bij de beoordeling 
wordt rekening gehouden met de voor de verpleegkundige geldende beroepsnormen en andere 
professionele standaarden.

Klachtonderdelen a) en b) valsheid in geschrifte, feiten verdraaien, stalking en bedreiging
5.2   Klaagster stelt dat de verpleegkundige valsheid in geschrifte heeft gepleegd en feiten heeft 
verdraaid, nu hij – zo begrijpt het college – ten onrechte zou hebben gezegd dat de moeder van 
klaagster hem tijdens het huisbezoek stukken zou hebben laten zien waaruit zou blijken dat zij 
leerkracht is. Daarnaast stelt klaagster dat de verpleegkundige haar moeder heeft gestalkt en 
bedreigd. De verpleegkundige zou meermalen bij klaagster aan de deur zijn geweest toen zij niet 
thuis was, terwijl zij meerdere keren had aangegeven geen enkel contact met medewerkers van E, te 
willen hebben. Hierbij zou de verpleegkundige de moeder van klaagster hebben bedreigd door te zeggen dat hij problemen zou maken als klaagster geen afspraak met hem zou maken. De verpleegkundige heeft verweer gevoerd. Volgens de verpleegkundige heeft er eenmalig een huisbezoek plaatsgevonden, maar heeft hij klaagster verder niet behandeld omdat zij dat niet wilde.

5.3   Uit de door partijen overgelegde stukken blijkt dat de verpleegkundige uitgebreid dossier 
heeft bijgehouden van zijn betrokkenheid bij klaagster. De stellingen van klaagster vinden geen 
steun in deze stukken. Het college heeft geen aanleiding om te veronderstellen dat in het medisch 
dossier iets anders staat beschreven dan wat er in werkelijkheid is gebeurd. Noch in klaagsters 
stellingen, noch in de rest van het dossier is daar enige aanwijzing voor te vinden. Van het 
verdraaien van feiten, valsheid in geschrifte, stalking of bedreiging is dan ook geen sprake. Deze 
klachtonderdelen zijn daarom kennelijk ongegrond.

Klachtonderdeel c) onjuiste opname- en behandeldata?
5.4   Klaagster stelt verder dat de verpleegkundige in zijn brief van 3 juli 2014 heeft 
opgeschreven dat klaagster van 29 april 2014 tot 1 juni 2024 opgenomen is geweest en dat 
behandeling ‘tot op heden nog plaatsvindt’, terwijl dit niet klopt.

5.5   Het college constateert dat de in de brief genoemde data niet overeenkomen met wat er in het 
medisch dossier staat. Dit is echter onvoldoende om te concluderen dat sprake is van 
tuchtrechtelijke verwijtbaarheid aan de zijde van de verpleegkundige. Wat de zinsnede over de 
behandeling betreft is ook niet gebleken dat sprake is van tuchtrechtelijke verwijtbaarheid. In 
deze zogenaamde ‘uitschrijfbrief’ aan de huisarts schrijft de verpleegkundige dat klaagster ‘tot en 
met heden […] bij onze zorginstelling in behandeling [is] geweest’.
Weliswaar was klaagster niet in 
behandeling bij de verpleegkundige, maar zij is wel in behandeling geweest bij de instelling waar 
de verpleegkundige werkt. Bovendien is het niet ongebruikelijk om als einddatum van de behandeling 
de datum te noemen waarop de patiënt is uitgeschreven. Dat was in dit geval de datum van de brief. 
Dit klachtonderdeel is eveneens kennelijk ongegrond.

Slotsom
5.6  Uit de overwegingen hiervoor volgt dat alle onderdelen van de klacht kennelijk ongegrond zijn.

6. De beslissing

De klacht is in al haar onderdelen kennelijk ongegrond.

Deze beslissing is gegeven op 27 juni 2023 door J.T.W. van Ravenstein voorzitter, E.M. Deen, 
lid-jurist, M. Houtlosser, W.J. van der Meer en E.M. Vink-de Goeij, leden- beroepsgenoten, 
bijgestaan door S.M. Geerding, secretaris.