ECLI:NL:TGZRAMS:2023:16 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam A2022/4489

ECLI: ECLI:NL:TGZRAMS:2023:16
Datum uitspraak: 27-01-2023
Datum publicatie: 27-01-2023
Zaaknummer(s): A2022/4489
Onderwerp: Overige klachten
Beslissingen: Gegrond, waarschuwing
Inhoudsindicatie: Gedeeltelijk gegronde klacht tegen een verpleegkundige. Met klager en de verpleegkundige is het college van oordeel dat de verpleegkundige in zijn zorgmelding bij Veilig Thuis onvoldoende duidelijk heeft verwoord dat geen sprake was van eigen waarnemingen maar van een weergave van wat klager en zijn ex-partner vertelden. Verder heeft de verpleegkundige informatie verstrekt aan de Raad voor de Kinderbescherming nadat de behandelrelatie was beëindigd. Naar het oordeel van het college heeft de verpleegkundige in het telefonische contact met de raadsonderzoekers niet gehandeld volgens de beroepsnormen over het omgaan met medische informatie; het is onvoldoende objectief en getuigt onvoldoende van professionele distantie. Het college rekent de verpleegkundige dit handelen aan, omdat hij kort daarvoor tot het inzicht was gekomen dat zijn zorgmelding onvoldoende feitelijk was verwoord. Aan de andere kant is het college zich ervan bewust dat het handelen van de verpleegkundige heeft plaatsgevonden in de ingewikkelde context van zorgverlening binnen een FACT-team aan een cliënt die in een vechtscheiding verwikkeld is, tegen de achtergrond van onderzoeken door Veilig Thuis en de Raad voor de Kinderbescherming en diverse juridische procedures tussen klager en zijn ex-partner. De klacht is voor het overige ongegrond verklaard. Klacht gedeeltelijk gegrond verklaard. Waarschuwing.

A2022/4489


REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG
AMSTERDAM


Beslissing van 27 januari 2023 naar aanleiding van de klacht van:


A,
wonende te B,
klager,


tegen


C,
verpleegkundige,
werkzaam te D,
verweerder, hierna ook: de verpleegkundige,
gemachtigde: mr. drs. F. Westenberg.


1. De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het klaagschrift met de bijlagen, ontvangen op 24 juni 2022;
- het verweerschrift;
- de brief van 30 november 2022, binnengekomen op 1 december 2022, van klager, met bijlagen.

De partijen hebben de gelegenheid gekregen om onder leiding van een secretaris van het college met elkaar in gesprek te gaan (mondeling vooronderzoek). Daarvan hebben zij geen gebruik gemaakt.
De zaak is behandeld op de openbare zitting van 16 december 2022. De partijen zijn verschenen, de verpleegkundige bijgestaan door zijn gemachtigde. Partijen hebben hun standpunten mondeling toegelicht. Klager heeft pleitnotities voorgelezen en aan het college en de andere partij overgelegd.


2. Waar gaat de zaak over en wat is de beslissing?
2.1 De verpleegkundige werkt als sociaal psychiatrisch verpleegkundige bij FACT-team D. De ex-partner van klager, tevens de moeder van zijn twee minderjarige kinderen van 5 en 1 jaar oud, is sinds augustus 2021 in zorg bij het FACT-team. Vanaf dat moment is er een behandelrelatie (geweest) tussen de ex-partner en de verpleegkundige en is de verpleegkundige op die manier betrokken geraakt bij het gezin van klager. In oktober 2021 heeft de verpleegkundige een voortgangsbrief geschreven over hoe het FACT-team aankijkt tegen de psychiatrische en verslavingsproblematiek van de ex-partner.

2.2 De verpleegkundige heeft na het eerste huisbezoek in augustus 2021 een melding gedaan bij Veilig Thuis. In november 2021 heeft de rechtbank Den Haag bij wijze van voorlopige voorziening onder meer bepaald dat de kinderen aan de ex-partner zullen worden toevertrouwd en de Raad voor de Kinderbescherming verzocht om een onderzoek te verrichten naar, onder meer, welke hoofdverblijfplaats in het belang van de kinderen is en welke concrete hulp de ouders en de kinderen nodig hebben. De verpleegkundige heeft in het kader van dat onderzoek informatie verstrekt aan de Raad voor de Kinderbescherming.

2.3 Klager maakt de verpleegkundige meerdere verwijten over de voortgangsrapportage en de informatie die hij aan de Raad voor de Kinderbescherming heeft verstrekt. Hij vindt onder meer dat de verpleegkundige een veel positiever beeld van zijn ex-partner heeft geschetst dan op dat moment werkelijkheid was en klager in een kwaad daglicht heeft gesteld.

2.4 Het college komt tot de conclusie dat de klacht gedeeltelijk gegrond is. Het college licht dat hierna toe.


3. Wat is er precies gebeurd?
3.1 De ex-partner van klager is in juli 2021 door de psycholoog van de polikliniek verwezen naar het FACT-team met het verzoek om de behandeling over te nemen. Medio augustus 2021 heeft het eerste huisbezoek van de verpleegkundige plaatsgevonden, in aanwezigheid van klager. De verpleegkundige vond de situatie zorgwekkend en heeft in overleg met klager en zijn ex-partner een melding gedaan bij Veilig Thuis. Veilig Thuis heeft vervolgens een onderzoek ingesteld en in december 2021 gerapporteerd en een afsluitbrief geschreven. In het onderzoeksrapport van 29 december 2021 staat over de melding: “Inhoud melding: ‘Ouders hebben veel (heftige) ruzie waar de kinderen bij zijn. Vader heeft moeder geslagen waar de kinderen bij zijn. Moeder zou volgens vader medicijnen op tafel hebben laten liggen waar kinderen bij zouden kunnen. Vader laat kinderen alleen terwijl de jongste aan het drinken is en heeft een mes op tafel laten liggen Er is constant ruzie. Moeder is snel overstuur. De kinderen waren toen ik moeder aan de telefoon had helemaal overstuur. Moeder was niet is staat hen en zichzelf te kalmeren. Moeder is bang controle te verlies en dan zelfmoord te plegen. Moeizaam in te schatten of ze dit echt doet. [De verpleegkundige] mailt op d.d. 20-12-2021 de volgende toelichting naar Veilig Thuis: ‘In het onderstaande stukje lijkt het er misschien op dat ik gezien heb dat vader moeder heeft geslagen. Deze info heb ik van moeder gehoord. Dit heb ik niet zelf gezien. Ik wil dat nog even benadrukken. Ik heb ook geen blauwe plekken of dergelijke gezien. Het spreekt voor mij voor zich dat het hele eerste stukje is berust op informatie wat ik van ouders heb gekregen. Om de situatie even te schetsen. Beide ouders hadden op het moment dat ik daar was ruzie. Hadden veel verwijten. De verwijten waarvan ik dacht dat er waarheid in zat heb ik beschreven. Zei gaf aan door hem geslagen te zijn. Hij ontkende dit niet op dat moment. Daarom heb ik dit als waarheid aangenomen. En ook zo beschreven in mijn aanmelding.”

3.2 Op 24 oktober 2021 heeft de verpleegkundige een voortgangsbrief geschreven over de behandeling van de ex-partner, die aan haar is gericht. In deze voortgangsbrief staat onder meer: “Hierbij stuur ik u een voortgangsbrief over u behandeling. In deze brief hebben wij beschreven hoe wij naar uw psychiatrische en verslavingsproblematiek kijken. (…) Wat betreft het gebruik van drugs willen wij ook onze bevindingen aan u meegeven. Tijdens de contacten die ik met u heb gehad. Wat de afgelopen maanden soms iedere dagelijks was en ook zonder dat u wist dat ik langs zou komen, heb ik niet aan u gemerkt dat u onder invloed was. Daarom was het voor ons ook een enorme verrassing toen bleek dat u met een positieve uitslag op GHB opgenomen was in het ziekenhuis. Door verhalen van uw moeder dachten wij dat we GHB misbruik misschien over het hoofd hadden gezien. Daarom hebben wij u een opname aangeboden. U geeft ons meerdere malen laten weten dat u geen GHB gebruikt. U huidige klinische beeld laat ook geen aanwijzingen zien om anders te geloven. Daarom doen wij ook geen test om eventueel misbruik aan te tonen. Wij zijn ervan op de hoogte dat u in de zomer 2019 bij stichting “E” onder behandeling bent geweest voor een GHB verslaving. U vertelt dat u daar kort onder behandeling bent geweest en nadat de gevaren aan u waren uitgelegd u ook bent gestopt met het gebruik van GHB.”

3.3 In november 2021 heeft de rechtbank Den Haag bij wijze van voorlopige voorziening onder meer bepaald dat de kinderen aan de ex-partner zullen worden toevertrouwd en de Raad voor de Kinderbescherming verzocht om een onderzoek te verrichten naar, onder meer, welke hoofdverblijfplaats in het belang van de kinderen is en welke concrete hulp de ouders en de kinderen nodig hebben. De rechtbank heeft bij haar beslissing onder meer rekening gehouden met de concept-afsluitbrief van Veilig Thuis en de voortgangsbrief van de verpleegkundige.

3.4 De Raad voor de Kinderbescherming heeft onderzoek verricht. De verpleegkundige heeft per e-mailbericht van januari 2022 informatie verstrekt. In het definitieve rapport van maart 2022 van de Raad voor de Kinderbescherming is daarover onder meer het volgende vermeld: “Het FACT-team heeft ondervonden dat ouders elkaar veel verwijten maken. Het FACT-team doet niet aan waarheidsvinding, maar het FACT-team merkt wel dat dit heel veel invloed heeft op moeder. Het FACT-team had aanvankelijk ook gesprekken met vader/in aanwezigheid van vader, maar op verzoek van moeder heeft het FACT-team geen contact meer met vader. Er zijn enkele gesprekken geweest met vader. Daarin vertelt vader een ander verhaal dan moeder. Dit verstoorde het contact wat het FACT-team had met moeder. Hierdoor is het contact met vader ook gestopt. Vader had oplossingen voor het probleem waar het FACT-team niet voor konden zorgen en waar zij ook niet achter stonden. Zoals moeder moest maar opgenomen worden. Het FACT-team zag hier geen indicatie voor. (…) Er moet meer hulp komen bij de onderlinge contacten tussen ouders. Dit omdat dit heel veel spanning veroorzaakt bij moeder en kinderen. (van vader weet [de verpleegkundige] dit niet, omdat hij vader niet spreekt). Dit veroorzaakt spanningen bij de kinderen omdat afspraken over de bezoekregeling niet nagekomen worden. De kinderen worden uitgespeeld en de kinderen erbij zijn als ouders ruzie hebben. Dit hoort [de verpleegkundige] van moeder. (…)”. 

De verpleegkundige heeft zich in februari 2022 akkoord verklaard met de wijze waarop de informatie in het rapport is weergegeven.


3.5 In februari 2022 heeft de verpleegkundige telefonisch contact opgenomen met de raadsonderzoekers en aanvullende informatie verstrekt. In het definitieve rapport van de Raad voor de Kinderbescherming is daarover onder meer vermeld: “In februari 2022 heeft [de verpleegkundige] telefonisch contact gezocht om, in aanvulling op de informatie die hij reeds heeft gegeven, zijn zorgen te uiten over de gang van zaken in het gezin (…). Hij geeft daarbij aan dat hij zich voornamelijk baseert op de informatie die hij van moeder krijgt, in combinatie met het contact dat vader zelf met de werkgever van [de verpleegkundige] zoekt. (…) [De verpleegkundige] maakt zich zorgen om deze interactie tussen ouders, omdat hij heeft meegemaakt (zomer 2021) dat vader de spanning bij moeder zo hoog kan opvoeren dat zij inderdaad niet meer in staat is om voor de kinderen te zorgen. Vader kan bij moeder extreme spanning en paniek teweegbrengen. Vader lijkt moeder over het randje te willen duwen, om vervolgens te kunnen zeggen: “Zie je wel, je kunt niet voor je kinderen zorgen.” Op dit moment veroorzaakt vader grote spanning, onder andere door zaken gerelateerd aan de verkoop van het huis. Zo heeft vader veel spullen van moeder bij het grofvuil gezet. Die spullen waren opgehaald voordat moeder dat kon tegenhouden. [De verpleegkundige] maakt zich geen zorgen om de psychische problemen van moeder voor haar rol als opvoeder, zolang vader haar met rust laat. Zonder bemoeienis van vader ziet [de verpleegkundige] namelijk geen zorgelijke signalen bij moeder, bijvoorbeeld van een depressie. Het gaat juist een stuk beter met moeder. [De verpleegkundige] maakt zich wel zorgen om de praktische vaardigheden moeder. Hij denkt dat zij (bijvoorbeeld) hulp nodig heeft bij het organiseren van de verhuizing. (…)”. De verpleegkundige heeft zich in maart 2022 akkoord verklaard met de wijze waarop de informatie in het rapport is weergegeven.

3.6 Vanaf januari 2022 is de behandeling van de ex-partner overgenomen door een collega van de verpleegkundige. De verpleegkundige is in het FACT-team wel betrokken gebleven bij de zorg en is voor externen ook het aanspreekpunt gebleven (zoals voor de Raad voor de Kinderbescherming).


4. Wat houdt de klacht in?
Klager dient de klachten in namens zijn twee kinderen en namens zichzelf. Volgens klager heeft de verpleegkundige onzorgvuldig gehandeld, omdat hij:
a) in de zorgmelding bij Veilig Thuis stelt dat klager zijn ex-partner zou hebben geslagen in bijzijn van de kinderen. Dit is nooit gebeurd; de verpleegkundige heeft dit niet zelf waargenomen maar baseert zich op wat de ex-partner zegt;
b) de voortgangsbrief van oktober 2021 heeft geschreven op verzoek van de ex-partner of haar advocaat, waarschijnlijk ten behoeve van de rechtszaak, waarbij in strijd met de werkelijkheid een te positief beeld van de ex-partner is geschetst, met name over haar drugsgebruik;
c) heeft meegewerkt aan het onderzoek van de Raad voor de Kinderbescherming terwijl hij niet langer begeleider van de ex-partner was. Ook bij dat onderzoek was de verpleegkundige onvoldoende objectief en laat hij zich negatief uit over klager;
d) buiten zijn deskundigheid is getreden door uitspraken te doen over drugsgebruik van de ex-partner, terwijl hij niet deskundig is in verslavingszorg.


5. Wat is het verweer?
De verpleegkundige erkent dat hij in de zorgmelding bij Veilig Thuis zorgvuldiger had kunnen verwoorden dat hij geen eigen waarnemingen beschreef, maar dat hij afging op wat klager en zijn ex-partner hem vertelden. Voor het overige heeft de verpleegkundige de klacht bestreden. Het verweer wordt voor zover nodig hierna verder besproken.


6. Wat zijn de overwegingen van het college?

Welke criteria gelden bij de beoordeling?
6.1 De vraag is of de verpleegkundige de zorg heeft verleend die van hem verwacht mocht worden. De norm daarvoor is een redelijk bekwame en redelijk handelende verpleegkundige. Bij de beoordeling wordt rekening gehouden met de voor de zorgverlener geldende beroepsnormen en de stand van de wetenschap ten tijde van het handelen.

6.2 Het college stelt voorop dat de destijds geldende KNMG-richtlijn “Omgaan met medische gegevens”, versie juni 2021 (hierna: de richtlijn) van toepassing is, ook op het handelen van de verpleegkundige (zie de uitspraak van het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg van 8 maart 2011, ECLI:NL:TGZCTG:2011:YG0951). Bij de beoordeling van de klacht zijn vooral de volgende onderdelen van de richtlijn van belang:
- in paragraaf 7.8 van de richtlijn staat dat behandelend artsen geen geneeskundige verklaringen afgeven voor eigen patiënten, die mogen alleen worden afgegeven door een onafhankelijke arts. Een geneeskundige verklaring is een schriftelijke verklaring die door een arts is opgesteld, die een waardeoordeel bevat over de patiënt en diens geschiktheid om bepaalde dingen wel of niet te doen, gebaseerd op medische gegevens, met een ander doel dan behandeling of begeleiding.
- in paragraaf 5.3 van de richtlijn staat dat artsen zijn gebonden aan de KNMG-meldcode kindermishandeling en huiselijk geweld en het daarin opgenomen afwegingskader. Daarin staat onder meer wanneer en hoe artsen een melding kunnen doen bij Veilig Thuis en welke informatie zij mogen verstrekken, en ook hoe zij moeten omgaan met informatieverzoeken van onder andere de Raad voor de Kinderbescherming. In de meldcode uit 2018 staat onder meer (pagina 40) dat het de norm is dat de arts aan de Raad voor de Kinderbescherming informatie verstrekt voor zover dat noodzakelijk is om kindermishandeling te laten onderzoeken en/of stoppen door middel van een kinderbeschermingsmaatregel. De arts verstrekt deze informatie bij voorkeur schriftelijk en zo feitelijk mogelijk.
Deze normen gelden dus niet alleen voor artsen, maar ook voor andere beroepsbeoefenaren in de gezondheidszorg, zoals de verpleegkundige.

De beroepsvereniging Verpleegkundigen & Verzorgenden Nederland heeft eveneens een handreiking “Hoe ga je om met een verzoek van de zorgvrager om een verklaring af te leggen” (hierna: de handreiking). Deze handreiking biedt handvatten om af te wegen wat een verpleegkundige of verzorgende moet doen als een zorgvrager vraagt om voor hem een verklaring af te geven voor een doel dat buiten zijn eigen behandeling of verzorging ligt. In de handreiking staat onder meer dat het uitgangspunt is dat bij een dergelijk verzoek terughoudendheid moet worden betracht (hoofdstuk 4). Als toch een verklaring wordt afgelegd, moet het gaan om informatie die tot de deskundigheid van de zorgverlener behoort en moet het gaan om feitelijke informatie, geen waardeoordeel bevatten en alleen eigen waarnemingen betreffen (hoofdstuk 6).

6.3 Bij de beoordeling houdt het college daarnaast rekening met het feit dat er sprake is geweest van een behandelrelatie tussen de verpleegkundige en de ex-partner van klager. De verpleegkundige heeft jegens haar een geheimhoudingsverplichting en de ex-partner heeft geen toestemming verleend om informatie over de behandeling en medische situatie te verstrekken. Die informatie maakt ook geen onderdeel uit van het dossier, anders dan de door klager bij zijn klacht verstrekte voortgangsbrief en rapporten van Veilig Thuis en de Raad voor de Kinderbescherming.

Klachtonderdeel a) De melding bij Veilig Thuis
6.4 Met klager en de verpleegkundige is het college van oordeel dat de verpleegkundige in zijn zorgmelding onvoldoende duidelijk heeft verwoord dat geen sprake was van eigen waarnemingen maar van een weergave van wat klager en zijn ex-partner vertelden. Het feit dat klager tijdens het huisbezoek niet weersprak dat hij zijn ex-partner zou hebben geslagen, is onvoldoende om het als waarheid aan te nemen en als zodanig te melden. Het is goed dat de verpleegkundige de aanvullende toelichting heeft gestuurd aan Veilig Thuis, maar dat neemt niet weg dat het klachtonderdeel gegrond is.

Klachtonderdeel b) De voortgangsbrief
6.5 Ten aanzien van de voortgangsbrief heeft de verpleegkundige toegelicht dat het binnen het FACT-team gebruikelijk is dat een voortgangsbrief wordt opgesteld. De brief wordt in samenspraak met het team gemaakt, is gebaseerd op het medisch dossier en dient ertoe om de cliënt duidelijk te maken wat het team vindt en kan door de cliënt gebruikt worden om andere betrokken instanties te informeren over de situatie. De verpleegkundige wist dat in die periode de rechtszaak was, maar betwist dat de brief is geschreven ten behoeve daarvan, of (met dat doel) op verzoek van de ex-partner of haar advocaat.

6.6 Het college is van oordeel dat de voortgangsbrief niet beschouwd kan worden als een geneeskundige verklaring in de zin van de richtlijn. De brief is namelijk een feitelijke weergave van de begeleiding tot dat moment, waarin wel staat hoe het team de situatie beoordeelt, maar waarin geen waardeoordeel wordt gegeven over bijvoorbeeld de geschiktheid van de ex-partner om voor de kinderen te zorgen. Ook blijkt nergens uit dat de brief een ander doel dient dan behandeling of begeleiding, of dat er (met een ander doel dan behandeling of begeleiding) om is verzocht door de ex-partner of haar advocaat.

6.7 Het college deelt verder niet de mening van klager dat de brief een te positief beeld over het drugsgebruik van de ex-partner schetst. In de betreffende passage staat feitelijk beschreven wat de waarnemingen van het team zijn en wat de overwegingen van het team zijn over bijvoorbeeld opname en drugstesten. Verder is de opname in het ziekenhuis wegens GHB-gebruik vermeld en is weergegeven wat de ex-partner zelf heeft gezegd over haar eerdere behandeling van een GHB-verslaving. Dat de waarnemingen en de overwegingen van het team onjuist zijn weergegeven, blijkt nergens uit. Belangrijke gegevens zijn niet weggelaten, zo blijkt uit de vermelding van de ziekenhuisopname. Klager stelt dat de uitlatingen van zijn ex-partner zelf in strijd met de waarheid zijn, maar uit de brief blijkt voldoende duidelijk dat dit een weergave van haar verhaal is. Dat de voortgangsbrief op andere punten wel in strijd met de werkelijkheid een te positief beeld schetst, is niet gebleken.

6.8 Het klachtonderdeel is ongegrond.

Klachtonderdeel c) Het onderzoek door de Raad voor de Kinderbescherming
6.9 De verpleegkundige stelt zich op het standpunt dat het niet tuchtrechtelijk verwijtbaar is dat hij vragen van de Raad voor de Kinderbescherming heeft beantwoord. Hij licht verder toe dat de informatie die hij heeft verstrekt, is besproken binnen het FACT-team en bevindingen zijn van het hele team, niet alleen van hemzelf. Omdat hij de oorspronkelijke melding heeft gedaan bij Veilig Thuis, is er in het team voor gekozen dat hij contactpersoon zou blijven voor onder meer de raadsonderzoekers, ook toen hij de behandeling van de ex-partner van klager had overgedragen aan een collega.

6.10 De verpleegkundige wordt op zichzelf niet verweten dat er informatie is gedeeld met de Raad voor de Kinderbescherming en dat acht het college terecht. De verpleegkundige mag immers volgens zijn beroepsnormen onder bepaalde omstandigheden informatie delen met de Raad voor de Kinderbescherming als die een onderzoek doet, en is zelfs onder omstandigheden gehouden om melding te doen.

6.11 Klager verwijt de verpleegkundige wel dat hij degene is die de informatie heeft verstrekt terwijl hij de ex-partner niet meer behandelde of behoorde te behandelen. Daarnaast vindt klager dat de verpleegkundige onvoldoende objectief is geweest en dat hij zich negatief over klager heeft uitgelaten. Het college overweegt daarover als volgt.

6.12 De verpleegkundige heeft informatie verstrekt aan de Raad voor de Kinderbescherming nadat de behandelrelatie was beëindigd. Ten aanzien van het e-mailbericht van januari 2022 is nog wel te begrijpen dat de verpleegkundige degene is die de informatie van het team aan de Raad voor de Kinderbescherming verstrekt, aangezien hij tot kort daarvoor degene was binnen het team die het meeste contact met de ex-partner van klager had. Ten aanzien van het telefoongesprek dat de verpleegkundige in februari 2022 met de raadsonderzoekers heeft gevoerd, is dat echter anders. Het directe contact met de ex-partner is dan namelijk al zes weken daarvoor beëindigd, zodat het voor de hand had gelegen als de opvolgende behandelaar contact had opgenomen als er informatie gedeeld moest worden. In ieder geval had de verpleegkundige duidelijk moeten maken dat hij de weken ervoor geen rechtstreeks contact had gehad met de ex-partner, zodat het ofwel om oudere informatie ofwel om informatie verkregen van teamleden ging, zodat de informatie beter op waarde geschat had kunnen worden. Uit de weergave in het rapport, waarmee de verpleegkundige zich akkoord heeft verklaard, blijkt daarvan niets.

6.13 Belangrijker is dat de in februari 2022 verstrekte informatie ook niet voldoet aan de eis dat deze zo feitelijk mogelijk moet zijn. In het in overweging 3.5 weergegeven citaat laat de verpleegkundige zich vooral uit over klager, terwijl het de ex-partner is die bij het team in zorg is, en dat bovendien oordelend en in negatieve zin. Naar het oordeel van het college heeft de verpleegkundige in het telefonische contact met de raadsonderzoekers in februari 2022 dan ook niet gehandeld volgens de beroepsnormen over het omgaan met medische informatie; het is onvoldoende objectief en getuigt onvoldoende van professionele distantie.

6.14 Het klachtonderdeel is gegrond.

Klachtonderdeel d) Buiten deskundigheid getreden
6.15 De verpleegkundige heeft aangevoerd binnen het FACT-team aandachtsfunctionaris verslavingszorg te zijn en tevens zitting te hebben in de ‘expertgroep verslavingszorg’. Naar het oordeel van het college blijkt nergens uit dat de verpleegkundige buiten zijn deskundigheid is getreden door in de voortgangsbrief te schrijven over het drugsgebruik.

6.16 Het klachtonderdeel is ongegrond.

Conclusie
6.17 De conclusie is dat de klacht gedeeltelijk gegrond is.

Maatregel
6.18 Omdat is vastgesteld dat de verpleegkundige op twee klachtonderdelen tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld, moet worden beoordeeld of een maatregel moet worden opgelegd en welke maatregel passend is. Naar het oordeel van het college moet een maatregel worden opgelegd omdat de verpleegkundige op twee momenten tekort is geschoten, waarbij het op beide momenten gaat om de objectiviteit in rapporteren, hetgeen een belangrijke beroepsvaardigheid betreft. Het college rekent de verpleegkundige met name zijn handelen in februari 2022 aan (het telefoongesprek met de Raad voor de Kinderbescherming), terwijl hij kort daarvoor tot het inzicht was gekomen dat zijn zorgmelding bij Veilig Thuis onvoldoende feitelijk was verwoord. Hoewel hij zelf uitlegt dat de zorgmelding bij hem tot zelfreflectie heeft geleid, moet geconstateerd worden dat zijn handelen daarna opnieuw onvoldoende zorgvuldig is geweest. Aan de andere kant is het college zich ervan bewust dat het handelen van de verpleegkundige heeft plaatsgevonden in de ingewikkelde context van zorgverlening binnen een FACT-team aan een cliënt die in een vechtscheiding verwikkeld is, tegen de achtergrond van onderzoeken door Veilig Thuis en de Raad voor de Kinderbescherming en diverse juridische procedures tussen klager en zijn ex-partner. Het college twijfelt er bovendien niet aan dat de verpleegkundige, zoals hij zegt, gehandeld heeft met de intentie om de veiligheid binnen het gezin te dienen.
Om bovengenoemde redenen acht het college een waarschuwing een passende maatregel. Publicatie

6.19 Om redenen, aan het algemeen belang ontleend, zal deze beslissing zonder vermelding van namen of andere herleidbare gegevens worden gepubliceerd. Dit algemeen belang is erin gelegen dat andere verpleegkundigen mogelijk lering kunnen trekken uit wat hiervoor onder 6.12 en 6.13 is overwogen.


7. De beslissing
Het college:
- verklaart de klachtonderdelen a en c gegrond;
- verklaart de klacht voor het overige ongegrond;
- legt de verpleegkundige de maatregel op van waarschuwing;
- bepaalt dat deze beslissing, nadat die onherroepelijk is geworden, zonder vermelding van namen of andere herleidbare gegevens in de Nederlandse Staatscourant zal worden bekendgemaakt en ter publicatie zal worden aangeboden aan de tijdschriften Tijdschrift voor Gezondheidsrecht, Gezondheidszorg Jurisprudentie en Sociale Psychiatrie (vakblad sociaal psychiatrische verpleegkunde).

Deze beslissing is gegeven door M.M. van ‘t Nedereind, voorzitter, K.M. Volker, lid-jurist, W.M.E. Bil, K.C. Timm-van Ruitenburg en I.M. Bonte, leden-beroepsgenoten, bijgestaan door S.M. Geerding, secretaris, en in het openbaar uitgesproken op 27 januari 2023.