ECLI:NL:TGZRAMS:2023:153 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam A2022/4663

ECLI: ECLI:NL:TGZRAMS:2023:153
Datum uitspraak: 16-06-2023
Datum publicatie: 16-06-2023
Zaaknummer(s): A2022/4663
Onderwerp: Onjuiste verklaring of rapport
Beslissingen: Gegrond, waarschuwing
Inhoudsindicatie: Gedeeltelijk gegronde klacht tegen een bedrijfsarts. De bedrijfsarts heeft niet gehandeld volgens de NVAB Richtlijn Conflicten in de werksituatie. De bedrijfsarts heeft haar inschatting dat geen sprake was van arbeidsongeschiktheid op grond van ziekte of gebrek, volstrekt onvoldoende onderbouwd. Ook heeft zij nagelaten haar oordeel te herzien toen klaagster haar klachten aan de bedrijfsarts kenbaar maakte. Met de wetenschap dat de huisarts van oordeel was dat er sprake was van ziekte, had het op de weg van de bedrijfsarts gelegen om informatie in te winnen bij de huisarts. Dit heeft zij nagelaten. Onheuse bejegening komt niet vast te staan. Klacht gedeeltelijk gegrond. Waarschuwing.

A2022/4663

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG AMSTERDAM

Beslissing van 16 juni 2023 naar aanleiding van de klacht van:

A,
wonende te B, klaagster,

tegen

C,
bedrijfsarts, werkzaam te D,
verweerster, hierna ook: de bedrijfsarts, gemachtigde: mr. P. Willems, werkzaam te Loenen.

1. De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het klaagschrift met de bijlage, ontvangen op 9 augustus 2022;
- het verweerschrift met de bijlagen;
- het proces-verbaal van het op 19 december 2022 gehouden mondelinge vooronderzoek;
- de brief van 23 december 2023 met bijlagen van de gemachtigde van de bedrijfsarts, ontvangen op
27 december 2022;
- de e-mail van klaagster van 4 januari 2023 met bijlagen;
- de e-mail van klaagster van 17 januari 2023.

De zaak is behandeld op de openbare zitting van 18 april 2023. De partijen zijn verschenen en
hebben hun standpunten mondeling toegelicht. De bedrijfsarts werd bijgestaan door haar gemachtigde.

2. Waar gaat de zaak over en wat is de beslissing?
2.1 Klaagster, geboren in 1970, heeft zich op 2 maart 2022 ziek gemeld bij haar werkgever. Daarna
hebben er drie (verzuim)spreekuurcontacten via beeldbellen en één telefonisch spreekuurcontact
plaatsgevonden tussen klaagster en de bedrijfsarts: op 11 maart 2022, 23 maart 2022, 28 maart 2022
en 6 april 2022.

2.2 Klaagster heeft de bedrijfsarts verschillende verwijten gemaakt, die betrekking hebben op de
beoordeling van klaagster door de bedrijfsarts. De bedrijfsarts heeft deze
verwijten weersproken.

2.3 Het college komt tot de conclusie dat de klacht gedeeltelijk gegrond is en legt de
bedrijfsarts de maatregel op van waarschuwing. Het college licht dat hierna toe.

3. Wat is er precies gebeurd?
3.1 In het verslag van het spreekuur op 11 maart 2022 heeft de bedrijfsarts geschreven (alle
citaten voor zover van belang en letterlijk met eventuele taal- en spelfouten weergegeven):
“(…) Bij mijn advies heb ik de overwegingen uit de Richtlijn Arbeidsconflicten van het platform
STECR gevolgd.
Ik heb betrokkene aangegeven dat er geen arbeidsongeschiktheid is voorkomend uit ziekte of gebrek
op dit moment. Er dient m.i. dan ook een hersteld melding te volgen. M.a.w. de belemmeringen die
betrokkene ervaart om het werk niet te kunnen hervatten komen niet voort uit een medische
aandoening of ziekte in engere zin maar door de problemen met haar collega.
Met klem wil ik aangeven dat mijn verklaring van arbeidsgeschiktheid niet zonder meer
werkhervatting in eigen werk kan betekenen, er zal sprake moeten zijn van een voor alle partijen
werkbare situatie. Wel kunnen leidinggevende en medewerker afspraken maken over werkzaamheden
buiten de conflictzone. (…)”

Dit verslag is ook kenbaar gemaakt aan klaagster.

3.2 Per e-mail van 16 maart 2022 heeft klaagster aangegeven dat zij het niet eens is met de
conclusie in het verslag van 11 maart 2022, waarbij zij tevens heeft verzocht om een second opinion
en verder opmerkt:
“(…) de onhoudbare en ongezonde situatie heeft me letterlijk ziek gemaakt, wat inmiddels bevestigd
is door mijn huisarts. Nogmaals een korte opsomming van mijn symptomen, zoals vrijdag ook gemeld:
o slapeloze nachten
o gejaagd en onveilig gevoel
o paniek aanvallen met hyperventilatie
o hartkloppingen
o huilbuien
o een voortdurend down en angstig gevoel
o fysieke en mentale uitputting
o migraine en nekklachten
E.e.a. werd versterkt door het overlijden van mijn moeder afgelopen december, een rouwproces waar
ik nog altijd middenin zit en me niet voor ziek gemeld heb. Ik heb gewoon doorgewerkt en ben ook
niet de persoon om me zomaar ziek te melden.
Vanwege bovengenoemde klachten en het rouwproces heb ik dringend behoefte aan rust en herstel (…).”

Naar aanleiding van deze e-mail van klaagster heeft op 23 maart 2022 telefonisch contact
plaatsgevonden tussen de bedrijfsarts en klaagster. In de terugkoppeling van dit gesprek aan
klaagster in de e-mail van 23 maart 2022 heeft de bedrijfsarts geschreven:

“We hebben de second opinion besproken. Ik heb je de voorwaarden en spelregels rond de second
opinion uitgelegd (…).
Ook hebben wij verder besproken dat ik aan de werkgever ga aangeven dat je niet in werk buiten de
conflictzone ingezet kan worden totdat dit opgelost is. (…)”.

De bedrijfsarts heeft daarna een concept voorgelegd aan klaagster met betrekking tot de
terugkoppeling aan de werkgever. Hier heeft klaagster niet op gereageerd, waarop deze
terugkoppeling niet met de werkgever is gedeeld door de bedrijfsarts.

3.3 De werkgever van klaagster heeft klaagster (met de bedrijfsarts in cc) in een e-mail van 24
maart 2022 geïnformeerd dat zij klaagster op grond van het advies van de bedrijfsarts hersteld
heeft gemeld en dat er een vervolgafspraak met de bedrijfsarts op 28 maart 2022 via teams gepland
was. De bedrijfsarts heeft daarop op 25 maart 2022 gereageerd aan klaagster en haar werkgever dat
er gesprekken moeten plaatsvinden om te komen tot een werkbare situatie, dat het nu niet gaat om
werkafspraken maken maar om de verstoringen op te lossen en dat het opstarten van ander werk voor
klaagster nu niet meer aan te bevelen is. Dit is daarna door de werkgever bevestigend beantwoord.

3.4 In het spreekuurverslag van 28 maart 2022 heeft de bedrijfsarts geschreven:

“ (…)
-Second opinion: je geeft aan dat je deze procedure vooralsnog niet wil opstarten. We hebben ook de
mogelijkheid van een deskundig oordeel besproken. Hiervan geef je ook aan dat je dit niet wil
opstarten op dit moment.
- We hebben gesproken over je werk dat blijft liggen en waar je zorg voor hebt. Hierover ga jij met
je leidinggevende in gesprek om te kijken of en hoe je eventuele werkzaamheden buiten de
conflictzone toch zou kunnen en willen oppakken.
(…)
- Je wilt inzicht in de ziekmeldingsdata (…): je stond ziek gemeld van 2/3 tot 18/3
- Je geeft aan dat de situatie impactvol is en je raakt. Je onderhoudt contact met je huisarts en
kijkt of je ondersteuning kunt krijgen (POH?) (…)”.

3.5 Van het spreekuurcontact via beeldbellen op 6 april 2022 heeft de bedrijfsarts het volgende
genoteerd in de terugkoppeling aan klaagster:
“Je geeft aan dat de gesprekken moeilijk op gang komen . (…)
Verder stel ik voor om de mediator toch nu in te schakelen omdat het proces erg moeizaam verloopt
en de hele situatie voor je onveilig voor je voelt. (…)
Je hebt een eigen vertrouwenspersoon voor de gesprekken gevonden. Je maakt je nog steeds zorgen
over de achterstallige werkzaamheden en pakt hierdoor taken op. Je hebt moeite met het feit dat je
te vaak benaderd wordt en ook op vrije dagen.Hierdoor kan je moeilijk bijkomen en een rustmoment te
hebben.
We hebben je huidige klachten besproken. Deze nemen niet af.Je bent in gesprek met je met je
behandelaar. De hele situatie heeft impact op je.
Wij spreken af: (…)

- je gaat in gesprek met je leidinggevende over het werk dat er ligt en waar je zorgen over maakt.
Ook ga je bespreken hoe grenzen beter te bewaken (…). Indien je wilt dat ik dit bespreek hoor ik
dat graag.
- je blijft in contact met je behandelaar en kijkt met haar of een verder traject ingezet moet
worden. (…)”.

3.6 Op 7 april 2022 heeft klaagster de bedrijfsarts een e-mail gestuurd, waarin zij schrijft:
“Gisteren sprak ik na jou, mijn huisarts die vinger aan de pols houdt. We bespraken medicatie en de
aanhoudende symptomen van o.a. slecht slapen, een gejaagd gevoel, weinig concentratie,
hartkloppingen, en uitputting. Volgens de huisarts is er wel degelijk sprake van ziekte en raadde
zij een tweede mening bedrijfsarts aan. Ik zou alsnog daar vanuit mijn patiëntenrecht graag gebruik
van willen maken. (…)”

3.7 Daarna heeft verdere e-mailcorrespondentie plaatsgevonden tussen klaagster en de bedrijfsarts
tot 26 juli 2022. Daarna is er geen contact meer geweest.

4 Wat houdt de klacht in?
Klaagster verwijt de bedrijfsarts dat zij:
1. klaagsters ziekte en situatie niet goed heeft ingeschat door voorbij te gaan aan zowel mentale
symptomen (depressie, angsten en rouw), als lichamelijke symptomen (hartkloppingen en de opname van
klaagster in het ziekenhuis op 21 november 2021 op verdenking van een hartinfarct);
2. klaagster niet fysiek heeft willen zien op een moment dat dit, na versoepeling van de
corona-maatregelen, mogelijk was en nadrukkelijk door klaagster was verzocht. De bedrijfsarts heeft
enkel contact onderhouden via (beeld-)bellen;
3. de diagnose depressie, gecompliceerd door rouw heeft gemist;
4. niet kon of wilde vaststellen dat de symptomen van klaagster interfereren met haar
werkzaamheden;
5. onzorgvuldig heeft gehandeld door geen medische gegevens op te vragen bij de huisarts van
klaagster, ondanks herhaaldelijk verzoek;
6. klaagster onheus heeft bejegend. De bedrijfsarts heeft niet geluisterd, was vooringenomen en
autoritair, niet-empathisch, er was sprake van een tunnelvisie, de hulpvraag van klaagster stond
niet centraal en de bedrijfsarts was niet betrokken en oprecht, niet objectief en onpartijdig en
beschuldigend;
7. de aanvraag van een second opinion heeft tegengewerkt.

5 Wat is het verweer?
De bedrijfsarts heeft de klacht bestreden. Het verweer wordt voor zover nodig hierna verder
besproken.

6 Wat zijn de overwegingen van het college?

6.1 De vraag is of de bedrijfsarts de zorg heeft verleend die van haar verwacht mocht worden. De
norm daarvoor is een redelijk bekwame en redelijk handelende bedrijfsarts. Bij de beoordeling wordt
rekening gehouden met de voor de zorgverlener geldende beroepsnormen en de stand van de wetenschap
ten tijde van het handelen. Als een norm betrekking heeft op meerdere klachtonderdelen of als
klachtonderdelen elkaar overlappen, worden die klachtonderdelen, waar mogelijk, gezamenlijk
beoordeeld.

Klachtenonderdelen 1, 3 en 4) De bedrijfsarts heeft zich ten onrechte en bij herhaling op het
standpunt gesteld dat bij klaagster geen sprake was van ziekte of gebrek, terwijl klaagster
meerdere klachten had die daartoe wel aanleiding gaven.

6.2 Het college stelt vast dat uit het dossier en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling is
besproken, is gebleken dat de bedrijfsarts op 11 maart 2022 de uitval van klaagster heeft geweten
aan een arbeidsconflict, in elk geval (enkel) aan werkgerelateerde problematiek. Ze heeft vanaf dat
moment bij haar begeleiding van klaagster de STECR- werkwijze Arbeidsconflicten willen volgen, wat
ze ook met klaagster heeft besproken. Ze vond haar aanpak, ook op grond van de NVAB Richtlijn
Omgaan met conflicten (het college begrijpt: NVAB Richtlijn Conflicten in de werksituatie,
gepubliceerd op 1 juli 2019, verder: de Richtlijn) een passende aanpak. Het college is van oordeel
dat de bedrijfsarts, gelet op het geheel van klachten, waaronder in elk geval ‘piekeren’ op 11
maart 2022 en ‘hartkloppingen, zich gejaagd voelen, slapeloze nachten en fysieke en mentale
uitputting’ op 16 maart 2022, juist niet gehandeld heeft conform de Richtlijn. Deze klachten vallen
immers onder A op pagina 16 van de Richtlijn wat in elk geval aanleiding had moeten geven voor de
bedrijfsarts om grondig door te vragen nu het zeer aannemelijk was dat aan alle vier de
diagnostische criteria (At/mD) van overspanning werd voldaan. De bedrijfsarts heeft haar
inschatting dat geen sprake was van arbeidsongeschiktheid op grond van ziekte of gebrek, volstrekt
onvoldoende onderbouwd.

6.3 Ook toen op 23 maart 2022 de klachten zoals opgesomd in de e-mail van 16 maart 2022 nog
bleken te bestaan heeft de bedrijfsarts nagelaten haar oordeel dat bij klaagster geen sprake was
van arbeidsongeschiktheid als gevolg van ziekte of gebrek te herzien en dit aan de werkgever te
melden, hetgeen wel van een redelijk bekwame en redelijk handelend bedrijfsarts verwacht kon
worden. Het hier bovenstaande heeft ertoe geleid dat de leidinggevende klaagster op 18 maart 2023
hersteld heeft gemeld. Dat de bedrijfsarts er bij herhaling met klem op heeft gewezen, ook
tegenover de leidinggevende van klaagster, dat er geen sprake kon zijn van werkhervatting in de
eigen werkomgeving, maakt dit niet anders. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de bedrijfsarts
toegelicht dat klaagster hieruit had kunnen begrijpen dat de bedrijfsarts inmiddels vond dat er
toch sprake was van arbeidsongeschiktheid door ziekte of gebrek. Het college stelt vast dat
volstrekt onduidelijk is gebleven, ook desgevraagd tijdens de mondelinge behandeling hoe dit,
kennelijk gewijzigde, standpunt van de bedrijfsarts zich verhoudt tot haar handelen in de
wetenschap dat klaagster inmiddels weer hersteld was gemeld.
Gelet op het hierboven overwogene acht het college de klachtonderdelen 1, 3 en 4 gegrond.

Klachtonderdeel 2) De bedrijfsarts heeft klaagster niet fysiek willen zien, terwijl dit door
versoepeling van de coronamaatregelen wel mogelijk was geweest.

6.4 De bedrijfsarts heeft in haar verweerschrift toegelicht dat de coronamaatregelen pas met
ingang van 15 maart 2022 zijn versoepeld. Zij had zelf op 23 en 28 maart Covid en verder waren er
voor haar geen veilige gespreksruimtes beschikbaar om fysiek af te spreken. Ten aanzien van de
afspraak op 6 april 2022 heeft zij benadrukt dat zij niet op de hoogte was van de wens van
klaagster om de afspraak fysiek te laten plaatsvinden. Zij ziet zich gesterkt in dit verweer nu
nergens in de uitgebreide e-mailwisseling door klaagster om een fysieke afspraak is verzocht.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de bedrijfsarts overigens verklaard dat als ze had geweten
van de wens tot een fysieke afspraak zij daar wel mogelijkheden toe had.

6.5 Het college heeft niet kunnen vaststellen dat de bedrijfsarts tuchtrechtelijk verwijtbaar
heeft gehandeld door de afspraken digitaal dan wel telefonisch te laten verlopen. Het college hecht
eraan te benadrukken dat zeker in de situatie als die van klaagster het de absolute voorkeur heeft
om de afspraken fysiek te laten plaatsvinden. Onder de gestelde omstandigheden echter, waarbij de
coronamaatregelen een rol speelden, de bedrijfsarts zelf Covid had en niet is komen vast te staan
dat klaagster de wens had geuit om de afspraak van 6 april 2022 fysiek te laten plaatsvinden is het
college niet gebleken van verwijtbaar handelen. Dit klachtonderdeel is ongegrond.

Klachtenonderdeel 5) De bedrijfsarts heeft onzorgvuldig gehandeld door geen medische gegevens op te
vragen bij de huisarts, ondanks herhaaldelijk verzoek.

6.6 De bedrijfsarts heeft zich op het standpunt gesteld dat voor haar de medische situatie
voldoende duidelijk was en zij hierover geen vragen had aan de huisarts. Zij heeft daarnaast
aangevoerd dat klaagster haar nimmer had gevraagd in contact te treden met de huisarts. Tijdens de
mondelinge behandeling heeft klaagster nog toegelicht dat het raadplegen van de huisarts wel
onderwerp van gesprek is geweest. Zij heeft in dat verband verklaard dat de bedrijfsarts gezegd zou
hebben dat zij dan een machtiging zou moeten overleggen.

6.7 Het college is van oordeel dat van de bedrijfsarts verwacht mocht worden dat zij (overigens
ook uit eigen beweging en uiteraard met toestemming van klaagster) contact op zou nemen met de
behandelaar van klaagster, de huisarts. Het college wijst hierbij op de omstandigheid dat klaagster
al in de e-mail van 16 maart 2022 schrijft dat zij het niet eens is met de conclusie van de
bedrijfsarts en dat de huisarts inmiddels allerlei lichamelijke klachten heeft bevestigd. Ook in de
e-mail van 6 april 2022 meldt klaagster dat de huisarts van oordeel is dat er wel degelijk sprake
is van ziekte en dat de huisarts haar het advies geeft een second opinion te laten verrichten. Dat
de bedrijfsarts met deze wetenschap heeft nagelaten contact met de huisarts te zoeken is haar te
verwijten en dit klachtonderdeel is gegrond. Omdat het college van oordeel is dat het op de weg van
de bedrijfsarts had gelegen informatie in te winnen bij de huisarts kan verder in het midden
blijven of klaagster hierom al dan niet had verzocht. Het is immers vaste rechtspraak dat in een
geval als dit, waarbij sprake is van het woord van de één tegen dat van de ander, geen oordeel door het college kan worden gevormd. Aan het woord van de één kan immers niet meer waarde worden gehecht dan aan het woord van
de ander.

Klachtenonderdeel 6) De bedrijfsarts heeft klaagster onheus bejegend en was -onder meer-
autoritair, niet-empathisch, niet onpartijdig en niet objectief en niet betrokken.

6.8 Onder verwijzing naar hetgeen hierboven onder punt 6.7 is overwogen over het woord van de één
tegenover het woord van de ander, heeft het college niet kunnen vaststellen dat de bedrijfsarts
klaagster onheus heeft bejegend en zich conform de verwijten heeft gedragen tegenover klaagster.
Uit de uitgebreide e-mailwisseling tussen de bedrijfsarts en klaagster blijkt in elk geval niet van
dergelijke bejegening of ander verwijtbaar handelen. Het verwijt van klaagster dat de bedrijfsarts
haar tegemoet trad met een tunnelvisie volgt het college wel, maar ziet het college voldoende
behandeld onder de punten 6.2 en 6.3. Het college is dan ook van oordeel dat dit klachtonderdeel
ten aanzien van de bejegening ongegrond is.

Klachtonderdeel 7) De bedrijfsarts heeft het verzoek om een second opinion tegengewerkt.
6.9 Uit het dossier en met name uit de e-mailwisseling tussen de bedrijfsarts en klaagster blijkt
niet dat de bedrijfsarts het verzoek om een second opinion heeft tegengewerkt. De bedrijfsarts
heeft, blijkt uit de e-mailwisseling in het medisch dossier, kennelijk hieromtrent het één en ander
willen uitleggen aan klaagster, iets waar klaagster in eerste instantie mee akkoord ging. De
lezingen van klaagster en de bedrijfsarts van hoe het daarna is verlopen lopen uiteen. Onder
verwijzing naar hetgeen hierboven onder punt 6.7 is opgenomen is het college van oordeel dat ook
dit klachtonderdeel ongegrond is.

Conclusie
6.10 De conclusie is dat de klacht gedeeltelijk gegrond is.

Maatregel
6.11 Omdat een aantal klachtonderdelen gegrond is bevonden, moet het college beoordelen of een
maatregel op zijn plaats is en zo ja, welke. De bedrijfsarts heeft haar oordeel dat geen sprake was
van arbeidsongeschiktheid op grond van ziekte of gebrek, gelet op de Richtlijn volstrekt
onvoldoende onderbouwd. De bedrijfsarts had meer regie moeten nemen en had bij voorkeur op 11 maart
2022, maar uiterlijk op 23 maart 2022 conform de Richtlijn moeten handelen. Ook had de bedrijfsarts
uit eigen beweging contact op moeten nemen met de huisarts, nu klaagster had gemeld dat de huisarts
vond dat er wel sprake was van ziekte en haar een second opinion adviseerde, conform de Richtlijn
(pagina 18). Anderzijds is de bedrijfsarts niet eerder met de tuchtrechter in aanraking geweest en
heeft zij wel aandacht aan klaagster besteed. Het college vindt alles bijeengenomen dat met een
waarschuwing kan worden volstaan.

7 De beslissing

Het college:
- verklaart de klachtonderdelen 1, 3, 4 en 5 gegrond;
- verklaart de klacht voor het overige ongegrond.
- legt de bedrijfsarts de maatregel op van waarschuwing.

Deze beslissing is gegeven door E.P. de Beij, voorzitter, W.R. Kastelein, lid-jurist, J. Dogger,
C.M.F. van Roessel en M. Keus, leden-beroepsgenoten, bijgestaan door R.C. Kruit, secretaris,
en in het openbaar uitgesproken op 16 juni 2023.