ECLI:NL:TGZRAMS:2023:145 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam A2022/4105
ECLI: | ECLI:NL:TGZRAMS:2023:145 |
---|---|
Datum uitspraak: | 02-06-2023 |
Datum publicatie: | 02-06-2023 |
Zaaknummer(s): | A2022/4105 |
Onderwerp: | Geen of onvoldoende zorg |
Beslissingen: | Ongegrond, kennelijk ongegrond |
Inhoudsindicatie: | Kennelijk ongegronde klacht tegen een verpleegkundige. Klaagster is de dochter van de overleden patiënte. De verpleegkundige heeft de patiënte tijdens een avonddienst verzorgd en verpleegd. Klaagster verwijt de verpleegkundige dat zij geen gehoor gaf aan haar zorgen om mogelijk vastzittend slijm bij de patiënte die een tracheostoma had, en niet heeft geacteerd op signalen van verstikking, waardoor dat later heeft geleid tot een stikmoment. Op grond van het medisch dossier is het college van oordeel dat de verpleegkundige wel degelijk direct gehoor heeft gegeven aan de zorgen van klaagster om vastzittend slijm, en dat zij op de voorgeschreven wijze heeft gereageerd op de ademstilstand die de patiënte tijdens het vernevelen onverhoeds opliep vanwege een slijmprop. Beide klachtonderdelen kennelijk ongegrond. |
A2022/4105
REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG AMSTERDAM
Beslissing in raadkamer van 2 juni 2023 op de klacht van:
A,
wonende in B, klaagster,
tegen
C,
verpleegkundige, werkzaam in D,
verweerster, hierna ook: de verpleegkundige, gemachtigde: mr. A.C. de Die, werkzaam
in Amsterdam.
1. Waar gaat de zaak over?
1.1 De moeder van klaagster (hierna de patiënte), geboren in 1952, is op 28 februari
2021
opgenomen op de afdeling hartbewaking van het ziekenhuis waarin de verpleegkundige
werkzaam is. Na
drie dagen is het infuus van de rechterarm naar de linkerarm overgebracht, omdat de
patiënte een
flebitis (ontsteking van de ader) had ontwikkeld op de plaats van de insteekopening.
De patiënte
zou op 6 maart 2021 uit het ziekenhuis worden ontslagen, maar op die dag verslechterde
haar
situatie. Na verschillende onderzoeken bleek zij een ischemisch CVA (herseninfarct
door onvoldoende
doorbloeding) te hebben doorgemaakt, waarna zij is overgebracht naar de afdeling neurologie.
Ook
kreeg de patiënte koorts en werd een stafylokokkeninfectie (bacteriële huidinfectie)
vastgesteld,
waarvoor zij is behandeld met een antibioticum. Op 9 maart 2021 is de patiënte naar
de intensive
care (IC) overgebracht met een endocarditis (ontsteking van de hartklep). Van 11 tot
en met 28
maart 2021 was zij weer in behandeling op de afdeling cardiologie. Uiteindelijk is
de patiënte op
31 maart 2021 in het ziekenhuis overleden.
1.2 De verpleegkundige heeft de patiënte tijdens haar avonddienst op 19 maart 2021
verzorgd en
verpleegd. Klaagster verwijt de verpleegkundige dat zij geen gehoor gaf aan haar zorgen
om mogelijk
vastzittend slijm bij de patiënte die een tracheostoma (opening in de luchtpijp) had,
en niet heeft
geacteerd op signalen van verstikking, waardoor dat later heeft geleid tot een stikmoment.
De
verpleegkundige heeft de klacht bestreden.
1.3 Het college komt tot het oordeel dat de klacht kennelijk ongegrond is. ‘Kennelijk’
betekent
dat het niet nodig is om nog vragen aan de partijen te stellen en dat duidelijk is
dat de klacht niet gegrond kan worden verklaard. Hierna licht het college toe hoe
het tot deze beslissing is gekomen.
2. De procedure
2.1 Het college heeft de volgende stukken ontvangen:
- het klaagschrift met de bijlagen, ontvangen op 29 maart 2022;
- het verweerschrift met de bijlagen;
- het proces-verbaal van het mondelinge vooronderzoek, gehouden op 12 december 2022.
2.2 Het college heeft de klacht in raadkamer behandeld. Dit betekent dat het college
de zaak
beoordeeld heeft op basis van de stukken, zonder dat de partijen daarbij aanwezig
waren.
3. De overwegingen van het college
Welke criteria gelden bij de beoordeling?
3.1 De vraag is of de verpleegkundige de zorg heeft verleend die van haar verwacht
mocht worden.
De norm daarvoor is een redelijk bekwame en redelijk handelende verpleegkundige. Bij
de beoordeling
wordt rekening gehouden met de voor de verpleegkundige geldende beroepsnormen en andere
professionele standaarden.
3.2 Het college oordeelt dat de verpleegkundige niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.
Beide klachtonderdelen gezamenlijk besproken: geen gehoor gegeven aan zorgen om mogelijk
vastzittend slijm en niet gehandeld op signalen van verstikking
3.3 Klaagster zegt dat zij in de avond van 19 maart 2021 het gezicht van de patiënte
zag
vertrekken. Zij had daarbij het idee dat de patiënte worstelde met een prop slijm.
Volgens
klaagster zag de verpleegkundige geen ernst in de zaak. Bij het vernevelen die avond
begon de
patiënte echter te stikken, waarna er taai slijm bij haar uitgezogen wordt, aldus
klaagster.
3.4 Volgens de verpleegkundige zag zij de patiënte tijdens haar avonddienst op 19
maart 2021 voor
het eerst. De verpleegkundige zegt zich te herinneren dat klaagster ’s avonds dacht
dat de patiënte
epileptische insulten had, maar dat zijzelf dat niet heeft waargenomen. Volgens de
verpleegkundige
heeft zij de patiënte intensief geobserveerd en veel aandacht aan de patiënte en klaagster
besteed,
juist vanwege de ongerustheid van klaagster. Op een gegeven moment maakte klaagster
duidelijk dat
de patiënte wat benauwd was en mogelijk vastzittend slijm had. De verpleegkundige
zag dat toen ook
en liet de patiënte direct vernevelen. Op het moment dat zij de patiënte aan het vernevelen
was,
begon de patiënte toenemend te hoesten en stopte haar ademhaling gedurende ongeveer
dertig
seconden. Daarna ademde ze weer. De verpleegkundige stelt patiënte vervolgens uitgezogen
te hebben
waarop zij concludeerde dat er mogelijk een slijmprop was geweest. De verpleegkundige
zegt dat ze
daarna een discussie met klaagster had, omdat klaagster de patiënte anders dan anders
vond, terwijl de verpleegkundige duidelijk maakte dat zij hier niet over kon oordelen
omdat het de eerste keer was dat zij de patiënte verpleegde. De collega’s van de verpleegkundige
zeiden dat er niets anders was dan anders bij de patiënte, behalve dat zij suffer
was, maar dit kwam mogelijk door de medicatie die ze sinds de avond ervoor kreeg (Keppra).
De verpleegkundige heeft voor de zekerheid de neuroloog gebeld, die daarop de patiënte
heeft onderzocht en een CT-scan heeft laten maken om een CVA uit te sluiten, omdat
klaagster zich daar zorgen om maakte. De CT-scan gaf
geen bijzonderheden.
3.5 Het college stelt vast dat uit het elektronisch patiëntendossier (EPD) van de
patiënte blijkt
dat zij op de avond van 19 maart 2021 last had van een slijmplug. Het college merkt
op dat het bij
patiënten met een tracheostoma gebruikelijk is dat zij worden verneveld als zij last
van
vastzittend slijm hebben, zodat zij het slijm beter kunnen ophoesten. Als patiënten
het slijm dan
nog steeds niet goed zelf kunnen ophoesten, moeten zij af en toe uitgezogen worden.
Dit uitzuigen
gebeurt niet volgens een schema, maar op indicatie. Het college stelt vast dat uit
het medisch
dossier van patiënte blijkt dat de verpleegkundige op het moment dat klaagster kenbaar
maakte dat
de patiënte mogelijk last had van vastzittend slijm, direct dezelfde observatie deed
en overging
tot het vernevelen van de patiënte. Dat daarbij een slijmprop is losgeschoten die
voor de
ademstilstand zorgde was naar het oordeel van het college voor de verpleegkundige
niet te voorzien.
Uit het EPD blijkt verder dat de verpleegkundige hierop direct, volgens protocol,
is overgegaan tot
het uitzuigen van de patiënte, waarna inderdaad taai slijm in de uitzuigslang werd
aangetroffen. Op
grond van dit alles is het college van oordeel dat de verpleegkundige wel degelijk
direct gehoor
heeft gegeven aan de zorgen van klaagster om vastzittend slijm, en dat zij op de voorgeschreven
wijze heeft gereageerd op de ademstilstand die de patiënte tijdens het vernevelen
onverhoeds opliep
vanwege een slijmprop. Ook anderszins is niet gebleken dat de verpleegkundige geen
gehoor heeft
gegeven aan de zorgen van klaagster of niet gehandeld heeft op signalen van verstikking.
3.6 Het college stelt verder vast dat er na het overlijden van de patiënte door
het ziekenhuis
een calamiteitenmelding bij de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) is gedaan,
waarna een
calamiteitenonderzoek heeft plaatsgevonden. De conclusie van dit onderzoek luidde
dat de lastig te
duiden symptomen bij de patiënte de gekozen aanpak rechtvaardigden, en dat sprake
was van zeer
ernstige complicaties na een flebitis bij een perifeer infuus, uiteindelijk leidend
tot het
overlijden van de patiënte. Er zijn als gevolg van dit onderzoek enige verbetermaatregelen
geformuleerd, met name over de rapportages ten aanzien van infuusgerelateerde zaken
en over de
verpleegkundige overdracht hieromtrent. De IGJ heeft vervolgens op 13 juli 2021 geoordeeld
dat het
ziekenhuis de calamiteit zorgvuldig heeft onderzocht en voldoende verbetermaatregelen
heeft
getroffen om een dergelijke situatie in de toekomst te voorkomen. Hierop heeft de
IGJ het onderzoek
gesloten. Het college is het derhalve met de verpleegkundige eens dat de IGJ geen
aanleiding tot
nader onderzoek of het treffen van maatregelen zag.
Slotsom
3.7 Uit de overwegingen hiervoor volgt dat beide klachtonderdelen kennelijk ongegrond
zijn.
4. De beslissing
De klacht is in al haar onderdelen kennelijk ongegrond.
Deze beslissing is gegeven door P.J. van Eekeren, voorzitter, A.C. Hendriks, lid-jurist,
P.A. Arnold, I.M. Bonte en E.M. Rozemeijer, leden-beroepsgenoten, bijgestaan door
M.A.E. Veeren,
secretaris.