ECLI:NL:TGZRAMS:2023:143 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam A2202/4103
ECLI: | ECLI:NL:TGZRAMS:2023:143 |
---|---|
Datum uitspraak: | 02-06-2023 |
Datum publicatie: | 02-06-2023 |
Zaaknummer(s): | A2202/4103 |
Onderwerp: | Geen of onvoldoende zorg |
Beslissingen: | Ongegrond, kennelijk ongegrond |
Inhoudsindicatie: | Kennelijk ongegronde klacht tegen een verpleegkundige. De moeder van klaagster (hierna de patiënte), was opgenomen in het ziekenhuis. Op de dag dat patiënte uit het ziekenhuis zou worden ontslagen, verslechterde haar situatie. Patiënte is uiteindelijk in het ziekenhuis overleden. Klaagster verwijt de verpleegkundige dat zij bij het bespreken van het ontslag van patiënte geen gehoor heeft gegeven aan herhaaldelijke meldingen dat de situatie van de patiënte aan het verslechteren was, en hier geen aantekening over heeft gemaakt in het medisch dossier van de patiënte. Het college is van oordeel dat uit het EPD voldoende duidelijk wordt dat de verslechtering zich pas voordeed in de loop van de ochtend van de dag dat het ontslag zou plaatsvinden. Ook blijkt dat de verpleegkundige, voordat de verslechtering optrad, alle vitale controles bij de patiënte heeft uitgevoerd en dat zij haar heeft geholpen met en geobserveerd tijdens de ADL. Het college is verder van oordeel dat de verpleegkundige op zorgvuldige wijze heeft gerapporteerd in het EPD. Alle klachtonderdelen kennelijk ongegrond. |
A2022/4103
REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG AMSTERDAM
Beslissing in raadkamer van 2 juni 2023 op de klacht van:
A,
wonende in B, klaagster,
tegen
C,
verpleegkundige, werkzaam in D,
verweerster, hierna ook: de verpleegkundige, gemachtigde: mr. A.C. de Die, werkzaam
in Amsterdam.
1. Waar gaat de zaak over?
1.1 De moeder van klaagster (hierna de patiënte), geboren in 1952, is op 28 februari
2021
opgenomen op de afdeling hartbewaking van het ziekenhuis waarin de verpleegkundige
werkzaam is. Na
drie dagen is het infuus van de rechterarm naar de linkerarm overgebracht, omdat de
patiënte een
flebitis (ontsteking van de ader) had ontwikkeld op de plaats van de insteekopening.
De patiënte
zou op 6 maart 2021 uit het ziekenhuis worden ontslagen, maar op die dag verslechterde
haar
situatie. Na verschillende onderzoeken bleek zij een ischemisch CVA (herseninfarct
door onvoldoende
doorbloeding) te hebben doorgemaakt, waarna zij is overgebracht naar de afdeling neurologie.
Ook
kreeg de patiënte koorts en werd een stafylokokkeninfectie (bacteriële huidinfectie)
vastgesteld,
waarvoor zij is behandeld met een antibioticum. Op 9 maart 2021 is de patiënte naar
de intensive
care (IC) overgebracht met een endocarditis (ontsteking van de hartklep). Van 11 tot
en met 28
maart 2021 was zij weer in behandeling op de afdeling cardiologie. Uiteindelijk is
de patiënte op
31 maart 2021 in het ziekenhuis overleden.
1.2 De verpleegkundige heeft de patiënte in ieder geval op 5 en 6 maart 2021 verzorgd
en
verpleegd. Klaagster verwijt de verpleegkundige dat zij bij het bespreken van het
ontslag van
patiënte geen gehoor heeft gegeven aan de herhaaldelijke meldingen van de zus van
klaagster dat de
situatie van de patiënte aan het verslechteren was, en hier geen aantekening over
heeft gemaakt in
het medisch dossier van de patiënte. De verpleegkundige
heeft de klacht bestreden.
1.3 Het college komt tot het oordeel dat de klacht kennelijk ongegrond is. ‘Kennelijk’
betekent
dat het niet nodig is om nog vragen aan de partijen te stellen en dat duidelijk is
dat de klacht
niet gegrond kan worden verklaard. Hierna licht het college toe hoe het tot deze beslissing
is
gekomen.
2. De procedure
2.1 Het college heeft de volgende stukken ontvangen:
- het klaagschrift met de bijlagen, ontvangen op 29 maart 2022;
- het verweerschrift met de bijlagen;
- het proces-verbaal van het mondelinge vooronderzoek, gehouden op 12 december 2022.
2.2 Het college heeft de klacht in raadkamer behandeld. Dit betekent dat het college
de zaak
beoordeeld heeft op basis van de stukken, zonder dat de partijen daarbij aanwezig
waren.
3. De overwegingen van het college
Welke criteria gelden bij de beoordeling?
3.1 De vraag is of de verpleegkundige de zorg heeft verleend die van haar verwacht
mocht worden.
De norm daarvoor is een redelijk bekwame en redelijk handelende verpleegkundige. Bij
de beoordeling
wordt rekening gehouden met de voor de verpleegkundige geldende beroepsnormen en andere
professionele standaarden.
3.2 Het college oordeelt dat de verpleegkundige niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.
Beide klachtonderdelen gezamenlijk besproken: geen gehoor gegeven aan signalen van
de zus van
klaagster over verslechtering patiënte en niets hierover in dossier genoteerd
3.3 Klaagster zegt dat haar zus op 5 maart 2021 telefonisch van de verpleegkundige
kreeg te horen
dat de patiënte de volgende dag uit het ziekenhuis zou worden ontslagen. De zus van
klaagster zou
op dat moment haar zorgen hebben geuit, waarna werd afgesproken dat de patiënte niet
rechtstreeks
naar huis zou gaan maar eerst bij de zus van klaagster zou verblijven om aan te sterken.
Klaagster
zegt dat haar zus in een volgend telefoongesprek met de verpleegkundige nogmaals haar
zorgen heeft
geuit, waarop de verpleegkundige zou hebben beloofd de patiënte extra te controleren
vóór het
ontslag. Volgens klaagster heeft de verpleegkundige deze extra controle niet uitgevoerd
en heeft ze
ook de bezorgdheden van de zus van klaagster niet in het elektronisch patiëntendossier
(EPD) van de
patiënte genoteerd.
3.4 De verpleegkundige zegt dat uit het EPD van de patiënte blijkt dat zij op 5
maart 2021 een
gesprek met klaagster had over het ontslag van de patiënte waarbij de afspraak werd
gemaakt dat de
patiënte eerst bij de zus van klaagster zou verblijven om aan te sterken. Ook blijkt
volgens haar
uit het dossier dat het er op de ochtend van 6 maart 2021 nog naar uitzag dat de patiënte
die dag
met ontslag zou gaan. Zij zegt dat zij de patiënte die ochtend geholpen heeft met
wassen en aankleden en overige ADL (algemene dagelijkse levensverrichtingen), en dat
patiënte met enige aansporing zelfstandig met haar rollator naar het
toilet is gelopen. Volgens de verpleegkundige is sprake van intensieve observatie
tijdens de
begeleiding bij mobiliseren en ADL. Als er op dat moment bijzonderheden zouden zijn
geweest, had
zij dat zeker opgemerkt en genoteerd in het EPD van de patiënte. De verpleegkundige
zegt dat de
kamergenote van de patiënte haar later die ochtend met de bedbel heeft gealarmeerd
omdat de
patiënte ineens raar in haar stoel zat. Zij is toen meteen gaan kijken en heeft vervolgens
de
dienstdoende arts gealarmeerd, die meteen kwam. De verpleegkundige zegt daarna klaagster
op de
hoogte te hebben gesteld van de verslechterde toestand van de patiënte. Volgens de
verpleegkundige
staat het vast dat de verslechtering is opgemerkt en dat er een aantekening over is
gemaakt in het
EPD. Zij zegt dat de arts vervolgens de patiënte heeft onderzocht en dat pas daarna
het besluit is
genomen dat de patiënte niet met ontslag kon.
3.5 Uit het EPD blijkt dat de verpleegkundige op 5 maart 2021 met klaagster heeft
gesproken over
het ontslag van de patiënte en dat er is afgesproken dat de patiënte eerst bij de
zus van klaagster
zou verblijven om aan te sterken, totdat zij naar haar eigen huis zou kunnen. Uit
het EPD blijkt
verder dat de verpleegkundige op 6 maart 2021 ’s ochtends alle controles (vitale functies)
heeft
uitgevoerd en de patiënte heeft geholpen met de ADL in de badkamer waar de patiënte
zelf naartoe
was gelopen met de rollator. Verder blijkt uit het EPD dat de toestand van de patiënte
later op de
ochtend verslechterde. De verpleegkundige heeft namelijk genoteerd dat de patiënte
om 10.15 uur in
de stoel zat, moeilijk aanspreekbaar was, met haar ogen wegrolde en hevig transpireerde.
De
verpleegkundige heeft onder meer genoteerd dat de arts is langs geweest, dat er verschillende
onderzoeken en controles zijn gedaan, en dat zij klaagster op de hoogte heeft gebracht
van het
uitstel van het ontslag. Hierbij heeft zij gezegd dat er één iemand op bezoek mocht
komen en heeft
zij voorgesteld dat er iemand van de familie kon blijven slapen. Later op die dag
(6 maart 2021)
noteerde een arts in het medisch dossier van de patiënte dat hij een heteroanamnese
met klaagster
en de verpleegkundige heeft afgenomen (omdat dit niet mogelijk bleek met de patiënte
zelf). Hij
noteerde daarbij: ”Gisteravond is dochter niets opgevallen.”
3.6 Het college is van oordeel dat uit het EPD voldoende duidelijk wordt dat er
op 5 maart 2021
nog geen sprake was van een verslechtering van de situatie van de patiënte, maar dat
deze zich pas
voordeed in de loop van de ochtend van 6 maart 2021. Ook maakt het EPD voldoende duidelijk
dat de
verpleegkundige, voordat die verslechtering optrad, op 6 maart 2021 alle vitale controles
bij de
patiënte heeft uitgevoerd en dat zij haar heeft geholpen met en geobserveerd tijdens
de ADL. Het
college is verder van oordeel dat de verpleegkundige over haar handelingen én over
de latere
verslechtering van de patiënte die ochtend op zorgvuldige wijze heeft gerapporteerd
in het EPD van
de patiënte. Het college merkt daarbij op dat het noch noodzakelijk noch gebruikelijk
is dat in het
EPD van patiënten de aanwezigheid van familieleden of al de door hen gedane uitingen
worden
genoteerd. Het college vindt het begrijpelijk dat klaagster en haar familie erg betrokken
waren met
de toestand van hun moeder tijdens de ziekenhuisopname, maar dat maakt nog niet dat
het
tuchtrechtelijk verwijtbaar is als die betrokkenheid niet in het EPD wordt opgetekend.
Terzijde merkt het college op dat de opstelling van de verpleegkundige en haar collega’s
over de
aanwezigheid van familie in het ziekenhuis tijdens de Covid-19-pandemie ruimhartig
was.
3.7 Het college stelt verder vast dat er na het overlijden van de patiënte door
het ziekenhuis
een calamiteitenmelding bij de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) is gedaan,
waarna een
calamiteitenonderzoek heeft plaatsgevonden. De conclusie van dit onderzoek luidde
dat de lastig te
duiden symptomen bij de patiënte de gekozen aanpak rechtvaardigden, en dat sprake
was van zeer
ernstige complicaties na een flebitis bij een perifeer infuus, uiteindelijk leidend
tot het
overlijden van de patiënte. Er zijn als gevolg van dit onderzoek enige verbetermaatregelen
geformuleerd, met name over de rapportages ten aanzien van infuusgerelateerde zaken
en over de
verpleegkundige overdracht hieromtrent. De IGJ heeft vervolgens op 13 juli 2021 geoordeeld
dat het
ziekenhuis de calamiteit zorgvuldig heeft onderzocht en voldoende verbetermaatregelen
heeft
getroffen om een dergelijke situatie in de toekomst te voorkomen. Hierop heeft de
IGJ het onderzoek
gesloten. Het college is het derhalve met de verpleegkundige eens dat de IGJ geen
aanleiding tot
nader onderzoek of het treffen van maatregelen zag.
Slotsom
3.8 Uit de overwegingen hiervoor volgt dat beide onderdelen van de klacht kennelijk
ongegrond
zijn.
4. De beslissing
De klacht is in al haar onderdelen kennelijk ongegrond.
Deze beslissing is gegeven door P.J. van Eekeren, voorzitter, A.C. Hendriks, lid-jurist,
P.A. Arnold, I.M. Bonte en E.M. Rozemeijer, leden-beroepsgenoten, bijgestaan door
M.A.E. Veeren,
secretaris.