ECLI:NL:TGZRAMS:2023:133 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam A2022/4538
ECLI: | ECLI:NL:TGZRAMS:2023:133 |
---|---|
Datum uitspraak: | 23-05-2023 |
Datum publicatie: | 23-05-2023 |
Zaaknummer(s): | A2022/4538 |
Onderwerp: | Overige klachten |
Beslissingen: | Ongegrond, kennelijk ongegrond |
Inhoudsindicatie: | Kennelijk ongegronde klacht tegen een gz-psycholoog. Klager stelt dat het aan de GZ-psycholoog is te wijten dat hij een LPFZ-status heeft gekregen en dat de GZ-psycholoog dit onder valse beschuldigingen heeft aangevraagd. Naar het oordeel van het college is de aanvraag van de LFPZ-status zorgvuldig overwogen en voldoende onderbouwd. Het college ziet geen aanknopingspunten om te oordelen dat sprake is van valse beschuldigingen jegens klager. Het college heeft verder kennisgenomen van een deel van de door klager aangeleverde beslissingen tot afzondering. Het college overweegt dat niet blijkt dat de beslissingen tot afzondering van klager op onzorgvuldige wijze zijn genomen. Klacht in beide onderdelen kennelijk ongegrond verklaard. |
A2022/4538
REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG AMSTERDAM
Beslissing in raadkamer van 23 mei 2023 op de klacht van:
A,
verblijvende te B, klager,
tegen
C,
GZ-psycholoog, werkzaam te D,
verweerster, hierna ook: de GZ-psycholoog, gemachtigde: mr. A.W. Hielkema, werkzaam
te Utrecht.
1. Waar gaat de zaak over?
1.1 Klager is na een strafrechtelijke veroordeling op 8 maart 2005 opgenomen in
een forensisch
psychiatrisch centrum (FPC) en heeft sindsdien meerdere TBS-behandelingen in verschillende
klinieken gehad. Klager verbleef sinds 27 december 2016 in FPC E. De GZ- psycholoog
was een van
zijn behandelaren. Klager verwijt de GZ-psycholoog dat zij ervoor heeft gezorgd dat
klager een
zogenoemde Langdurige Forensisch Psychiatrische Zorg (LFPZ)- status kreeg, ook wel
longstay
genoemd, en dat zij klager 18 maanden lang de toegang tot zijn afdeling heeft beperkt
om zo klager
de mond te snoeren over alles wat er in FPC E, gebeurd is.
1.2 Het college komt tot het oordeel dat de klacht kennelijk ongegrond is. ‘Kennelijk’
betekent
dat het niet nodig is om nog vragen aan de partijen te stellen (tijdens een zitting)
en dat
duidelijk is dat de klacht niet gegrond kan worden verklaard. Hierna licht het college
toe hoe het
tot deze beslissing is gekomen.
2. De procedure
2.1 Het college heeft de volgende stukken ontvangen:
- het klaagschrift met de bijlagen, ontvangen op 19 juli 2022;
- het aanvullende klaagschrift met de bijlagen;
- het verweerschrift;
- de brief van klager, binnengekomen op 10 januari 2023;
- het proces-verbaal van het mondelinge vooronderzoek van 2 maart 2023, waarbij klager
telefonisch is gehoord.
2.2 Het college heeft de klacht in raadkamer behandeld.
3. Wat is er gebeurd?
3.1 Bij arrest van 8 maart 2005 van het gerechtshof Amsterdam is aan klager, geboren
in 1974, een
tbs-maatregel opgelegd. Klager verbleef hierna in verschillende klinieken. Op 27 december
2016 werd
klager overgeplaatst naar FPC E. De GZ-psycholoog was werkzaam binnen FPC E, en maakte
deel uit van
het behandelteam van klager.
3.2 Op het moment dat klager werd overgeplaatst naar FPC E, liep er een
aanvraag voor langdurige zorg (LFPZ). De aanvraag voor de LFPZ werd in december 2017
afgewezen,
omdat er bij FPC E, een nieuwe behandelpoging werd gedaan. Ook kreeg klager een machtiging
om met
dubbel begeleid verlof te gaan. Het behandelteam besloot echter dat deze verloven
niet uitgevoerd
konden worden, omdat klager drugs zou gebruiken en steeds in strijd kwam met zijn
behandelteam.
Klager werd daarom op 22 maart 2019 op de individuele behandelafdeling geplaatst.
3.3 Volgens de GZ-psycholoog maakte klager op deze afdeling een goede start, maar
vanaf mei 2020
constateerde het behandelteam dat het drugsgebruik van klager toenam en dat er sprake
was van
ontwrichtend gedrag jegens medepatiënten en personeel. Ook zou klager een relatie
zijn begonnen met
een medepatiënte. Dit alles, inclusief het door klager niet willen toewerken naar
gedragsverandering, leidde uiteindelijk tot het indienen van een nieuwe LFPZ-aanvraag
op 26
februari 2020.
3.4 De aanvraag werd op 22 september 2020 besproken in een multidisciplinaire Trajectcommissie
van FPC E. Op 1 oktober 2020 vond een gesprek plaats tussen klager, zijn advocaat
en het toenmalige
hoofd behandeling van klager. Er werd besproken dat indien door de behandelaren van
klager geen
aanknopingspunten zouden worden gevonden voor verdere behandeling, de LFPZ-status
zou worden
aangevraagd. Op 8 oktober 2020 vond de tweede bijeenkomst van de trajectcommissie
plaats. Hierin
werd besloten over te gaan tot de LFPZ-aanvraag.
3.5 In de tussentijd werd besloten ook een overplaatsingsverzoek in te dienen voor
klager.
Volgens de GZ-psycholoog was er in toenemende mate sprake van afzondering en hield
klager zich niet
aan afspraken. Dit zorgde voor veel onrust bij andere patiënten. Er werd geprobeerd
het programma
van klager uit te breiden zodat er enige kwaliteit van leven zou zijn. Klager werd
op enig moment
bezocht door het hoofd behandeling van FPC F, om een eventuele overplaatsing te bespreken.
Volgens
de GZ-psycholoog heeft klager tijdens dit gesprek dreigementen geuit naar het hoofd
behandeling. Er
is vervolgens door FPC E, aangifte gedaan tegen klager. Toen de dreigementen werden
besproken met
klager, zou hij onder meer gezegd hebben dat hij niks meer te verliezen had. Hierop
is besloten om
een aanvraag te doen voor een EVBG-status (extreem vlucht- en beheersgevaarlijk) voor
klager.
Volgens GZ-psycholoog was het risico onvoldoende te hanteren binnen FPC E, anders
dan middels een verblijf in de separeerruimte. Op 29 december 2021 werd aan klager
een voorlopige EVBG-status toegekend.
3.6 In de tussentijd werd op 21 november 2021 de LFPZ-aanvraag goedgekeurd. Op 11
januari 2022 is
klager overgeplaatst naar FPC G, op een zeer-intensieve-zorg afdeling.
4. De klacht en de reactie van de GZ-psycholoog
4.1 Klager verwijt de GZ-psycholoog dat zij:
a) klager ‘een oor aangenaaid heeft’ door ervoor te zorgen dat klager een LFPZ-status
kreeg;
en
b) klager de toegang tot de afdeling 18 maanden lang heeft beperkt om zo klager de
mond te snoeren
over alles wat er in FPC E, gebeurd is.
4.2 De GZ-psycholoog heeft de klacht bestreden. Het college gaat hieronder verder
in op de
standpunten van partijen.
5. De overwegingen van het college
Welke criteria gelden bij de beoordeling?
5.1 De vraag is of de GZ-psycholoog de zorg heeft verleend die van haar verwacht
mocht worden. De
norm daarvoor is een redelijk bekwame en redelijk handelende GZ-psycholoog. Bij de
beoordeling
wordt rekening gehouden met de voor de GZ-psycholoog geldende beroepsnormen en andere
professionele
standaarden.
5.2 Het college oordeelt dat de GZ-psycholoog niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft
gehandeld en
legt dat hierna uit.
Klachtonderdeel a) LFPZ-status aanvragen
5.3 Klager stelt dat het aan de GZ-psycholoog is te wijten dat hij een LPFZ-status
heeft gekregen
en dat de GZ-psycholoog dit onder valse beschuldigingen heeft aangevraagd. De GZ-psycholoog
heeft
naar voren gebracht dat de LFPZ-aanvraag is gedaan als gevolg van alle incidenten
waar klager bij
betrokken was en als gevolg van het feit dat klager niet wilde toewerken naar gedragsverandering,
terwijl de noodzakelijke maatregelen daartoe (kamerprogramma, gebruik separeerruimte)
voor de
kwaliteit van leven van klager nadelig waren.
5.4 Het college constateert dat de LFPZ-aanvraag is gedaan door de multidisciplinaire
trajectcommissie binnen FPC E, waarvan de GZ-psycholoog deel uitmaakte. Als een tbs-
behandeling
een aantal jaren voortduurt zonder voldoende resultaat en als de patiënt in meer dan
één kliniek is
behandeld, kan de kliniek waar de patiënt verblijft een verzoek tot een LFPZ-plaatsing
indienen.
Naar het oordeel van het college is de aanvraag van de LFPZ- status zorgvuldig overwogen
en
voldoende onderbouwd. Het college ziet geen aanknopingspunten om te oordelen dat sprake
is van
valse beschuldigingen jegens klager.
Dit klachtonderdeel is ongegrond.
Klachtonderdeel b) toegang tot afdeling beperken
5.5 Klager stelt dat de GZ-psycholoog klager op een kamerprogramma heeft gehouden
om zo klager de
mond te snoeren over informatie die hij had over incidenten binnen FPC E. Ook het
feit dat klager
een seksuele relatie met een collega van de GZ-psycholoog had, zou een rol gespeeld
hebben in deze
beslissing, aldus klager. De GZ-psycholoog heeft naar voren gebracht dat bij klager
gedurende
meerdere tbs-behandelingen terugkerend hetzelfde, ontwrichtende gedrag zichtbaar was.
Het gedrag
van klager maakte dat er afwegingen gemaakt moesten worden in het belang van de veiligheid
en het
therapeutisch klimaat voor medepatiënten en voor de mensen op de groep, en ook voor
de
behandelaren. Omdat klager niet op de groep kon zijn, waren het opleggen van een kamerprogramma
en
het gebruikmaken van de separeerruimte noodzakelijk.
5.6 Het college heeft kennisgenomen van een deel van de door klager aangeleverde
beslissingen tot
afzondering. Het college overweegt dat niet blijkt dat de beslissingen tot afzondering
van klager
op onzorgvuldige wijze zijn genomen. De beslissingen zijn telkens op de juiste wijze
genomen en
zijn uitgebreid gemotiveerd, waarbij het ontwrichtende gedrag van klager en het effect
daarvan op
medepatiënten op de afdeling een grote rol speelden. Het college kan niet vaststellen
dat deze
beslissingen op oneigenlijke gronden zijn genomen, bijvoorbeeld om klager de mond
te snoeren. Dit
klachtonderdeel is ook ongegrond.
Slotsom
5.7 Uit de overwegingen hiervoor volgt dat beide onderdelen van de klacht kennelijk
ongegrond
zijn.
6. De beslissing
De klacht is kennelijk ongegrond.
Deze beslissing is gegeven op 23 mei 2023 door R.A. Dozy, voorzitter, E. Pans, lid-jurist,
M.J.E. Lemmens, M.D. Mostert-Uijterwijk en G.G.A. Schuitemaker, leden-beroepsgenoten,
bijgestaan door E.A. Weiland, secretaris.