ECLI:NL:TGZRAMS:2023:131 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam A2022/5123
ECLI: | ECLI:NL:TGZRAMS:2023:131 |
---|---|
Datum uitspraak: | 23-05-2023 |
Datum publicatie: | 23-05-2023 |
Zaaknummer(s): | A2022/5123 |
Onderwerp: | Overige klachten |
Beslissingen: | Ongegrond, kennelijk ongegrond |
Inhoudsindicatie: | Kennelijk ongegronde klacht tegen een gz-psycholoog. Klaagster neemt de gz-psycholoog kwalijk dat zij er niet voor klaagster was op een zo cruciaal moment, ondanks het feit dat de gz-psycholoog wist dat klaagster gedrogeerd was. Wat betreft dit klachtonderdeel oordeelt het college dat het verwijt niet gegrond is, afgaande op de verslaglegging van de gz-psycholoog in het patiëntendossier. Uit de verslaglegging van die dag volgt dat de gz-psycholoog zeer nauw betrokken was bij de (crisis-)situatie waarin klaagster zich toen bevond. Het college ziet niet in wat de gz-psycholoog toen meer of anders had moeten doen. Klaagster verwijt de gz-psycholoog ook verdraaiing van feiten en valsheid in geschrifte. Daarvan is volgens het college geen sprake. Klacht in beide onderdelen kennelijk ongegrond verklaard. |
A2022/5123
REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG AMSTERDAM
Beslissing van 23 mei 2023 naar aanleiding van de klacht van:
A,
wonende te B, klaagster,
tegen
C,
GZ-psycholoog, werkzaam te B;
verweerster, hierna ook: de gz-psycholoog.
1. De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het klaagschrift met de bijlagen, ontvangen op 24 juni 2021;
- het aanvullend klaagschrift van 17 oktober 2022 met de bijlagen;
- het verweerschrift van 28 december 2022;
- het aanvullend verweerschrift van 12 januari 2023.
De partijen hebben de gelegenheid gekregen om onder leiding van een secretaris van
het college in
gesprek te gaan (mondeling vooronderzoek). Daarvan hebben zij geen gebruik gemaakt.
Het college
heeft de klacht op basis van de stukken beoordeeld.
2. Waar gaat de zaak over?
2.1 Klaagster heeft op 8 januari 2014 een telefonisch gesprek gehad bij de afdeling
Aanmelding D,
met een medewerker. In dat telefoongesprek kwamen de volgende aanmeldklachten naar
voren:
“depressieve klachten en de vraag of er gekeken zou kunnen worden naar een mogelijke
diagnose
PTTS”. Vervolgens is op verzoek van klaagster een intake-afspraak gemaakt met de gz-psycholoog
voor
15 januari 2014 in verband met het vermoeden van traumaklachten.
2.2 Na het eerste intakegesprek op 15 januari 2014 hebben nog drie vervolggesprekken
met de
gz-psycholoog plaatsgevonden en wel op 24 januari 2014, 23 februari 2014 en 28
februari 2014.
2.3 Daarna is ook nog een psychiatrisch consult geweest op 23 maart 2014 voor verdere
diagnostiek; op 14 april 2014 heeft nog een evaluatie- en behandelgesprek met de gz-
psycholoog
plaatsgevonden naar aanleiding van dit (eerste) consult. Al eerder, op 21 maart 2014
is klaagster onderzocht in het kader van een zogeheten EDIT-screening met betrekking
tot mogelijk psychotische klachten. Dit onderzoek is vervolgd op 28 april 2014. In
het verslag hiervan staat onder meer het volgende: “er is sprake van cluster A trekken, waarbij mogelijk sprake van periode met grootheid
ideeën passend bij manisch psychotisch toestandsbeeld echter geen hetero
anamnese om dit te bevestigen. (…) Nu geen manisch of psychotisch toestandsbeeld.
Patiënt kiest nu
mn in het aardse leven te investeren maar geloof nog steeds sterk inde spirituele
wereld. Indien
daar balans is verstoord raakt overwegen manie en consult EDIT/CEP.”
2.4 De gz-psycholoog zou klaagster op 30 april 2014 weer zien voor een adviesgesprek.
Klaagster
kwam echter niet opdagen; na telefonisch contact gezocht te hebben met klaagster is
de afspraak
verzet naar de avond, maar toen verscheen klaagster ook niet. De reden hiervoor was
dat klaagster
die dag, op 30 april 2014, de afdeling E, van F, had bezocht. Naar eigen zeggen was
zij op dat
moment radioactief. De crisisdienst heeft klaagster beoordeeld, waarna zij op 1 mei
2014 vrijwillig
is opgenomen in het G, van D, in verband met een psychose.
2.5 Op 1 mei 2014 heeft de gz-psycholoog contact opgenomen met het G, en met klaagster
om na te
vragen hoe het met haar ging. In de rapportage van die dag heeft de gz- psycholoog
onder meer
vermeld: “zij noemt dat zij de afgelopen dagen heel veel heeft geblowd zonder te eten, ook
nog veel
gedronken en dat zij in een psychose is geraakt. (…) Zal straks een gesprek hebben
op de afdeling
en we spreken af dat ik daarna weer contact opneem.” Diezelfde dag heeft de gz-psycholoog weer
contact gezocht met klaagster. Afgesproken werd dat klaagster contact zou opnemen
met de
baliedienst als het niet goed zou gaan met haar. Daarna is er overleg geweest met
de
medebehandelaar van klaagster voor medicatieafspraak.
2.6 De volgende afspraak met klaagster stond gepland op 6 mei 2014, maar toen bleek
klaagster met
een rechterlijke machtiging (IBS) te zijn opgenomen. De gz-psycholoog heeft toen contact
gezocht
met de medebehandelaar over de verdere behandeling van klaagster.
2.7 Op 5 juni 2014 heeft de gz-psycholoog in het patiëntendossier geschreven dat
de stand van
zaken met betrekking tot klaagster is doorgenomen naar aanleiding van de opname. In
dat kader heeft
de gz-psycholoog ook nog een e-mail gestuurd aan de medebehandelaar.
2.8 Op 22 juni 2014 is door de gz-psycholoog weer contact gezocht met de medebehandelaar.
Toen
bleek dat klaagster zich aan de behandeling had onttrokken en dat klaagster geen contact
wilde.
Afgesproken is dat de medebehandelaar een e-mail zou sturen naar het CEP en dat zij
klaagster per
brief zouden uitnodigen voor een gesprek.
2.9 Op 26 juni 2014 is klaagster gemaild met een uitnodiging voor een gezamenlijke
afspraak op 1
juli 2014. In het gesprek dat toen plaatsvond (waarbij ook de moeder van klaagster
aanwezig was en een medewerker van het CEP) heeft klaagster aangegeven dat zij door
de nare ervaringen met de opname afzag van verdere behandeling. Omdat er op dat moment
geen sprake was van een gevaarscriterium of van psychotische klachten en klaagsters
moeder ook aanwezig was (steunsysteem), is besloten dat klaagster zou worden uitgeschreven.
Dat is uiteindelijk ook gebeurd op 5 augustus 2014.
3. Wat houdt de klacht in?
Klaagster neemt de gz-psycholoog kwalijk dat zij er niet voor klaagster was op een
zo cruciaal
moment, ondanks het feit dat de gz-psycholoog wist dat klaagster gedrogeerd was. Zij
heeft
klaagsters vertrouwen geschaad (eerste klachtonderdeel). Zij neemt de gz- psycholoog
ook kwalijk
dat in de rapportage van 30 april 2014 staat vermeld dat klaagster behandeld wordt
voor PTSS, een
dysthyme stoornis. Volgens klaagster is die diagnose nooit gesteld. Zij verwijt de
gz-psycholoog
verdraaiing van feiten en valsheid in geschrifte (tweede klachtonderdeel).
4. Wat is het verweer?
De gz-psycholoog heeft de klachtonderdelen bestreden. Het verweer wordt voor zover
nodig hierna
verder besproken.
5. Wat zijn de overwegingen van het college?
5.1 Het college komt tot de conclusie dat de gz-psycholoog niet tuchtrechtelijk
verwijtbaar heeft
gehandeld. Het college licht dat als volgt toe.
5.2 Wat betreft het eerste klachtonderdeel oordeelt het college dat het verwijt
(in de steek
gelaten, kort gezegd) niet gegrond is, afgaande op de verslaglegging van de gz- psycholoog
in het
patiëntendossier zoals weergegeven onder 2.1 tot en met 2.9. Integendeel, de gz-psycholoog
is
steeds nauw betrokken geweest bij de behandeling van klaagster door ofwel zelf contact
met haar te
zoeken dan wel contact op te nemen met de afdeling waar klaagster toen verbleef en/of
met de
behandelaar. Toen op 30 april 2014 bleek dat klaagster niet op de afspraak verscheen,
heeft de
gz-psycholoog direct zelf uitgezocht wat hiervan de reden was en heeft zij de afspraak
verzet naar
diezelfde avond. Toen klaagster op die tweede afspraak niet verscheen, heeft de gz-psycholoog
de
volgende dag contact gezocht met de afdeling waar klaagster toen verbleef (het G).
Uit de
verslaglegging van die dag (zie onder 2.5) volgt dat de gz-psycholoog zeer nauw betrokken
was bij
de (crisis-)situatie waarin klaagster zich toen bevond. Het college ziet niet in wat
de gz-
psycholoog toen meer of anders had moeten doen.
5.3 Wat betreft het tweede klachtonderdeel over de verslaglegging van een behandelplan
gedateerd
30 april 2014 heeft de gz-psycholoog in het aanvullend verweerschrift uitgelegd dat
het
behandelplan op die dag is aangemaakt in het kader van het adviesgesprek dat op die
dag zou
plaatsvinden (zie onder 2.4). Dat behandelplan zou die dag worden besproken met klaagster,
maar zij
is toen niet verschenen omdat klaagster die dag was opgenomen. Het college begrijpt
hieruit dat het
behandelplan met de datum 30 april 2014 dan ook een concept-behandelplan was dat op
die datum besproken zou worden. Op 23 juni 2014 zou klaagster een gesprek hebben met
het CEP ter gelegenheid van een huisbezoek met de optie dat daaruit een behandeling
zou gaan volgen, zo vervolgt de gz-psycholoog. Dit is ook de datum waarop het
voorlopige behandelplan wordt afgesloten. Vanuit het computersysteem komt dan automatisch
een
DSM-classificatie te staan die is gebaseerd op eerdere gesprekken (medio januari-eind
maart 2014)
die klaagster heeft gehad met de psychiater/medebehandelaar in het kader van de intakeprocedure.
Dat dit verwarrend is voor klaagster begrijpt de gz-psycholoog en ook het college.
De uitleg en
toelichting die de gz- psycholoog hiervoor heeft gegeven volgt het college. Er is
dus geen sprake
van verdraaiing van feiten en valsheid in geschrifte.
5.5 De conclusie is dat de klacht in beide onderdelen kennelijk ongegrond is.
6. De beslissing
De klacht is kennelijk ongegrond.
Deze beslissing is gegeven op 23 mei 2023 door R.A. Dozy, voorzitter, E. Pans, lid-jurist,
M.J.E. Lemmens, M.D. Mostert-Uijterwijk en G.G.A. Schuitemaker, leden-beroepsgenoten,
bijgestaan door E.A. Weiland, secretaris.