ECLI:NL:TGZRAMS:2023:130 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam A2023/5330

ECLI: ECLI:NL:TGZRAMS:2023:130
Datum uitspraak: 23-05-2023
Datum publicatie: 23-05-2023
Zaaknummer(s): A2023/5330
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen: Gegrond, doorhaling inschrijving register
Inhoudsindicatie: Gegronde klacht tegen een psychotherapeut/GZ psycholoog (zie A2023/5267) die zich in november 2022 in beide hoedanigheden heeft laten uitschrijven. Klaagster heeft van oktober 2021 tot en met september 2022 onder behandeling gestaan van verweerder vanwege klachten van depressie, trauma en een verbroken relatie met haar familie ten gevolg een problematische jeugd. Naast de behandeling in de woning van verweerder heeft voorts frequent contact via Whatsapp plaatsgevonden tussen klaagster en verweerder, veelal buiten kantooruren en soms midden in de nacht. De behandeling heeft behalve uit het voeren van gesprekken ook tweemaal bestaan uit wat door verweerder “lichaamswerk” wordt genoemd of “lichaamsgerichte oefeningen”. Deze twee sessies vonden plaats in de slaapkamer van verweerder in het voorjaar van 2022. Klaagster verwijt verweerder dat hij niet heeft gehandeld volgens de geldende professionele standaard terzake, omdat zijn behandeling onsamenhangend, dwingend, chaotisch en beschadigend was en verweerder zich jegens haar grensoverschrijdend heeft gedragen. Het college heeft geoordeeld dat verweerder klaagster niet heeft behandeld volgens de geldende professionele standaard. Verweerder heeft geen diagnostiek verricht, geen instrumenten gebruikt hiervoor, geen classificatie verricht en voorts niet gehandeld naar de GGZ-standaarden. Verweerder heeft de classificatie  borderline stoornis gesteld zonder het verrichten van diagnostiek. Voorts heeft hij niet voldaan aan de eisen voor dossiervorming zoals die gelden binnen de beroepsgroep. Zowel qua vorm als qua inhoud voldoet de door verweerder als dossier overgelegde teksten geenszins aan de eisen die aan een behandeldossier moeten worden gesteld. Daar komt bij dat verweerder het originele behandeldossier heeft vernietigd, naar eigen zeggen omdat dit toch voor niemand leesbaar zou zijn. Verweerder heeft de wettelijke bewaartermijn voor dossiers met voeten getreden. Er is bij de ‘”lichaamsgerichte” oefeningen die verweerder bij/met klaagster heeft gedaan geen sprake geweest van een erkend therapeutisch kader. Verweerder heeft ter zitting naar voren gebracht dat het geen normale behandeling was en allemaal chaos was. Het college benadrukt dat het aan verweerder als professional/behandelaar  was geweest om structuur aan te brengen in de behandeling die hij geeft en, indien zich complexe of problematische situaties zouden voordoen in de behandeling, hierover overleg te plegen met vakgenoten via het kwaliteitsinstrument van intervisie. Ten aanzien van het grensoverschrijdend gedrag oordeelt het college dat dit zich op verschillende dimensies heeft gemanifesteerd: de wijze waarop de behandeling plaatsvond, de contacten buiten de behandeling om en de locaties waarop de behandeling plaatsvond. Beide klachtonderdelen zijn gegrond. Het college ontzegt verweerder het recht zich weer in het register in te schrijven dan wel beveelt de doorhaling van de inschrijving van verweerder in het register, voor het geval hij op het moment van het onherroepelijk worden van deze beslissing weer is ingeschreven in het register. In het kader van het algemeen belang zal deze beslissing worden gepubliceerd.

A2023/5330
Beslissing van 23 mei 2023


REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG AMSTERDAM

Beslissing van 23 mei 2023 op de klacht van:

A,
wonende in B,
klaagster,

tegen

C,
destijds psychotherapeut,
destijds werkzaam in D,
verweerder,
gemachtigde: mr. R. Sanders, werkzaam in Leiden.

1. De zaak in het kort

1.1 Verweerder (geboren --) heeft bijna dertig jaar lang een eigen praktijk gevoerd als GZ-psycholoog/psychotherapeut. In november 2022 heeft verweerder zich ten aanzien van beide hoedanigheden laten uitschrijven uit het BIG-register. De laatste jaren van zijn loopbaan heeft hij een praktijk aan huis gehad.

1.2 Klaagster (geboren 1972) heeft van oktober 2021 tot en met september 2022 onder behandeling gestaan van verweerder vanwege klachten van depressie, trauma en een verbroken relatie met haar familie ten gevolge van een problematische jeugd. Klaagster verwijt verweerder dat hij haar een onsamenhangende, dwingende, chaotische, beschadigende en behandeling heeft gegeven en ook dat zijn gedrag jegens haar grensoverschrijdend was.

1.3 Het college komt tot het oordeel dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Het college ontzegt verweerder het recht zich weer in het register in te schrijven dan wel beveelt de doorhaling van de inschrijving van verweerder in het BIG-register, voor het geval hij op het moment van onherroepelijk worden van deze beslissing weer is ingeschreven in het register.

2. De procedure

2.1 Het college heeft de volgende stukken ontvangen:

- het klaagschrift met de bijlage, ontvangen op 13 januari 2023;
- het aanvullende klaagschrift met de bijlagen;
- het verweerschrift;
- de brief van klaagster van 21 maart 2023, met de bijlagen (die aan verweerder zijn uitgereikt op het mondelinge vooronderzoek);
- het proces-verbaal van het op 30 maart 2023 gehouden mondelinge vooronderzoek, waarbij alleen verweerder aanwezig was.

2.2 De zaak is behandeld op de openbare zitting van 23 mei 2023. De partijen zijn verschenen. Verweerder werd bijgestaan door zijn gemachtigde. Klaagster en de gemachtigde van verweerder hebben hun standpunten mondeling toegelicht. Zij hebben pleitnotities voorgelezen en aan het college en de andere partij overhandigd.

3. De feiten

3.1 Verweerder is bijna 80 jaar oud en heeft ruim 30 jaar een eigen praktijk gehad als
psychotherapeut en GZ-psycholoog. De laatste jaren van zijn loopbaan heeft hij een praktijk aan huis gehad. De behandelsessies vonden plaats in de woonkamer en de slaapkamer van verweerder. In 2021 heeft hij met het oog op zijn gevorderde leeftijd zijn praktijk afgebouwd. Circa 10 patiënten is hij blijven behandelen.

3.2 Van 19 oktober 2021 tot en met 30 juni 2022 heeft verweerder klaagster
behandeld. Zij stond bij hem onder behandeling vanwege klachten ten gevolge van depressie, trauma en een verbroken relatie met haar familie na een problematische jeugd. Naast de behandeling in de woning van verweerder heeft voorts frequent contact via Whatsapp plaatsgevonden tussen klaagster en verweerder, veelal buiten kantooruren en soms ook midden in de nacht. Verweerder heeft in februari 2022 eenmaal de ouders en zus van klaagster bezocht, in de woning van de ouders, zonder aanwezigheid van klaagster.

3.3 De behandeling heeft behalve uit het voeren van gesprekken ook tweemaal bestaan
uit wat door verweerder “lichaamswerk” wordt genoemd of “lichaamsgerichte oefeningen”. Deze twee sessies vonden plaats op de slaapkamer van verweerder in het voorjaar van 2022. Bij deze sessies lag klaagster gekleed op het bed van verweerder en werd zij door hem over haar hele lichaam betast/aangeraakt, ook in de “erogene zones”.

3.4 Over de lichaamsgerichte oefeningen die hij aan klaagster heeft gegeven, heeft verweerder in het mondeling vooronderzoek onder meer het volgende verklaard (alle citaten voor zover van belang en letterlijk weergegeven):
‘Omdat ik geen stretcher heb vonden deze oefeningen plaats op mijn bed in mijn slaapkamer. De behandelgesprekken vinden altijd plaats in mijn woonkamer. De oefening op het bed pas ik zelden toe. Van tevoren heb ik de oefening uitgebreid met klaagster besproken. Ik heb haar uitgelegd dat ik haar zou aanraken, waaronder ook haar erogene zones. Ik heb gezegd dat klaagster haar eigen grenzen moest aangeven. Vervolgens ben ik met mijn vinger over het gehele lichaam van klaagster gegaan. Klaagster gaf na afloop van de behandeling aan dat ze blij was en dat ze wilde dat ik haar dochter ook zou behandelen.’
‘Desgevraagd antwoord ik u dat het een psychomotorische oefening is. Het gaat om het één worden met je lichaam. Ik heb veel gewerkt met meisjes die zijn verwaarloosd, prostituees, en heb deze methode ook toegepast binnen de kinderpsychiatrie. Ik probeer door dergelijke oefeningen veiligheid en vertrouwen terug te geven. Ik ben oprecht in mijn behandelingen en durf veel. Het is niet seksueel.’

3.5 Verweerder is eenmaal uit eten gegaan met klaagster, waarna hij haar in de auto,
op de terugweg van het restaurant naar huis, heeft omhelsd. In het mondeling vooronderzoek heeft hij daarover onder meer verklaard:
‘Tijdens de behandeling, begin 2022, ben ik eenmaal met klaagster uit eten gegaan. Dat deed ik incidenteel met patiënten om elkaar in een andere setting te zien. Ik wil hierbij benadrukken dat ik die avond geen alcohol heb gedronken. In de auto naar huis bespraken we de diepe gesprekken die we hadden gehad. Op de terugweg, in de auto, heb ik klaagster omhelsd. Ik zei dat ik het fijn vond dat we zo’n diep gesprek hebben gehad.’

3.6 De behandelmethode die verweerder bij de behandeling van klaagster heeft gehanteerd is volgens zijn eigen opgave het psychoanalytisch denken van Sigmund Freud en het gedachtegoed van Erik H. Erikson die de lichaamsgerichte oefening heeft beschreven (1971). Verweerder heeft bij klaagster geen diagnostiek verricht. Het behandeldoel was om klaagster meer in verbinding te laten komen met zichzelf. Ten tijde van de behandeling van klaagster deed verweerder niet meer aan intervisie omdat hij zijn praktijk aan het afbouwen was.

3.7 Bij de uitoefening van zijn praktijk heeft verweerder geen gebruik gemaakt van
een elektronisch patiëntendossier. Hij maakte handgeschreven aantekeningen in de vorm van steekwoorden. Het dossier van klaagster over de periode oktober 2021 tot en met januari 2022, dat bestaat uit een summier getypt verslag, heeft hij opgesteld na afronding van de behandeling. Over de periode januari – juni 2022 is geen dossier meer voorhanden. Verweerder heeft dat naar eigen zeggen vernietigd.

4. De klacht

4.1 Klaagster verwijt verweerder dat hij:

a) niet heeft gehandeld volgens de geldende professionele standaard terzake, omdat zijn behandeling onsamenhangend, dwingend, chaotisch en beschadigend was;
b) zich jegens haar grensoverschrijdend heeft gedragen.

4.2 Het college gaat hieronder verder in op de standpunten van partijen.

5. De overwegingen van het college

De criteria voor de beoordeling

5.1 De vraag is of verweerder de zorg heeft verleend die van hem verwacht mocht worden. De norm daarvoor is een redelijk bekwame en redelijk handelende psychotherapeut en/of GZ-psycholoog. Bij de beoordeling wordt rekening gehouden met de voor de zorgverlener geldende beroepsnormen en andere professionele standaarden.

Klachtonderdeel a) niet gehandeld volgens de professionele standaard

5.2 Uit de overgelegde stukken en uit de behandeling ter zitting is het college gebleken dat verweerder klaagster niet heeft behandeld volgens de geldende professionele standaard ter zake, zoals de NIP-beroepscode en de standaarden en richtlijnen voor behandeling. Verweerder heeft ter zitting verklaard dat hij ten aanzien van klaagster geen diagnostiek heeft verricht, maar dat hij “is afgegaan op zijn klinische blik”. Hij noemde het verrichten van diagnostiek “verloren tijd”. Hij gaf te kennen “uit te gaan van de uniciteit van de mens en daarbij te kijken naar het lijf van de patiënt”. Dit is naar het oordeel van het college ten enenmale onvoldoende: zo heeft verweerder geen diagnostiek verricht, geen instrumenten gebruikt hiervoor, geen classificatie verricht en voorts niet gehandeld naar de GGZ-standaarden.

5.3 De classificatie borderline stoornis heeft verweerder gesteld zonder het verrichten van diagnostiek en zonder dat dit uit de behandelinformatie van eerdere behandelaars naar voren was gekomen. Verweerder lijkt hier nog altijd vanuit te gaan door in zijn verweerschrift over klaagster te schrijven: ‘Bij bepaalde persoonlijkheidsproblematiek kan het tij plots keren, zoals hier het geval is’ en door op het mondeling vooronderzoek te verklaren: ‘Klaagster zei dat ik de beste hulpverlener voor haar was en vervolgens brandt ze mij volledig af. Het is walgelijk hoe dat naast elkaar kan bestaan. Dat komt door haar borderline persoonlijkheidsstoornis: je weet nooit hoe ze een volgende dag zal zijn’.

5.4 De losse aantekeningen die door verweerder aan het college zijn overgelegd en die zouden moeten fungeren als het behandeldossier van klaagster voldoen niet aan de eisen die aan het dossier van een psychotherapeut/GZ-psycholoog worden gesteld. Het gaat om onvolledige en samengevatte stukken tekst die geen gestructureerde of systematische weergave van de behandeling geven, die pas na afronding van de behandeling van klaagster zijn opgesteld en waarin niets is vermeld over de laatste 5 maanden van de behandeling. Uit het dossier blijkt niet dat een behandelplan is opgesteld. Zowel qua vorm als qua inhoud voldoet de door verweerder als dossier overgelegde teksten geenszins aan de eisen die aan een behandeldossier moeten worden gesteld. Een opvolgend behandelaar kan hiermee niet uit de voeten.

5.5 Daar komt bij dat verweerder het originele (handgeschreven, uit steekwoorden bestaande) behandeldossier van klaagster heeft vernietigd, naar eigen zeggen omdat dit toch voor niemand leesbaar zou zijn. De Wet op de Geneeskundige Behandelingsovereenkomst (WGBO) schrijft een wettelijke bewaartermijn voor van 20 jaar na het maken van de laatste aantekening/wijziging in het dossier. Dit geldt voor elke BIG-geregistreerde hulpverlener. Deze bewaartermijn heeft verweerder met voeten getreden.

5.6 Ten aanzien van de twee behandelsessies die betrekking hadden op “lichaamswerk” heeft verweerder naar voren gebracht dat deze sessies zouden zijn gebaseerd op het werk van de Duits-Deens-Amerikaanse psycholoog/psychoanalyticus Erik H. Erikson (1902-1994). Het college kan dit niet bevestigen. Er is bij de “lichaamsgerichte oefeningen” die verweerder bij/met klaagster heeft gedaan geen sprake geweest van een erkend therapeutisch kader. Het aanraken van het lichaam van de patiënte, inclusief de erogene zones, terwijl de patiënte op het bed van de behandelaar in diens slaapkamer ligt, is in strijd met de professionele standaard en maakt geen deel uit van een erkende behandeling en is geen gangbare techniek van behandeling. Daarbij is niet relevant of klaagster, die in een afhankelijke relatie staat tot verweerder, hiervoor vooraf toestemming had gegeven.

5.7 Klaagster heeft voorts aangevoerd dat verweerder tijdens het lichaamswerk veelvuldig sprak over zijn geslacht, dat door hem zou zijn aangeduid als zijn “ding”, dat hij meerdere erotische belevingen met haar heeft gedeeld en dat hij haar heeft gezegd op dat moment op te treden als zijn alter ego “E”, de vrije, ondeugende versie van hemzelf. Verweerder heeft erkend dat hij meerdere rollen bij klaagster heeft gespeeld die hij met de benamingen E aanduidde, maar hij heeft ontkend dat hij handelingen met een seksuele bedoeling of strekking heeft verricht of seksueel getinte uitspraken heeft gedaan. Het college kan niet vaststellen of het juist is wat klaagster naar voren heeft gebracht, maar gezien de onder 5.6 vastgestelde feiten is dat ook niet noodzakelijk.

5.8 Ten aanzien van de klacht van klaagster dat de behandeling chaotisch zou zijn verlopen, heeft verweerder ter zitting erkend dat dit het geval was. Verweerder heeft daarover naar voren gebracht: “Het was geen normale behandeling. Het was allemaal chaos, chaos, chaos”. Het college benadrukt dat het aan verweerder als professional/behandelaar was geweest om structuur aan te brengen in de behandeling die hij geeft en, indien zich complexe of problematische situaties zouden voordoen in de behandeling, hierover overleg te plegen met vakgenoten via het kwaliteitsinstrument van intervisie. Dat verweerder ten tijde van de behandeling van klaagster niet (meer) deelnam aan intervisie terwijl hij nog wel behandelcontacten had is een niet te begrijpen en niet te verdedigen keuze.

5.9 Klaagster stelt voorts dat de behandeling dwingend en beschadigend van aard is geweest. Dit element is voor het college niet vast te stellen, nu er door toedoen van verweerder geen behandeldossier (meer) is. Dit moet voor rekening van verweerder komen. In ieder geval geldt dat in een therapeutische relatie per definitie sprake is van ongelijkwaardigheid vanwege de hulpverlener-patiënt-relatie en dat de hulpverlener zich hiervan bewust moet zijn in zijn handelen. Verweerder heeft hier onvoldoende blijk van gegeven, onder meer door aan te voeren dat klaagster toestemming had gegeven voor de door hem gekozen behandeling. Dat klaagster de behandeling als emotioneel beschadigend heeft ervaren kan het college zich, gezien de beschreven feiten en omstandigheden, voorstellen.

5.10 Het college stelt vast dat de behandeling die verweerder aan klaagster heeft gegeven in strijd is met de Beroepscode voor Psychologen (NIP 2015) en de Wegwijzer wet- en regelgeving voor psychologen in de gezondheidszorg (Wegwijzer 2023).

5.11 Klachtonderdeel a) is gegrond.

Klachtonderdeel b) grensoverschrijdend gedrag

5.12 Het grensoverschrijdende gedrag van verweerder jegens klaagster heeft zich gemanifesteerd op verschillende dimensies: de wijze waarop de behandeling plaatsvond, de contacten buiten de behandeling om en de locaties waarop de behandeling plaatsvond.

5.13 De wijze waarop de behandeling plaatsvond, was niet alleen in strijd met de professionele standaard (zie klachtonderdeel a), maar er was ook geen sprake van de vereiste professionele distantie. Uit de stukken en uit de verklaringen ter zitting blijkt dat de behandelrelatie persoonlijk, intiem, onsamenhangend en (semi-)vriendschappelijk van aard was. Nu er door toedoen van verweerder geen behandeldossier (meer) is, heeft het college het te doen met deze bronnen. Daaruit komt het beeld naar voren van een behandeling waarin de grens tussen persoonlijk en professioneel handelen veelvuldig en in diverse opzichten is overschreden; deze grens had verweerder als professional moeten bewaken.

5.14 De behandeling van klaagster door verweerder heeft zich voorts gekenmerkt door veelvuldig contact buiten de behandelsessies om, met name via Whatsapp. Deze contacten vonden soms in de nacht plaats, zoals op 30 november 2022 om 00:13 uur. Verweerder had deze contacten moeten begrenzen en had daarvoor ook geen gebruik moeten maken van het (slecht beveiligde) medium Whatsapp. Naast de zeer hoge frequentie van de contacten, de ongebruikelijke tijdstippen en het ontbreken van afspraken/begrenzing hieromtrent was er ook geen specifiek doel dat deze contacten had kunnen rechtvaardigen, zoals het reageren op een acute (geestelijke) crisissituatie.

5.15 De locaties waarop de behandeling van klaagster door verweerder plaatsvond zijn ook als grensoverschrijdend te duiden: in een restaurant en in de woonkamer, de slaapkamer, het bed en de auto van verweerder. Dit zijn niet de locaties waarop een behandeling als de onderhavige (zijnde een reguliere, vrijwillige psychische behandeling in een vrijgevestigde praktijk) zouden moeten plaatsvinden.

5.16 Klachtonderdeel b) is gegrond.

Slotsom

5.17 Uit de overwegingen hiervoor volgt dat beide klachtonderdelen gegrond zijn.

Maatregel

5.18 Het college ontzegt verweerder het recht zich weer in het register in te schrijven dan wel beveelt de doorhaling van de inschrijving van verweerder in het register, voor het geval hij op het moment van onherroepelijk worden van deze beslissing weer is ingeschreven in het register. Deze zware maatregel acht het college noodzakelijk omdat het gaat om een behandeling die in vrijwel alle denkbare opzichten niet heeft voldaan aan de professionele standaard terzake en die in ernstige mate grensoverschrijdend was, terwijl verweerder op geen enkele wijze blijk heeft gegeven van inzicht in de onjuistheid van zijn handelen en van zijn opstelling noch van enig vermogen tot zelfreflectie. Met name in de overwegingen 5.10 en 5.12 is concreet vermeld welke verwijten verweerder worden gemaakt. Het feit dat verweerder het originele behandeldossier van klaagster heeft vernietigd en zijn intervisie had opgezegd terwijl hij nog patiënten behandelde, laat zien dat hij ook niet de intentie heeft (gehad) zich toetsbaar op te stellen. Verweerder heeft wel aangevoerd dat hij hierover gesprekken heeft gevoerd met collega’s, maar enige context of onderbouwing heeft hij niet gegeven. Bovendien strookt deze stelling niet met zijn eigen verklaring dat hij de intervisie had opgezegd.

Publicatie

5.19 In het algemeen belang zal deze beslissing worden gepubliceerd. Dit algemeen belang is erin gelegen dat andere GZ-psychologen en psychotherapeuten mogelijk iets van deze zaak kunnen leren. De publicatie zal plaatsvinden zonder vermelding van namen of andere tot personen of instanties herleidbare gegevens.

6. De beslissing

Het college:

- verklaart de klacht gegrond;
- ontzegt verweerder het recht om zich weer in het BIG-register in te schrijven dan wel beveelt de doorhaling van de inschrijving van verweerder in het register, voor het geval hij op het moment van onherroepelijk worden van deze beslissing weer is ingeschreven in het BIG-register,
- schorst dan bij wijze van voorlopige voorziening de bevoegdheid van verweerder om de aan de inschrijving in het BIG-register verbonden bevoegdheden uit te oefenen totdat de beslissing tot doorhaling van de inschrijving onherroepelijk is geworden dan wel in beroep is vernietigd;
- bepaalt dat deze beslissing, nadat die onherroepelijk is geworden, zonder vermelding van namen of andere herleidbare gegevens in de Nederlandse Staatscourant zal worden bekendgemaakt en ter publicatie zal worden aangeboden aan de tijdschriften Tijdschrift voor Gezondheidsrecht, Medisch Contact en De Psycholoog.

Deze beslissing is gegeven door R.A. Dozy, voorzitter, E. Pans, lid-jurist, M.J.E. Lemmens, M.D. Mostert-Uijterwijk en G.G.A. Schuitemaker, leden-beroepsgenoten, bijgestaan door E.A. Weiland, secretaris, en in het openbaar uitgesproken op 23 mei 2023.


secretaris                                                                                                                     voorzitter
-