ECLI:NL:TGZRAMS:2023:125 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam A2022/4697

ECLI: ECLI:NL:TGZRAMS:2023:125
Datum uitspraak: 16-05-2023
Datum publicatie: 16-05-2023
Zaaknummer(s): A2022/4697
Onderwerp: Onjuiste verklaring of rapport
Beslissingen: Ongegrond, kennelijk ongegrond
Inhoudsindicatie: Kennelijk ongegronde klacht tegen een bedrijfsarts. Klager is van mening dat de bedrijfsarts een verkeerd advies heeft gegeven over zijn geschiktheid om te werken, klager niet serieus heeft genomen doordat hij zelf geen onderzoek heeft gedaan, en relevante informatie van de huisarts heeft genegeerd. Het college overweegt dat het dossier geen aanwijzingen bevat dat de bedrijfsarts bepaalde klachten van klager, of gevolgen van zijn klachten, niet bij de beoordeling heeft betrokken. Het is vervolgens aan de werkgever om rekening te houden met die beperkingen en adviezen. Dat klager ontevreden is over de toepassing door de werkgever van de adviezen van de bedrijfsarts, kan niet aan de bedrijfsarts worden verweten. Verder stelt het college vast dat de bedrijfsarts bekend was met de onderneming, omdat hij daar al lange tijd werkzaam was. Het dossier bevat geen aanwijzingen dat de bedrijfsarts meer had moeten doen, zoals actief controles op de werkplek uitvoeren, of verder navraag doen. Het college volgt de bedrijfsarts in diens inschatting dat hij zonder voorafgaand zelfstandig onderzoek op de werkplek, al voldoende kennis en inzicht had om de situatie te beoordelen. De bedrijfsarts had al adviezen gegeven over de werkhervatting rekening houdend met de beperkingen. Wat betreft het derde klachtonderdeel overweegt het college dat de discussie met de huisarts niet zozeer over de klachten en beperkingen ging, maar over de oorzaak van de klachten. Het maakte de inschatting van de bedrijfsarts ten aanzien van de beperking niet anders. Klacht in alle onderdelen kennelijk ongegrond.


REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG
AMSTERDAM


Beslissing in raadkamer van 16 mei 2023 op de klacht van:


A,
wonende in B,
klager,
gemachtigde: mr. F. Laros, werkzaam in Rotterdam,


tegen


C,
bedrijfsarts,
werkzaam in D,
verweerder, hierna ook: de bedrijfsarts,
gemachtigde: mr. M.E.M. van Eeden, werkzaam in Utrecht.


1. Waar gaat de zaak over?
1.1 Klager werkte als monteur bij een bedrijf. Klager heeft sinds 2011 rugklachten. Die klachten verergerden in 2015. Klager verwijt de bedrijfsarts dat hij een verkeerd advies heeft gegeven over zijn geschiktheid om te werken, klager niet serieus heeft genomen en zelf geen onderzoek heeft gedaan, en relevante informatie van de huisarts heeft genegeerd.

1.2 Het college komt tot het oordeel dat de klacht kennelijk ongegrond is. ‘Kennelijk’ betekent dat het niet nodig is om nog vragen aan de partijen te stellen en dat duidelijk is dat de klacht niet gegrond kan worden verklaard. Hierna licht het college toe hoe het tot deze beslissing is gekomen.

2. De procedure
2.1 Het college heeft de volgende stukken ontvangen:
- het klaagschrift met de bijlagen, ontvangen op 17 augustus 2022;
- het aanvullend klaagschrift, ontvangen op 17 augustus 2022;
- het verweerschrift met de bijlagen;
- het proces-verbaal van het mondelinge vooronderzoek, gehouden op 13 maart 2023.

2.2 Het college heeft de klacht in raadkamer behandeld. Dit betekent dat het college de zaak beoordeeld heeft op basis van de stukken, zonder dat de partijen daarbij aanwezig waren.

3. Wat is er gebeurd?
3.1 Klager werkte als monteur bij een bedrijf dat meetinstrumenten fabriceert. De bedrijfsarts is één ochtend per vier weken aanwezig bij het bedrijf waar klager werkt.

3.2 In de brief van E van 18 november 2016 werd een terugkoppeling gegeven van het contact met de bedrijfsarts de dag ervoor. Daarin staat onder andere (alle citaten voor zover van belang en inclusief eventuele taal- en typefouten):
‘Betrokkene is beperkt met betrekking tot: diep voorover gebogen werken; frequent buigen; tillen en dragen (maximaal 10 kg); duwen en trekken (maximaal 15 kg); langdurig achtereen staan, lopen en zitten (dus daarin enige afwisseling aanbrengen); knielen en hurken; trillingsbelasting met direct effect op de rug en heupen. (..) Betrokkene is geschikt voor werkzaamheden met inachtname van bovenstaande beperkingen. (…) De verwachting is dat betrokkene kwetsbaar blijft met betrekking tot de fysieke klachten. Duurzaamheid in arbeid kan voor de toekomst wel een probleem gaan geven’.

3.3 Vanaf 27 juli 2017 werd afgesproken dat klager halve dagen zou werken. Die afspraak is gecontinueerd nadat klager op 24 augustus 2017 het spreekuur van de bedrijfsarts bezocht. En ook na het bezoek op 7 september 2017 werd die afspraak voortgezet.


3.4 Op 28 september 2017 had klager tweemaal contact met de bedrijfsarts. In de rapportage van de bedrijfsarts staan de beperkingen en het advies:
‘beperkingen
Belanghebbende heeft beperkingen voor arbeid, maar niet zodanig dat er een indicatie is voor een urenbeperking.
Diep voorover gebogen werken. Frequent buigen. Vooral in het geval dit gebeurd met een geroteerd lichaam. Tillen en dragen (maximaal 15 kg). Vooral indien dit in gebogen houding gebeurd. Duwen en trekken (maximaal 15 kgf). Langdurig achtereen staan en zitten (dus daarin enige afwisseling aanbrengen in zitten, staan en lopen). Geknield werken. Klimmen. Trillingsbelasting met direct effect op de rug.
Advies:
Belanghebbende werkt nu 4 uur per dag. Dit kan wekelijks met 1 uur per dag uitgebreid worden (dus dagen van 5 uur, 6 uur, 7 uur en 8 uur). (…) Belanghebbende aangegeven dat er geen medische indicatie is voor een urenbeperking’.
Later die dag was er telefonisch contact naar aanleiding van het radiologieverslag van 30 augustus 2017. Daarin stond de conclusie: ‘Chronische discopathie L5-S1 en hier een mediane discusprotrusie en raken van beide S1-wortels. Geen radiculaire compressie, noch kanaalstenose’. In de telefoonnotitie van de bedrijfsarts staat onder andere:
‘Proberen uit te leggen wat het verschil is tussen een protrusie en een hernia (prolaps). komt niet over. Houdt vast aan het feit dat de huisarts heeft gezegd dat er 2 hernia’s zijn.’

Op 20 oktober 2017 stuurde de huisarts van klager een brief aan de bedrijfsarts. Hierin staat onder andere: ‘Ik begrijp dat u meneer duidelijk probeert te maken dat er een verschil is tussen een protrusio en hnp. Volgens mij is dat helaas niet correct in de literatuur en mijn boeken worden protrusio endiscus herniatie door elkaar gebruikt en als het zelfde gezien. (…) Dit wil verder niet zegen dat meneer niet belast kan worden’.
In de brief van E van 3 november 2017 stond dat de brief van de huisarts voor de bedrijfsarts geen reden was om zijn oordeel te wijzigen. Klager werd door de bedrijfsarts in staat geacht om de contractuele uren te werken met inachtneming van de al eerder geformuleerde beperkingen.


3.5 De verzekeringsarts van het UWV concludeerde in het deskundigenoordeel van
14 december 2017 dat de belastbaarheid zoals de bedrijfsarts die aangeeft voldoende plausibel is. En ook oordeelde de verzekeringsarts dat het door de werkgever aangeboden werk passend is.

3.6 Op 1 februari 2018 is een Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) opgesteld door de bedrijfsarts. De conclusie daarin was dat klager beschikt over duurzaam benutbare mogelijkheden. Klager had beperkingen ten opzichte van normaal functioneren en de verwachting dat de belastbaarheid zou verbeteren werd redelijk bevonden.

3.7 Op 15 februari 2018 bezocht de bedrijfsarts samen met de arbeidsdeskundige klagers werkplek. De arbeidsdeskundige mailde klager over dat bezoek op 23 maart 2018.
In de e-mail staat onder andere:
‘Wij hebben met u gesproken over uw werkzaamheden en de omstandigheden waarin u deze uitvoer, uw werkplek bekeken, u heeft werkzaamheden voorgedaan en aan ons foto’s laten zien. Wij hebben u geadviseerd over het uitvoeren van de werkzaamheden, het gebruik van tilhulpmiddelen, het gebruik maken van de stoel en de mogelijkheden tot afwisseling van zitten en staan met lopen maar ook over het vragen van hulp van uw collega’s. Ook hebben wij u geadviseerd om met uw direct leidinggevende te overleggen als er zich problemen voordoen’.

3.8 De FML-lijst werd op 4 juli 2018 aangepast nadat de bedrijfsarts de opgevraagde aanvullende medische informatie over klager had ontvangen. De conclusies bleven hetzelfde.

3.9 Op 7 augustus 2018 deed de arbeidsdeskundige onderzoek. Die concludeerde dat klager ongeschikt is voor de eigen werkzaamheden in volle omgang. En dat herplaatsing binnen het eigen of een ander segment in structureel passend werk op dit moment niet te realiseren is.

3.10 De bedrijfsarts zag klager voor het laatst op 13 december 2018. Daarna was een andere bedrijfsarts bij de begeleiding van klager betrokken.

4. De klacht en de reactie van de bedrijfsarts


4.1 Klager verwijt de bedrijfsarts dat hij:
a. een onjuist advies heeft gegeven over de geschiktheid om nog werkzaamheden te verrichten gezien de toen bekende lichamelijke klachten;
b. de klachten van klager niet serieus heeft genomen, doordat hij niet zelfstandig onderzoek heeft verricht naar het verband tussen de verrichte werkzaamheden en de lichamelijke klachten van klager;
c. onzorgvuldig heeft gehandeld door zonder onderbouwing het advies van de huisarts naast zich neer te leggen.

4.2 De bedrijfsarts heeft het college verzocht de klacht ongegrond te verklaren.

4.3 Het college gaat hieronder verder in op de standpunten van partijen.

5. De overwegingen van het college

Welke criteria gelden bij de beoordeling?
5.1 De vraag is of de bedrijfsarts de zorg heeft verleend die van hem verwacht mocht worden. De norm daarvoor is een redelijk bekwame en redelijk handelende bedrijfsarts. Bij de beoordeling wordt rekening gehouden met de voor de bedrijfsarts geldende beroepsnormen en andere professionele standaarden.

5.2 Het college oordeelt dat de bedrijfsarts niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Het college bespreekt hieronder de klachtonderdelen.

Klachtonderdeel a) onjuist advies
5.3 Uit het dossier blijkt dat er vanaf juli 2017 verschillende spreekuurcontacten waren tussen klager en de bedrijfsarts. Op verschillende momenten adviseerde de bedrijfsarts over de beperkingen die er waren voor het uitvoeren van de werkzaamheden en de mogelijkheden van klager om te kunnen werken. Het dossier bevat geen aanwijzingen dat de bedrijfsarts bepaalde klachten van klager, of gevolgen van zijn klachten, niet bij de beoordeling heeft betrokken. Het is vervolgens aan de werkgever om rekening te houden met die beperkingen en adviezen. Dat klager ontevreden is over de toepassing door de werkgever van de adviezen van de bedrijfsarts, kan niet aan de bedrijfsarts worden verweten. Als klager klachten had over zijn werkplek, zoals toen zijn stoel was verwijderd terwijl die door de bedrijfsarts was geadviseerd, had hij dit bij de werkgever moeten melden.
De bedrijfsarts was bekend met de onderneming, omdat hij daar al lange tijd werkzaam was. Het dossier bevat geen aanwijzingen dat de bedrijfsarts meer had moeten doen, zoals actief controles op de werkplek uitvoeren, of verder navraag doen. Het college vindt wel dat de bedrijfsarts in zijn brief van 18 november 2016 aan de werkgever onvoldoende duidelijk en concreet is. In die brief staat weliswaar dat de verwachting is dat betrokkene kwetsbaar blijft met betrekking tot de fysieke klachten en dat duurzaamheid in arbeid voor de toekomst wel een probleem kan gaan geven, maar de bedrijfsarts verbindt daar geen conclusie of advies richting de werkgever aan. Hoewel het college van oordeel is dat de bedrijfsarts een actievere houding had kunnen aannemen, is dat op zichzelf genomen onvoldoende voor een tuchtrechtelijk verwijt. Het klachtonderdeel is daarom kennelijk ongegrond.

Klachtonderdeel b) klager niet serieus nemen door geen zelfstandig onderzoek te doen
5.4 Zoals hiervoor al is opgemerkt, was de bedrijfsarts al lang bekend met het bedrijf. Het college volgt de bedrijfsarts in diens inschatting dat hij zonder voorafgaand zelfstandig onderzoek op de werkplek, al voldoende kennis en inzicht had om de situatie te beoordelen. De bedrijfsarts kon daarom zonder bezoek aan de werkplek, de beperkingen aangeven en adviseren over die specifieke werkplek. Het klachtonderdeel is daarom ook ongegrond.

Klachtonderdeel c) advies huisarts terzijde geschoven
5.5 De bedrijfsarts had al adviezen gegeven over de werkhervatting rekening houdend met de beperkingen. De discussie met de huisarts ging niet zozeer over de klachten en beperkingen, maar over de oorzaak van de klachten. Het maakte de inschatting van de bedrijfsarts ten aanzien van de beperking niet anders. Ook dit klachtonderdeel is daarom ongegrond.


Slotsom
5.6 Uit de overwegingen hiervoor volgt dat alle onderdelen van de klacht kennelijk ongegrond zijn.

6. De beslissing
De klacht is kennelijk ongegrond.


Deze beslissing is gegeven op 16 mei 2023 door A.M.J.G. van Amsterdam, voorzitter,
J.C.J. Dute, lid-jurist, R.P. van Straaten, C.M.F. van Roessel en E.G. Ackema, leden-beroepsgenoten, bijgestaan door B.J. Dekker, secretaris.