ECLI:NL:TGZRAMS:2023:104 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam A2022/5211

ECLI: ECLI:NL:TGZRAMS:2023:104
Datum uitspraak: 21-04-2023
Datum publicatie: 21-04-2023
Zaaknummer(s): A2022/5211
Onderwerp: Geestelijke toestand
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie: Ongegronde klacht van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) tegen een verpleegkundige. De verpleegkundige heeft van 2011 tot 2019 als verpleegkundige in een ziekenhuis gewerkt. In 2022 heeft de inspectie, na onderzoek, een rapport uitgebracht. De inspectie stelt vast dat bij de verpleegkundige sprake is van een zeer ernstig psychiatrisch toestandsbeeld. Volgens de inspectie heeft de verpleegkundige in haar werkzame periode gehandeld in strijd met artikel 47 lid 1 van de Wet BIG. De verpleegkundige heeft de klacht bestreden. Het college overweegt dat de inspectie haar verwijten baseert op verklaringen van de verpleegkundige. De verpleegkundige weerspreekt in haar verweerschrift en op de zitting dat zij deze verklaringen heeft gedaan. Het college stelt vast dat de inspectie geen (feiten)onderzoek heeft gedaan en dat de verklaringen van de verpleegkundige (los van de vraag of zij dit daadwerkelijk zo gezegd heeft) in het dossier geen verdere steun vinden. Het college kan daarom niet vaststellen dat de verpleegkundige tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. De klacht wordt ongegrond verklaard.

A2022/5211

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG AMSTERDAM

Beslissing van 21 april 2023 naar aanleiding van de klacht van:

de INSPECTIE GEZONDHEIDSZORG EN JEUGD,
gevestigd in Utrecht, klaagster, hierna: de inspectie,
vertegenwoordigd door mr. R.H. Algera, senior juridisch adviseur bij de inspectie, E.L. van Slooten 
en K. Hamoen, beiden coördinerend/specialistisch inspecteur bij de inspectie,

tegen

B, verpleegkundige,
wonende in C,
verweerster, hierna: de verpleegkundige, 
gemachtigde: mr. C.C. Wijburg, werkzaam in Utrecht.

1. De procedure
1.1  Het college heeft de volgende stukken ontvangen:
-  het klaagschrift met bijlagen, ontvangen op 19 december 2022;
-  het verweerschrift met bijlagen, ontvangen op 8 februari 2023;
-  de door de inspectie toegezonden 7 bijlagen ontvangen op 27 februari 2023;
-  de door de verpleegkundige nagezonden bijlage 6 ontvangen op 28 februari 2023.

1.2   De partijen hebben de gelegenheid gekregen om onder leiding van een secretaris van het college met elkaar in gesprek te gaan (mondeling vooronderzoek). Daarvan hebben zij geen gebruik gemaakt.

1.3   Een verzoek van de gemachtigde van de verpleegkundige voorafgaand aan de zitting om de zaak met gesloten deuren te behandelen is na beraad door het college afgewezen. De redenen die de gemachtigde aandroeg werden onvoldoende gewichtig geacht voor behandeling met gesloten deuren. De zaak is aldus op 10 maart 2023 op een openbare zitting behandeld. Beide partijen zijn verschenen en hebben hun standpunten mondeling toegelicht. De verpleegkundige werd bijgestaan door haar gemachtigde. Namens de inspectie zijn verschenen mevrouw K. Hamoen, de heer E.L. van Slooten en mr. Algera voornoemd. De inspectie heeft, behalve deze tuchtklacht, ook een voordracht ingediend om een voorziening te treffen tegen de verpleegkundige vanwege het missen van de geschiktheid tot het uitoefenen van haar beroep. Die zaak is bekend onder nummer A2022/5209. De tuchtklacht en de voordracht zijn ter zitting gevoegd behandeld conform artikel 83 lid 3 en lid 4 van de Wet op de Beroepen in de Individuele Gezondheidszorg (Wet BIG). Deze uitspraak betreft de tuchtklacht. Voor de eindbeslissing ten aanzien van de voordracht volgt een afzonderlijke uitspraak.

2. Waar gaat de zaak over en wat is de beslissing?
2.1   In december 2022 heeft de inspectie, na onderzoek naar aanleiding van een melding van de Eenheid Secretariaten Tuchtcolleges en Toetsingscommissies (ESTT), een rapport uitgebracht. Volgens de inspectie heeft de verpleegkundige tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door in strijd te handelen met artikel 47 lid 1 van de Wet BIG. Zij verzoekt het college de inschrijving van de verpleegkundige in het BIG-register door te halen, met een (algehele) beperking met betrekking tot het beroepsmatig handelen op het gebied van de individuele gezondheidszorg en als voorlopige voorziening (voor de periode van een eventueel hoger beroep) de bevoegdheid tot uitoefening van de aan die inschrijving verbonden bevoegdheden en ander beroepsmatig handelen in de individuele gezondheidszorg te schorsen.

2.2  De verpleegkundige heeft verweer gevoerd. Dit verweer wordt voor zover nodig hierna verder besproken.

2.3   Het college komt tot het oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat de verpleegkundige tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Het college licht dat hierna toe.

3. Wat is er precies gebeurd?
3.1   De verpleegkundige heeft van 2011 tot april 2019 in D, te C, gewerkt als verpleegkundige op de intensive care. Daar is zij in 2019 arbeidsongeschikt uit dienst gegaan. Daarna is zij in dienst getreden bij E, te F, waar zij twee maanden heeft gewerkt (mei en juni 2019). Hierna heeft de verpleegkundige geen dienstverband meer gehad. De verpleegkundige ontwikkelde in de periode dat zij werkte somatische klachten en zij bleef regelmatig langere periodes ziek thuis. Ook ervoer zij dat de intensivisten waarmee zij werkte binnendrongen in haar brein met beelden en stemmen.

3.2   Op 4 augustus 2020 nam de verpleegkundige contact op met de ESTT omdat zij een tuchtklacht wilde indienen. De reden voor de verpleegkundige om een tuchtklacht te willen indienen was dat artsen van de intensive care van D, en artsen van E, volgens haar patiënten zouden bedreigen en vermoorden. Tevens zou één van de artsen de verpleegkundige hebben bedreigd, haar computer hebben gehackt en bewust het coronavirus verspreid hebben. De ESTT vond de observaties uitzonderlijk en zorgelijk en zag daarin reden om bij de inspectie melding te doen. Daarop heeft de inspectie besloten een onderzoek in te stellen. Daartoe heeft de inspectie (onder meer) meerdere gesprekken 
gevoerd met de verpleegkundige en contact gehad met haar behandelaars bij de GGZ. In de periode waarin deze gesprekken plaatsvonden is de verpleegkundige vanaf eind 2020 in het kader van de Wet verplichte GGZ gedurende nagenoeg een jaar opgenomen geweest in een GGZ-instelling. Na afloop van deze opname gaf de verpleegkundige op het verzoek van de inspectie aan, vooralsnog niet te willen meewerken aan een expertiseonderzoek. Op 28 juli 2022 is zij evenwel alsnog gestart met een dergelijk expertiseonderzoek, uitgevoerd door een externe psychiater. De externe psychiater rapporteerde zijn bevindingen op 11 oktober 2022 aan de inspectie. In december 2022 heeft de inspectie vervolgens haar eindrapport uitgebracht.

3.3   De conclusie van het inspectieonderzoek luidt dat er ten aanzien van de verpleegkundige sprake is van een situatie die voor de veiligheid van cliënten of de zorg een ernstige bedreiging kan betekenen. Op basis van het onderzoek heeft de inspectie vastgesteld dat bij de verpleegkundige sprake is van een zeer ernstig psychiatrisch toestandsbeeld, zowel ten tijde van het onderzoek als ten tijde van de periode waarop de melding betrekking had. De psychiatrische problematiek is door de externe psychiater geclassificeerd als schizofrenie, multipele episoden, gedeeltelijk in remissie. De verpleegkundige is hiervoor sinds 2008 onder behandeling en meerdere malen opgenomen geweest. Op het moment van het onderzoek door de externe psychiater gebruikte de verpleegkundige het antipsychoticum aripiprazol. De inspectie heeft geconstateerd dat de verpleegkundige ondanks de ondergane behandelingen en medicatie blijft persisteren in haar denkbeelden en belevingen. Naar het oordeel van de externe psychiater heeft de verpleegkundige nog wanen, terwijl zij antipsychotische medicatie gebruikt. De wanen lijken over de jaren te zijn verergerd en uitgebreid. De externe psychiater geeft aan te verwachten dat de verpleegkundige levenslang deze aandoening zal hebben.

3.4   De inspectie constateert voorts dat het bij de verpleegkundige ontbreekt aan voldoende ziekte-inzicht en zelfreflectie. In een gesprek tussen de inspectie en de verpleegkundige waarin de inspectie aangaf zich zorgen te maken over haar gezondheidstoestand gaf de verpleegkundige aan dat ze dat deels begreep, maar dat alles wat zij de inspectie vertelde echt gebeurde: “Mensen worden nog steeds vermoord in ziekenhuizen en dit zal niet stoppen zolang het satanisme verspreid wordt.” (citaat uit het inspectierapport).

3.5   Blijkens het inspectierapport heeft de verpleegkundige op enig moment aan de inspectie aangegeven ooit wel weer in de zorg te willen werken als verpleegkundige.

4. Wat houdt de klacht in?
Volgens de inspectie heeft de verpleegkundige gehandeld in strijd met artikel 47 lid 1 van de Wet BIG, omdat zij tijdens het onderzoek van de inspectie heeft verklaard dat zij:
-  heeft geprobeerd stekkers uit stopcontacten te halen omdat er onzichtbare draden waren aangebracht om via die stopcontacten patiënten te martelen, en daarmee in strijd heeft gehandeld met artikel 4.7 van de Nederlandse Beroepscode van Verpleegkundigen en Verzorgenden;
-  haar gaven soms gebruikt “om situaties te taxeren”. Zo heeft de verpleegkundige verklaard soms te weten hoe laat een patiënt een ademdepressie krijgt of wanneer iemand komt te overlijden, en daarmee in strijd heeft gehandeld met artikel 1.2 van de Nederlandse Beroepscode van Verpleegkundigen en Verzorgenden.

Ter onderbouwing van haar klacht verwijst de inspectie tenslotte naar hetgeen zij in het kader van de voordracht naar voren heeft gebracht met betrekking tot de vraag of de verpleegkundige wegens haar geestelijke gesteldheid de geschiktheid mist tot het uitoefenen van het beroep van verpleegkundige.

5. Wat is het verweer?
De verpleegkundige heeft de klacht bestreden. Het verweer wordt voor zover nodig hierna verder besproken.

6. Wat zijn de overwegingen van het college?
6.1   De inspectie baseert het verwijt dat de verpleegkundige geprobeerd zou hebben stekkers uit de stopcontacten te halen op een verklaring van de verpleegkundige zelf tegenover de inspectie gedurende het onderzoek. De verpleegkundige heeft in haar verweerschrift en ook ter zitting aangegeven zich niet te kunnen herinneren dat zij dit heeft verteld. Volgens haar is het dan ook onjuist wat er hierover in het onderzoeksrapport is opgeschreven en heeft zij zoiets ook nooit geprobeerd. Bovendien werkt de apparatuur op een intensive care op een eigen stroomvoorziening (accu’s), zodat patiënten snel verplaatst kunnen worden, aldus de verpleegkundige, zodat het ook niet mogelijk is stekkers uit stopcontacten te halen.
Het college stelt vast dat de inspectie geen (feiten)onderzoek heeft gedaan of dit “voorval” daadwerkelijk heeft plaatsgevonden, bijvoorbeeld door hiernaar te informeren bij de (voormalig) werkgever van de verpleegkundige. Het college kan dan ook niet vaststellen of de verpleegkundige daadwerkelijk heeft geprobeerd stekkers uit het stopcontact te halen en daarmee de patiëntveiligheid in gevaar is geweest. Om die reden kan niet worden vastgesteld dat de 
verpleegkundige tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

6.2   Ook het verwijt van de inspectie dat de verpleegkundige haar gaven soms zou gebruiken “om situaties te taxeren” (en derhalve in haar beroepsuitoefening niet handelt vanuit verpleegkundige en medische kennis) is gebaseerd op een verklaring van de verpleegkundige zelf, tegenover de externe psychiater. De verpleegkundige betwist dat zij dit zo heeft gezegd. Zij stelt dat zij inderdaad aan de externe psychiater heeft uitgelegd dat zij in staat was eerder dan menig andere zorgverlener te zien dat een patiënt een ademdepressie had. Maar niet omdat zij bepaalde “gaven” heeft, maar omdat zij zich op dit onderwerp als IC-verpleegkundige doorgeschoold heeft en kan vertrouwen op veel werkervaring. De verpleegkundige legt het uit als een “niet pluis-gevoel”.
Het college stelt vast dat de verklaring van de verpleegkundige (los van de vraag of zij dit daadwerkelijk zo gezegd heeft) in het dossier geen verdere steun vindt. Het college kan daarom ook hier niet vaststellen dat de verpleegkundige zonder medische indicatie patiënten heeft behandeld en daarmee de patiëntveiligheid in gevaar heeft gebracht.

6.3   Tenslotte verwijst de inspectie ter onderbouwing van de klacht naar hetgeen zij in het kader van de voordracht naar voren heeft gebracht. Het college twijfelt er op grond van het inspectieonderzoek niet aan dat de verpleegkundige lijdt aan een ernstige psychiatrische stoornis. Of de verpleegkundige wegens haar geestelijke gesteldheid de geschiktheid mist tot het uitoefenen van het beroep van verpleegkundige is echter een vraag die bij de voordracht aan de orde komt. In hetgeen de inspectie ter onderbouwing daarvan heeft aangevoerd kan het college evenwel geen tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen van de verpleegkundige vaststellen.

6.4   Het vorenstaande betekent dat hetgeen de inspectie aan haar klacht ten grondslag heeft gelegd, niet tot gegrondverklaring van die klacht kan leiden.

Conclusie

6.5  De conclusie is dat de klacht ongegrond is.

7. De beslissing
Het college verklaart de klacht ongegrond.

Deze beslissing is gegeven door A. van Maanen, voorzitter, C.C.B.M. van Kimmenade, lid-jurist, 
G.J.T. Kooiman, I.M. Bonte en D.M. van Etten, leden-beroepsgenoten, bijgestaan door
Y.M.C. Bouman, secretaris, en in het openbaar uitgesproken op 21 april 2023.