ECLI:NL:TGZRAMS:2023:101 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam A2022/3613

ECLI: ECLI:NL:TGZRAMS:2023:101
Datum uitspraak: 07-04-2023
Datum publicatie: 07-04-2023
Zaaknummer(s): A2022/3613
Onderwerp: Onjuiste verklaring of rapport
Beslissingen: Gegrond, waarschuwing
Inhoudsindicatie: Deels gegronde klacht tegen een gz-psycholoog. De gz-psycholoog heeft bij klager een neuropsychologisch onderzoek verricht in het kader van een letselschadezaak. Klager verwijt de gz-psycholoog onder andere dat hij zich ten onrechte heeft gepresenteerd als klinisch (neuro)psycholoog, een onjuist en onvolledig rapport heeft opgesteld en zijn beroepsgeheim en het blokkeringsrecht heeft geschonden. Het college overweegt dat de gz-psycholoog op een bordje bij de deur van zijn praktijk en in een aantal brieven ten onrechte de titel ‘klinisch psycholoog’ vermeld. Deze titel is een door de Wet BIG erkende specialistentitel die is voorbehouden aan degenen die zijn ingeschreven in het desbetreffende specialistenregister. Hoewel wellicht niet opzettelijk, heeft de gz-psycholoog met het onjuiste titelgebruik de indruk gewekt of kunnen wekken dat hij nog altijd klinisch psycholoog is. Ook is het college van oordeel dat de gz-psycholoog een onvolledig conceptrapport ter inzage heeft verstrekt, omdat bij het eerste conceptrapport de antwoorden op de onderzoeksvragen ontbraken en de testscores niet waren bijgevoegd. Verder is het college van oordeel dat de gz-psycholoog in een brief aan de bij de letselschadezaak betrokken medisch adviseurs - over een met klager gevoerd gesprek - te veel inhoudelijke informatie met hen heeft gedeeld. Naar het oordeel van het college heeft de gz-psycholoog hiermee het blokkeringsrecht en ook het beroepsgeheim geschonden. Het college tekent hierbij aan dat de schending van het beroepsgeheim relatief beperkt is, omdat de medische informatie die hij heeft gedeeld al grotendeels bekend was bij de medisch adviseurs.De klacht wordt deels gegrond verklaard en het college legt de maatregel op van waarschuwing.


REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG
AMSTERDAM


Beslissing van 7 april 2023 naar aanleiding van de klacht van:


A,
wonende te B,
klager,


tegen


C,
gz-psycholoog,
werkzaam te D,
verweerder, hierna ook: de gz-psycholoog,
gemachtigde: mr. R.J. Peet, werkzaam te Utrecht.


1. De procedure
1.1 Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het klaagschrift met de bijlagen, ontvangen op 9 november 2021;
- het verweerschrift met de bijlagen;
- de brief met de bijlagen van klager van 4 februari 2022, binnengekomen op 8 februari 2022;
- de brief met de bijlagen van de gemachtigde van verweerder van 24 februari 2022, binnengekomen op 25 februari 2022; en
- de brief met de bijlagen van klager van 4 maart 2022, binnengekomen op 8 maart 2022.


De partijen hebben de gelegenheid gekregen om onder leiding van een secretaris van het college met elkaar in gesprek te gaan (mondeling vooronderzoek). Daarvan hebben zij geen gebruik gemaakt.

1.2 De zaak is behandeld op de openbare zitting van 24 februari 2023. De partijen zijn verschenen. Verweerder werd bijgestaan door zijn gemachtigde. Partijen hebben hun standpunten mondeling toegelicht. Klager en de gemachtigde van verweerder hebben pleitnotities voorgelezen en aan het college en de andere partij overgelegd.

2. Waar gaat de zaak over en wat is de beslissing?
2.1 De gz-psycholoog heeft bij klager een neuropsychologisch onderzoek verricht in het kader van een letselschadezaak. Klager verwijt de gz-psycholoog kort gezegd dat hij zich ten onrechte heeft gepresenteerd als klinisch (neuro)psycholoog, een onjuist en onvolledig rapport heeft opgesteld, zijn beroepsgeheim en het blokkeringsrecht heeft geschonden en klager onheus heeft bejegend.


2.2 Het college komt tot het oordeel dat de klacht gedeeltelijk gegrond is en legt de gz-psycholoog hiervoor een waarschuwing op. Het college licht dat hierna toe.

3. Wat is er gebeurd?
3.1 Klager, geboren in 1971, heeft op 1 juni 2013 een mountainbikeongeval gehad, waarbij hij waarschijnlijk op zijn hoofd terecht is gekomen. Klager ontwikkelde hierna klachten van onder meer vermoeidheid, hoofdpijn en verminderde concentratie. Naar aanleiding hiervan loopt er een letselschadezaak.

3.2 In het kader van de medische expertise voor de letselschadezaak is de gz-psycholoog gevraagd om als onafhankelijk deskundige bij klager een neuropsychologisch onderzoek te verrichten. De gz-psycholoog, tot 2011 geregistreerd als klinisch psycholoog, is werkzaam als zelfstandig gz-psycholoog in een maatschap met zijn echtgenote.

3.3 Op 5 maart 2020 stuurde de medisch adviseur van de advocaat van klager, mede namens de medisch adviseur van de wederpartij in de letselschadezaak, een brief aan de gz-psycholoog. In deze brief is het volgende opgenomen (alle citaten voor zover van belang en letterlijk weergegeven):
“(…) Betrokkene overkwam op bovengenoemde datum een mountainbikeongeval, waarbij een N. III letsel ontsond. In de loop der tijd bestaan aanwijzingen voor niet-aangeborenhersenletsel met lichte stoornissen in het NPO naast dubbelbeelden, waarvoor betrokkene een oogoperatie heeft gehad.
(…) Ter beoordeling van de causale relatie van de huidige klachten en afwijkingen en het ongeval wensen partijen uw deskundigheid.
• Wij willen u verzoeken betrokkene bloot te stellen aan diverse soorten, auditieve en visuele prikkels om de beïnvloeding op het cognitief functioneren te testen.
(…)
De vraagstelling van uw beroepsgroep ter beantwoording treft u separaat aan.”
In de bijlage bij de brief zijn de volgende vragen vermeld:
“Vraagstelling:
1. Zijn er stoornissen aantoonbaar in het mentale functioneren, het taalgebruik, de regulatie van emoties en gedrag of in de helderheid van het bewustzijn?
2. Is het aannemelijk dat de aangetoonde stoornissen veroorzaakt worden door een hersenbeschadiging als gevolg van het ongeval van 25 juni 2002 [opmerking college: bedoeld zal zijn 1 juni 2013]?
3. Zijn er wellicht andere oorzaken dan die gebeurtenis (al dan niet daarmee samenhangend), die de verklaring kunnen vormen voor de aangetoonde stoornissen?
4. Indien de aangetoonde stoornissen kunnen worden toegeschreven aan een ten gevolge van de gebeurtenis ontstane hersenbeschadiging, welke zijn dan de beperkingen in het functioneren die daardoor zijn ontstaan?”

3.4 Op 5 januari 2021 heeft de gz-psycholoog klager uitgenodigd voor het onderzoek. Het neuropsychologische onderzoek vond plaats op 18, 19 en 28 januari 2021 in de praktijk van de gz-psycholoog. Op 13 maart 2021 heeft de gz-psycholoog het conceptrapport van het onderzoek aan klager gezonden. In het conceptrapport is als conclusie onder meer vermeld: “Op grond van de bevindingen bij het neuropsychologisch onderzoek en rekening houdend met de wijze waarop de resultaten tot stand kwamen ben ik van mening dat er bij A geen aanwijzingen zijn voor een organisch cerebraal dysfunctioneren. Er zijn geen indicaties voor specifieke posttraumatische neuropsychologische functiestoornissen.”

3.5 Naar aanleiding van het conceptrapport verzocht klager om een toelichtend gesprek, in het bijzijn van zijn advocaat. De beide medisch adviseurs gingen hiermee – na een vraag daarover van de gz-psycholoog – akkoord, onder voorwaarde dat de advocaat van klager alleen als toehoorder aanwezig zou zijn en de gz-psycholoog inzichtelijk zou maken welke eventuele correcties in het rapport zouden worden aangebracht.

3.6 Het toelichtende gesprek vond plaats op 22 april 2021 in de praktijk van de gz-psycholoog en duurde 2,5 uur. In dit gesprek heeft de gz-psycholoog uitleg gegeven over het conceptrapport. Klager verzocht om een aantal aanpassingen in het rapport en vroeg om toezending van de complete testresultaten. Verder wees klager de gz-psycholoog op het bestaan van een vijfde onderzoeksvraag, die in het conceptrapport niet was opgenomen en daardoor nog niet was beantwoord.

3.7 Per brief van 6 mei 2021 heeft de gz-psycholoog aan de beide medisch adviseurs verslag gedaan van het verloop van het toelichtende gesprek van 22 april 2021. Daarnaast vroeg hij om toezending van de vijfde onderzoeksvraag. Klager en zijn advocaat ontvingen een afschrift van deze brief.

3.8 Op 1 juni 2021 stuurde klager een e-mail aan de gz-psycholoog waarin hij vroeg om toezending van het aangepaste conceptrapport, inclusief de onderliggende complete testresultaten. Daarnaast schreef klager in deze mail onder meer: “Tot slot wil ik u aangeven dat ik mij zeer verbaasd en ook geërgerd heb aan het feit dat u in uw mail aan de medisch adviseurs op 6 mei – terwijl het concept rapport nog niet gedeblokkeerd is – vertrouwelijke informatie over mij (en het gesprek) deelt. Uw mail is daarbij op belangrijke punten ook nog onjuist en zelfs suggestief. (…)”

3.9 Op 4 juni 2021 heeft de gz-psycholoog de e-mail van klager beantwoord. Hierin heeft hij uitgelegd dat het rapport zal worden aangepast voor zover hij dat redelijk en verantwoord acht. Verder geeft hij aan dat hij, na ontvangst van de vijfde onderzoeksvraag, het aangepaste conceptrapport zal toezenden, inclusief een overzicht van de testscores.

3.10 Per brief van 3 augustus 2021 stuurde de medisch adviseur een brief met duidelijkheid over de vijfde vraag. Hierin is vermeld:
“(…) In uw oorspronkelijke aanvraag stond: “Ter beoordeling van de causale relatie van de huidige klachten en afwijkingen en het ongeval wensen partijen uw deskundigheid.
• Wij willen u verzoeken betrokkene bloot te stellen aan diverse soorten, auditieve en visuele prikkels om de beïnvloeding op het cognitief functioneren te testen.”
Vervolgens werd u de standaard vraagstelling van uw beroepsgroep voorgelegd ter beantwoording. De specifieke testsituatie leidde tot een soort van vraag 5. Omdat het een test is, voeg ik het in als vraag 1:
Voor de volledigheid is dus de vraagstelling:
1. Wij willen u verzoeken betrokkene bloot te stellen aan diverse soorten, auditieve en visuele prikkels om de beïnvloeding op het cognitief functioneren te testen. Wat waren uw objectieve testbevindingen? (…)
De medisch adviseurs vroegen u dus uw testonderzoeken -omstandigheden te wijzigen dan wel te veranderen. Heeft u dit gedaan? Zo ja, wat voor resultaten vond u? Als dat niet mogelijk was, had u ons dat moeten berichten. (…)”

3.11 Op 5 oktober 2021 heeft de gz-psycholoog het aangepaste conceptrapport inclusief testscores aan klager toegezonden. Klager heeft op 19 oktober 2021 per e-mail aan de gz-psycholoog laten weten dat hij geen toestemming geeft om het rapport te delen met derden. Na enige verdere correspondentie tussen de gz-psycholoog en klager, heeft de gz-psycholoog op 29 oktober 2021 de medisch adviseurs op de hoogte gesteld van het door klager ingeroepen blokkeringsrecht.


3.12 Medio 2021 en in december 2021 heeft klager bij de Federatie van Gezondheidszorg- psychologen en psychotherapeuten (FGzPT) en de Inspectie voor de Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) een melding gedaan over het titelgebruik door de gz-psycholoog.


4. Wat houdt de klacht in?
Klager verwijt de gz-psycholoog dat hij:
a) zich ten onrechte als klinisch psycholoog en/of klinisch neuropsycholoog heeft gepresenteerd;
b) het beroepsgeheim heeft geschonden en zonder toestemming van klager medische gegevens met derden heeft gedeeld;
c) onjuiste en suggestieve informatie en interpretaties aan derden heeft gestuurd, terwijl het conceptrapport nog niet gedeblokkeerd was;
d) klagers recht op blokkering heeft aangetast en schade aan zijn positie in de letselschadeprocedure heeft aangebracht;
e) niet heeft gereageerd op klachten;
f) klager onheus heeft bejegend en zich kwetsend en respectloos heeft uitgelaten;
g) een onvolledig conceptrapport heeft verstrekt;
h) niet aan de onderzoeksopdracht heeft voldaan;
i) de onderzoeksresultaten heeft gemanipuleerd;
j) een rapport heeft opgesteld dat incompleet, partijdig, ondeugdelijk en op talloze punten in strijd is met de richtlijnen voor medische expertises;
k) onjuistheden in zijn cv heeft vermeld; en
l) leed heeft veroorzaakt door onjuist handelen.

5. Wat is het verweer?
De gz-psycholoog heeft de klacht bestreden. Het verweer wordt voor zover nodig hierna verder besproken.

6. Wat zijn de overwegingen van het college?
De criteria voor de beoordeling

6.1 De vraag is of de gz-psycholoog de zorg heeft verleend die van hem verwacht mocht worden. De norm daarvoor is een redelijk bekwame en redelijk handelende gz-psycholoog. Bij de beoordeling wordt rekening gehouden met de voor de zorgverlener geldende beroepsnormen en de stand van de wetenschap ten tijde van het handelen. Op deze zaak is van toepassing de Richtlijn voor neuropsychologische expertise (2016) van het Nederlands Instituut voor Psychologen (hierna: de NIP-richtlijn).


6.2 Verder moet volgens vaste rechtspraak een deskundigenrapport van een BIG-geregistreerde zorgverlener aan de volgende eisen voldoen:
1. Het rapport vermeldt de feiten, omstandigheden en bevindingen waarop het berust;
2. Het rapport geeft blijk van een geschikte methode van onderzoek om de voorgelegde vraagstelling te beantwoorden;
3. In het rapport wordt op inzichtelijke en consistente wijze uiteengezet op welke gronden de conclusies van het rapport steunen;
4. Het rapport vermeldt de bronnen waarop het berust, daaronder begrepen de gebruikte literatuur en de geconsulteerde personen;
5. De rapportage beperkt zich tot het deskundigheidsgebied van de rapporteur.
Daarbij wordt volledig getoetst of het onderzoek door de deskundige voldoende vakkundig en zorgvuldig is uitgevoerd. Ten aanzien van de conclusie van de rapportage wordt beoordeeld of de deskundige in redelijkheid tot zijn conclusie heeft kunnen komen. Dit laatste betreft dus een marginale beoordeling.

De beoordeling van de klacht
6.3 Het college ziet aanleiding om een aantal klachtonderdelen vanwege de samenhang gezamenlijk te bespreken. Bij de bespreking van de klachtonderdelen zal zoveel mogelijk de chronologie van de gebeurtenissen worden aangehouden.

Klachtonderdelen a en k) onrechtmatig titelgebruik en onjuistheden in het cv
6.4 Klager stelt dat de gz-psycholoog zich ten onrechte als klinisch psycholoog en/of klinisch neuropsycholoog heeft gepresenteerd en zijn werk als een klinisch neurologisch rapport. Dit specialisme speelde voor klager en zijn belangenbehartigers een belangrijke rol toen zij instemden met de aanstelling van de gz-psycholoog als deskundige.

6.5 Klager heeft toegelicht dat hij op de testdagen en op de dag van het toelichtend gesprek bij de praktijklocatie een bordje (30x20cm) zag hangen waarop stond:
“[praktijknaam]
Praktijk Klinische – en Neuropsychologie
Drs. [naam gz-psycholoog]
Klinisch psycholoog
Neuropsycholoog” Verder stond op de brief waarmee klager werd uitgenodigd voor het onderzoek: “[naam praktijk], Praktijk voor Klinische- en Neuropsychologie”. Verder heeft de gz-psycholoog in de brieven van 13 maart 2021 en 5 oktober 2021 de bij klager uitgevoerde onderzoeken aangeduid als “klinisch neuropsychologisch onderzoek”. Klager heeft daarnaast rechterlijke uitspraken overgelegd waaruit blijkt dat de gz-psycholoog in andere gevallen, bijvoorbeeld in 2017 en 2019, brieven heeft ondertekend met de titel ‘klinisch psycholoog’.

6.6 De gz-psycholoog heeft toegelicht dat hij is afgestudeerd met als hoofdrichting klinische psychologie. In 1988 werd hij bij het NIP ingeschreven als klinisch psycholoog en vanaf 1999 is hij ingeschreven in het BIG-register als gz-psycholoog. Sinds 2006 is de titel klinisch psycholoog een erkend specialisme in het BIG-register. Omdat de gz-psycholoog voldeed aan de eisen die gesteld werden in de overgangsregeling, mocht hij vanaf dat moment de BIG-geregistreerde titel klinisch psycholoog voeren. In 2011 is zijn herregistratie niet verlengd, omdat hij wegens andere werkzaamheden niet aan de nascholingsvereisten kon voldoen. Het bordje bij de praktijklocatie was voor hem van emotionele waarde, en daarom heeft hij het bordje laten hangen, maar de titel ‘klinisch psycholoog’ afgeplakt, aldus de gz-psycholoog. Hij heeft niet kunnen verklaren waarom de tape ontbrak op de dagen dat klager de praktijk bezocht. Wel heeft hij erop gewezen dat de oprijlaan naar de praktijk 60 meter lang is, en dat het bordje dus niet zichtbaar was vanaf de openbare weg. Naar aanleiding van de melding van klager bij de FGzPT en de IGJ heeft de gz-psycholoog het bordje opnieuw afgeplakt en later helemaal verwijderd. Voor wat betreft het briefpapier heeft de gz-psycholoog toegelicht dat hij het zonde vond om het oude briefpapier weg te gooien. Hierbij is hij soms vergeten om de titel ‘klinisch psycholoog’ door te strepen. Tijdens de zitting heeft de gz-psycholoog verklaard dat hij zijn vaste opdrachtgevers destijds wel heeft geïnformeerd dat hij geen klinisch psycholoog meer is. Dat hij het onderzoek tweemaal als klinisch neuropsychologisch onderzoek heeft aangeduid is volgens de gz-psycholoog per ongeluk en onbewust gedaan zonder een onjuiste voorstelling van zaken te willen geven.

6.7 Zoals de gz-psycholoog tijdens de zitting heeft erkend, heeft hij op het bordje bij de deur en in een aantal brieven ten onrechte de titel ‘klinisch psycholoog’ vermeld. De titel ‘klinisch psycholoog’ is een door de Wet BIG erkende specialistentitel die is voorbehouden aan degenen die zijn ingeschreven in het desbetreffende specialistenregister. Hoewel wellicht niet opzettelijk, heeft de gz-psycholoog met het onjuiste titelgebruik de indruk gewekt of kunnen wekken dat hij nog altijd klinisch psycholoog is. In zoverre is dit klachtonderdeel gegrond. Het college overweegt verder dat de gz-psycholoog in de ondertekening van de brieven en het rapport in deze zaak geen onjuiste titel heeft gebruikt. De titel ‘neuropsycholoog’ is geen beschermde titel en mocht dus wel door de gz-psycholoog worden gevoerd.

6.8 De aanduiding van het onderzoek als een ‘klinisch neuropsychologisch onderzoek’ is naar het oordeel van het college niet onjuist, omdat dergelijk onderzoek niet is voorbehouden aan een klinisch neuropsycholoog. Wel is het ongebruikelijk om een neuropsychologisch onderzoek op deze manier aan te duiden en kan dit tot verwarring leiden.

6.9 Bij zowel het eerste als het tweede conceptrapport heeft de gz-psycholoog een overzicht gevoegd van zijn opleiding en relevante werkervaring. Klager verwijt de gz-psycholoog dat tussen deze overzichten grote verschillen zitten en stelt dat hieruit blijkt dat de gz-psycholoog onjuiste informatie heeft verstrekt. Het college volgt klager hierin niet. In beide overzichten heeft de gz-psycholoog vermeld dat hij gz-psycholoog en neuropsycholoog is. Weliswaar heeft de gz-psycholoog in het tweede overzicht verduidelijkt dat hij sinds 2011 geen klinisch psycholoog meer is, maar dit maakt het eerste overzicht niet onjuist. Voor het overige heeft het college in de overzichten ook geen tuchtrechtelijk verwijtbare onjuistheden aangetroffen. Het college overweegt hierbij dat het gangbaar is dat overzichten zoals cv’s in de loop van de tijd worden aangepast of aangescherpt.

6.10 Klachtonderdeel a) is gegrond en klachtonderdeel k) is ongegrond.

Klachtonderdeel h) niet voldaan aan onderzoeksopdracht
6.11 Klager is van mening dat de gz-psycholoog niet heeft voldaan aan de onderzoeksopdracht, omdat hij de vijfde onderzoeksvraag achteraf heeft toegevoegd, terwijl deze vraag volgens klager een aanpassing van de onderzoeksopzet vereiste.


6.12 Het college kan volgen, gezien de formulering van de onderzoeksopdracht in de brief van de medisch adviseurs, dat voor de gz-psycholoog niet direct duidelijk was dat hij vijf onderzoeksvragen diende te beantwoorden. Het gaat in feite ook niet om een vijfde te beantwoorden onderzoeksvraag, maar om een verzoek over de wijze van uitvoering van het onderzoek. De gz-psycholoog heeft uitgelegd dat hij, op grond van de door klager gepresenteerde klachten tijdens de anamnese, al een aantal aanvullende tests in het onderzoek had opgenomen met extra visuele en/of auditieve prikkels. Het was daarom volgens hem niet nodig om het onderzoek achteraf aan te passen. Het college kan deze uitleg van de gz-psycholoog volgen.

Klachtonderdeel h) is daarom ongegrond.

Klachtonderdeel g, i en j) onvolledig conceptrapport ter inzage, het manipuleren van de onderzoeksresultaten en het opstellen van een ondeugdelijk, onvolledig en partijdig conceptrapport

6.13 Klager verwijt de gz-psycholoog dat hij een onvolledig conceptrapport ter inzage heeft verstrekt, omdat bij het eerste conceptrapport de antwoorden op de onderzoeksvragen ontbraken en de testscores niet waren bijgevoegd. Klager heeft na ontvangst van het eerste conceptrapport herhaaldelijk de onderliggende en complete testresultaten bij de gz-psycholoog opgevraagd. Bij het tweede conceptrapport waren de testresultaten wel gevoegd, maar deze zijn volgens klager niet volledig. Verder verwijt klager de gz-psycholoog dat hij onjuistheden heeft vermeld en dat hij bewust bepaalde uitslagen heeft gemanipuleerd of weggelaten.

6.14 Het college is van oordeel dat de gz-psycholoog al bij het eerste conceptrapport de testresultaten had dienen mee te sturen. Ook had hij de antwoorden op de onderzoeksvragen al moeten bijvoegen. Indien deze vragen pas in een later stadium worden beantwoord, heeft het blokkeringsrecht weinig betekenis. Een conceptrapport moet een volledig rapport zijn, zodat de onderzochte er op kan vertrouwen dat dit, als hij of zij geen opmerkingen heeft, in ongewijzigde vorm aan de opdrachtgever(s) wordt verzonden. Klachtonderdeel g) is daarom gegrond.

6.15 Naar het oordeel van het college is het bijvoegen van de testscores (zoals bij het tweede conceptrapport is gebeurd) in overeenstemming met de NIP-richtlijn. Het college is het niet met klager eens dat de gz-psycholoog alle onderliggende en complete testresultaten had moeten bijvoegen. Met het oog op de auteursrechtelijke bescherming van psychologische tests is het gerechtvaardigd om de ruwe testresultaten – waarvan de vragen deel uitmaken – niet aan de betrokkene te verstrekken. Wel heeft de betrokkene recht op inzage in alle testgegevens tijdens een gesprek. De gz-psycholoog heeft naar voren gebracht dat hij klager tijdens het gesprek van 22 april 2021 gelegenheid voor inzage heeft gegeven.

6.16 De gz-psycholoog is in het verweerschrift in detail ingegaan op het verwijt dat hij de onderzoeksresultaten van klager zou hebben gemanipuleerd of bepaalde scores onterecht zou hebben weggelaten. Naar het oordeel van het college heeft hij daarin helder beschreven hoe de scores tot stand zijn gekomen en waarom bepaalde scores niet konden worden weergegeven. Indien dit het geval was heeft de gz-psycholoog dit in het rapport ook duidelijk vermeld. Het college kan deze uitleg van de gz-psycholoog volgen en heeft geen aanleiding om aan te nemen dat de gz-psycholoog uitslagen heeft gemanipuleerd. Het college merkt verder op dat het niet gebruikelijk is en ook niet vereist volgens de NIP-richtlijn om elke subtest in detail te beschrijven.

6.17 Het is het college duidelijk dat klager het niet eens is met de conclusie in het conceptrapport. Naar het oordeel van het college voldoet het tweede conceptrapport wel aan de NIP-richtlijn en aan de eisen die hiervoor onder 6.2 zijn genoemd. Het rapport verwijst naar stukken uit het medische dossier en de gz-psycholoog heeft duidelijk beschreven welke
tests hij heeft afgenomen en hoe het onderzoek is verlopen. Naar het oordeel van het college zijn de gebruikte onderzoeken geschikt om de onderzoeksvragen te kunnen beantwoorden. Ook heeft de gz-psycholoog inzichtelijk en consistent uiteengezet op welke bevindingen en gronden zijn conclusies steunen en die conclusies zijn voor het college goed te volgen. De gz-psycholoog is daarbij binnen zijn eigen deskundigheidsgebied gebleven. In het aangepaste conceptrapport is de gz-psycholoog op veel punten tegemoetgekomen aan de wensen van klager door zijn opmerkingen op te nemen.


6.18 De klachtonderdelen i) en j) zijn ongegrond.

Klachtonderdeel f) onheuse bejegening
6.19 Klager heeft naar voren gebracht dat hij sinds het ongeval merkt dat de verwerking van beeld en geluid bij hem niet gelijkloopt. Klager stelt dat uit onderzoeken is gebleken dat bij hem het beeld 150 milliseconde achterloopt op het geluid. Deze klachten worden nader onderzocht in een wetenschappelijk onderzoek waaraan klager deelneemt. Tijdens het gesprek van 22 april 2021 heeft klager dit onderzoek aangehaald. Daarbij heeft hij de gz-psycholoog verzocht om contact op te nemen met de wetenschappelijke onderzoeker, zodat de gz-psycholoog op de hoogte zou zijn van de betekenis van dit onderzoek voor het functioneren van klager. Klager verwijt de gz-psycholoog dat hij zich tijdens het gesprek kwetsend en respectloos richting klager heeft uitgelaten. Volgens klager heeft de gz-psycholoog gedaan alsof deze klachten van klager niets voorstellen. De gz-psycholoog heeft gesteld dat hij klager slechts heeft willen geruststellen door de betekenis van deze klacht voor het functioneren van klager te relativeren. De gz-psycholoog betwist dat hij klager daarbij onheus heeft bejegend.


6.20 Het college is geen getuige geweest van het gesprek van 22 april 2021 en kan dus ook niet vaststellen welke opmerkingen de gz-psycholoog over dit onderwerp precies heeft gemaakt. Omdat niet kan worden vastgesteld wat er precies is gezegd en de toon waarop dit is gezegd, kan het college ook niet vaststellen dat de gz-psycholoog klachtwaardig heeft gehandeld. Verder is het in het algemeen aan de rapporterende deskundige om te bepalen of het nodig is om aanvullende stukken of informatie op te vragen. Het kan de gz-psycholoog in dit geval niet worden verweten dat hij geen contact met de wetenschappelijke onderzoeker(s) heeft opgenomen voor het opvragen van nadere informatie. Naar het oordeel van het college zou dit niet hebben bijgedragen aan het onderzoek van de gz-psycholoog als deskundige of aan de beantwoording van de onderzoeksvragen. Die vragen – over de eventuele invloed van het ongeval op het functioneren van klager – konden met behulp van de resultaten van de tests voldoende worden beantwoord. Ook op basis van de brief van 6 mei 2021 kan het college niet vaststellen dat de gz-psycholoog de klachten van klager heeft geridiculiseerd of gebagatelliseerd. Klachtonderdeel f) is ongegrond. Klachtonderdeel b en c) schending beroepsgeheim en delen medische gegevens zonder toestemming en onjuiste en suggestieve informatie geven tijdens periode blokkeringsrecht

6.21 Naar aanleiding van het toelichtende gesprek van 22 april 2021 heeft de gz-psycholoog op 6 mei 2021 een brief aan de beide medisch adviseurs gestuurd. Klager verwijt de gz-psycholoog dat hij met deze brief vertrouwelijke gegevens over klager heeft gedeeld, terwijl klager hier geen toestemming voor heeft gegeven en het blokkeringsrecht nog van kracht was. Klager stelt dat de gz-psycholoog te veel informatie over het onderzoek en het conceptrapport aan de medisch adviseurs heeft gegeven. Bovendien is de informatie die de gz-psycholoog in deze brief heeft gegeven volgens klager suggestief en onjuist.


6.22 Het verwijt over het delen van suggestieve of onjuiste informatie is naar het oordeel van het college ongegrond. Het college is het op zichzelf wel met klager eens dat de gz-psycholoog met sommige opmerkingen in de brief een bepaalde suggestie geeft. In de brief verwijst de gz-psycholoog bijvoorbeeld naar een eerder neuropsychologisch onderzoek en hierover schrijft hij: “Het is aan de deskundigheid van de medisch adviseurs om te beoordelen of zonder meer kan worden uitgegaan van een hersenbeschadiging als oorzaak van de overprikkeling indien er bij neurologisch onderzoek, inclusief MRI-scan en CT-scan geen afwijkingen in het functioneren van de hersenen worden geconstateerd en bij neuropsychologisch onderzoek geen evidente cognitieve functiestoornissen en geen cerebrale visuele verwerkingsstoornissen werden geobjectiveerd.” Met dit citaat kan de indruk worden gewekt dat de gz-psycholoog daar in ieder geval niet van uitgaat. Naar het oordeel van het college moet deze opmerking worden gezien in de context van het gesprek, dat – zeer ongebruikelijk – plaatsvond in aanwezigheid van de advocaat van klager als toehoorder. Het geven van professionele oordelen en het interpreteren van gegevens is bovendien onderdeel van het vak van de gz-psycholoog. Het geven van de bedoelde suggestie, die overeenstemt met de conclusie van het conceptrapport, is daarom naar het oordeel van het college niet tuchtrechtelijk verwijtbaar. Ook is het college niet gebleken dat de gz-psycholoog onjuiste informatie heeft verstrekt of doelbewust informatie heeft weggelaten. De gz-psycholoog heeft bepaalde medische stukken verkort aangehaald, maar de volledige stukken waren al in het bezit van de medisch adviseurs. Voor zover de gz-psycholoog onjuist heeft geciteerd uit deze rapporten of onjuistheden in de anamnese heeft vermeld, had klager een correctieverzoek kunnen indienen, wat hij niet heeft gedaan.


6.23 Wel is het college van oordeel dat de gz-psycholoog met de brief van 6 mei 2021 te veel inhoudelijke informatie met de medisch adviseurs heeft gedeeld. De gz-psycholoog heeft in deze brief een beschrijving gegeven van het verloop van het gesprek, heeft weergegeven welke vragen van klager aan de orde zijn gekomen en wat de visie van de gz-psycholoog hierop was. Het college is van oordeel dat de gz-psycholoog hiermee ook inhoudelijke informatie over het gesprek heeft gegeven, terwijl daarvoor in dit stadium geen noodzaak bestond. De gz-psycholoog heeft naar voren gebracht dat de brief ook ten doel had om de vijfde onderzoeksvraag, waar klager in het gesprek melding van had gemaakt, op te vragen en om de medisch adviseurs te informeren dat er meer wijzigingen in het conceptrapport zouden worden aangebracht dan gebruikelijk. Naar het oordeel van het college had de gz-psycholoog in dat geval ook met deze opmerkingen kunnen volstaan. Eventuele wijzigingen ten opzichte van het conceptrapport had hij in zijn definitieve rapportage kunnen toelichten. Voor het delen van meer informatie had de gz-psycholoog toestemming aan klager moeten vragen. Dat de gz-psycholoog ervan uitging dat klager het rapport niet zou blokkeren maakt dit niet anders, omdat hij dat nog niet zeker wist. Van belang is dat klager op dat moment geen akkoord had gegeven voor het delen van de informatie.

6.24 Naar het oordeel van het college heeft de gz-psycholoog hiermee het blokkeringsrecht en ook het beroepsgeheim geschonden. Het college tekent hierbij aan dat de schending van het beroepsgeheim hierbij relatief beperkt is, omdat de medische informatie die hij heeft gedeeld al grotendeels bekend was bij de medisch adviseurs.


6.25 Klachtonderdeel b) is gegrond en klachtonderdeel c) is deels gegrond.


Klachtonderdeel e) niet reageren op klachten
6.26 Klager heeft in zijn e-mail van 1 juni 2021, naast het opvragen van de testresultaten, zijn ongenoegen geuit over het verzenden van de brief van 6 mei 2021 aan de beide medisch adviseurs. Klager verwijt de gz-psycholoog dat hij op deze opmerkingen niet heeft gereageerd. De gz-psycholoog heeft toegelicht dat hij deze ‘reflectie’ van klager voor kennisgeving heeft aangenomen en niet als klacht heeft geïnterpreteerd. Tijdens de zitting heeft de gz-psycholoog toegelicht dat het hem op dat moment beter leek om niet te reageren, omdat hij klager al uitgebreid had gesproken tijdens het toelichtende gesprek van 22 april 2021 en in eerdere e-mails al inhoudelijk en op detailniveau op de opmerkingen van klager was ingegaan. Door niet te reageren probeerde hij verdere discussie te voorkomen. Achteraf erkent hij dat hij anders had kunnen handelen.


6.27 Het college onderschrijft dat de gz-psycholoog in ieder geval de opmerkingen van klager omtrent de schending van het beroepsgeheim en het blokkeringsrecht serieus had moeten nemen en daarop had behoren te reageren. Het is tuchtrechtelijk verwijtbaar dat hij dat niet heeft gedaan. Op de verschillen in interpretatie van de problemen die klager ervoer behoefde de gz-psycholoog niet nader in te gaan. Daar was tijdens het onderzoek en in het toelichtende gesprek al uitgebreid aandacht aan besteed. Klachtonderdeel e) is daarom gedeeltelijk gegrond.
Klachtonderdeel d en l) schade aanbrengen aan de positie van klager in de letselschadeprocedure en het veroorzaken van leed


6.28 Deze beide klachtonderdelen gaan over de gevolgen van het handelen van de gz-psycholoog. Voor zover klachtonderdeel d) ook ziet op de schending van het blokkeringsrecht op zich, laat het college dit hier buiten beschouwing, omdat dat verwijt al aan de orde is gekomen bij klachtonderdeel c).

6.29 Klager is al lange tijd in de letselschadezaak verwikkeld. Hij verwijt de gz-psycholoog dat hij door het sturen van de brief van 6 mei 2021 de positie van klager in die zaak heeft geschaad. Daarnaast stelt klager dat het handelen van de gz-psycholoog heeft geleid tot vertraging in de afwikkeling van de letselschadezaak. Dit alles heeft grote financiële gevolgen voor klager en leidt bij hem tot veel onrust en onzekerheid.

6.30 Het college moet zich beperken tot de beoordeling of de gz-psycholoog met zijn handelen is gebleven binnen de grenzen van een zorgvuldige beroepsuitoefening. Over de gevolgen van het handelen van de gz-psycholoog kan het college niet oordelen, omdat het hiervoor niet de bevoegdheid heeft. Deze klachtonderdelen kunnen daarom niet gegrond worden verklaard.


Conclusie
6.31 De conclusie is dat de klacht gedeeltelijk gegrond is.

Maatregel
6.32 De vraag is vervolgens of aan de gz-psycholoog een maatregel moet worden opgelegd en zo ja, welke maatregel passend is.


6.33 Het college is van oordeel dat de gz-psycholoog, vooral met betrekking tot de schending van het blokkeringsrecht en het onjuiste titelgebruik, relatief ernstig verwijtbaar heeft gehandeld. Aan de andere kant weegt het college mee dat de gz-psycholoog wel een zorgvuldig onderzoek heeft uitgevoerd en hierbij de richtlijnen heeft gevolgd. Niet gebleken is dat de gz-psycholoog in de rapportage onjuiste conclusies heeft getrokken. Ook weegt het college mee dat de gz-psycholoog sinds vijftig jaar werkzaam is als gz-psycholoog en dat hij niet eerder tuchtrechtelijk is aangesproken. Ten slotte neemt het college in aanmerking dat de gz-psycholoog inmiddels aan het eind van zijn loopbaan is gekomen. Tijdens de zitting heeft hij toegelicht dat hij momenteel bezig is met de afronding van de laatste opdrachten en dat hij voornemens is om zijn werkzaamheden voor aankomende zomer te beëindigen. Alles overziend zal het college volstaan met een waarschuwing.

7. De beslissing
Het college:
- verklaart de klachtonderdelen a), b), c) gedeeltelijk, e) gedeeltelijk en g) gegrond;
- verklaart de klacht voor het overige ongegrond; en
- legt de gz-psycholoog de maatregel op van waarschuwing.


Deze beslissing is gegeven door N.B. Verkleij, voorzitter, C.H.J.A.M. van de Vijfeijken en G.G.A. Schuitemaker, leden-beroepsgenoten, bijgestaan door L.B.M. van ‘t Nedereind, secretaris, en in het openbaar uitgesproken op 7 april 2023.