ECLI:NL:TGZRAMS:2023:100 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam A2022/4631
ECLI: | ECLI:NL:TGZRAMS:2023:100 |
---|---|
Datum uitspraak: | 18-04-2023 |
Datum publicatie: | 18-04-2023 |
Zaaknummer(s): | A2022/4631 |
Onderwerp: | Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose |
Beslissingen: | Ongegrond, kennelijk ongegrond |
Inhoudsindicatie: | Kennelijk ongegronde klacht tegen een arts. Klaagster heeft ingestemd met vrijwillige opname in een kliniek. Vanwege plaatsingsgebrek is klaagster in een andere locatie geplaatst. Klaagster verwijt de arts onder meer dat een alcoholverslaving is aangegrepen om haar plaatsing bij de andere locatie te rechtvaardigen, terwijl van een alcoholverslaving geen sprake was, zij op een onjuiste behandellocatie terecht is gekomen en de beoordeling niet zorgvuldig is geweest. Deze verwijten gaan niet op. De arts heeft de diagnose alcoholverslaving niet gesteld. De problematiek kon goed in de kliniek worden behandeld. Het college heeft geen aanwijzingen dat de beoordeling onzorgvuldig is geweest. De overige klachtonderdelen zijn ook ongegrond. |
A2022/4631
REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG AMSTERDAM
Beslissing van 18 april 2023 naar aanleiding van de klacht van:
A,
wonende te B, klaagster,
tegen
C,
arts,
destijds werkzaam te D, verweerder, hierna ook: de arts, gemachtigde: mr. A.K.M.T.
Rongen.
1. De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het klaagschrift met de bijlagen, ontvangen op 25 juli 2022;
- het aanvullende klaagschrift, ontvangen op 26 juli 2022;
- het verweerschrift;
- de brief van klaagster van 31 oktober 2022 met de bijlagen;
- het proces-verbaal van het op 5 december 2022 gehouden mondelinge vooronderzoek.
Het college heeft de klacht op basis van de stukken beoordeeld.
2. Waar gaat de zaak over?
2.1 E, is als GGZ-instelling gespecialiseerd in psychiatrie en verslaving. E, richt
zich op
volwassenen en ouderen met (ernstige) psychiatrische problemen.
2.2 De arts werkte van april 2019 tot april 2020 als ANIOS psychiatrie bij de crisisdienst van E.
2.3 Op 7 september 2019 hebben twee medewerkers van de crisisdienst van E, op verzoek
van de
huisarts klaagster in de woning van haar oom gezien. Klaagster heeft op dat moment
een aantal dagen
niet geslapen en vertoont een maniform toestandsbeeld, is ontremd en voorafgaand aan
het verblijf
kortdurend vermist geweest. Zij heeft een blanco
psychiatrische voorgeschiedenis.
2.4 Klaagster stemt in met een vrijwillige opname binnen de F, één van de klinieken
van
E. Vanwege plaatsgebrek bij de F, gaat klaagster echter naar een andere locatie, de
G.
2.5 Bij deze verwijzing naar de G, adviseren de medewerkers van E, een IBS herbeoordeling
(inbewaringstelling) te laten plaatsvinden vanwege het risico op uitputting, uitputting
van het
steunsysteem en gevaarlijk gedrag, indien klaagster op korte termijn aangeeft met
ontslag te
willen.
2.6 Op 10 september 2019 wenste klaagster met ontslag te gaan, naar aanleiding waarvan
zij
opnieuw werd beoordeeld door de crisisdienst. De arts beoordeelde klaagster, samen
met een
psycholoog en in overleg met een psychiater. Naar aanleiding van het psychiatrisch
onderzoek
noteert de arts:
“Betrokkene wordt beoordeel[d] op haar kamer op de G. Ze oogt vermoeid en uiterlijk
oogt ouder dan
kalenderleeftijd. Ze begroet ons vriendelijk met een handdruk. Er is wederkerigheid
van contact en
contactgroei. Ze maakt sociaal adequaat oogcontact. Ze heeft een helder bewustzijn,
haar aandacht
is te trekken en te behouden en de concentratie is iets gestoord tijdens het gesprek.
Ze heeft enig
ziektebesef, maar geen inzicht. Ze heeft een oordeels en kritiekstoornis. Haar abstractievermogen
is gestoord. De executieve functies zijn niet te beoordelen. Er is geen stoornis in
de
(zelf)waarneming. Het denken is normaal van tempo en heeft moeite om tot de kern van
het verhaal te
komen met haar antwoorden.
Inhoudelijk is er een preoccupatie met triggers en niet tot rust kunnen komen. Haar
stemming is
iets gespannen, mogelijk angstig met een congruent affect. De psychomotoriek is wat
onrustig. Er is
geen accuut verhoogd suïcide risico.”
De arts heeft in het kader van het IBS-onderzoek ook met de partner van klaagster,
haar moeder en
oom gesproken en noteert hierover onder meer:
“Partner van betrokkene geeft aan het thuis niet langer vol te houden, 24/7 wordt
hij bezig
gehouden door betrokkene. Als hij iets fout in haar ogen doet escaleert de situatie
thuis.
Ambulante behandeling is thuis niet mogelijk.”
De arts vermoedt een maniform toestandsbeeld, mogelijk is sprake van een organisch
hersensyndroom.
De arts concludeert dat er gevaar is voor uitputting en gevaar voor de psychische
gezondheid van de
partner.
De opname van klaagster is vervolgens voortgezet met een inbewaringstelling.
2.7 De arts heeft zijn bevindingen en de voorzetting van het verblijf van klaagster
per brief van
10 september 2019 teruggekoppeld aan de huisarts.
2.8 De arts is verder niet betrokken geweest bij de behandeling van klaagster.
3. Wat houdt de klacht in?
Klaagster heeft haar klacht gericht tegen vier zorgverleners (en de zorgbestuurder)
die afwisselend
betrokken zijn geweest bij het zorgtraject in de periode van 7 tot en met 26 september
2019 bij E.
In het klaagschrift heeft klaagster een aantal (algemene) verwijten over het zorgtraject
geformuleerd, die niet specifiek de arts betreffen:
1. het stellen van een onjuiste diagnose, namelijk de diagnose alcoholverslaving,
ter
rechtvaardiging van de plaatsing van klaagster op een onjuiste behandellocatie;
2. het ontbreken van een behandelplan en/of behandeldoelen;
3. onjuiste dossiervoering;
4. onjuist declareren;
5. het plegen van valsheid in geschrifte;
6. het onvoldoende en foutief informeren van klaagster en haar naasten en schending
van privacy;
7. het verlenen van onjuiste en onveilige zorg.
Klaagster verwijt de arts dat:
8. sprake is van een onjuiste medische beoordeling;
9. hij klaagster niet op de hoogte heeft gebracht van de brief aan de huisarts;
10. de brief aan de huisarts onjuiste informatie bevat,
11. hij heeft geweigerd haar familie te laten meeluisteren tijdens de crisisbeoordeling.
4. Wat is het verweer?
De arts heeft de klacht bestreden. Het verweer wordt voor zover nodig hierna verder
besproken.
5. Wat zijn de overwegingen van het college?
5.1 Het college komt tot de conclusie dat arts niet tuchtrechtelijk verwijtbaar
heeft gehandeld.
Het college licht dat als volgt toe.
Welke criteria gelden bij de beoordeling?
5.2 Alleen het persoonlijk handelen van de arts staat centraal in de beoordeling
en niet het
handelen van anderen waarvoor hij geen (tuchtrechtelijke) verantwoordelijkheid draagt.
De toets is
of de arts bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk
bekwame
beroepsuitoefening, waarbij meetelt hetgeen binnen de beroepsgroep als norm is aanvaard
ten tijde
van het handelen.
Klachtonderdelen 1, 7, 8 en 11: de diagnose en beoordeling
5.3 In klachtonderdelen 1, 7 en 8 verwijt klaagster de arts dat een alcoholverslaving
is
aangegrepen om haar plaatsing bij de G, te rechtvaardigen, terwijl van een alcoholverslaving
geen
sprake was, zij op een onjuiste behandellocatie terecht is gekomen en de beoordeling
op 10
september 2019 niet zorgvuldig is geweest.
5.4 De arts heeft de diagnose alcoholverslaving niet gesteld. In de geneeskundige
verklaring van
10 september 2019 heeft de arts bij de voorlopige diagnose niet aangekruist ‘stoornissen
door
gebruik van middelen’. In het verslag van de crisisdienst aan de huisarts, dat de
arts heeft
opgesteld, is te lezen dat klaagster ontkent verslaafd te zijn aan alcohol en dat
zij volgens haar
partner 3 à 4 glazen alcohol per dag drinkt. In de conclusie vermeldt de arts dat
klaagster bekend
lijkt met meer dan gemiddeld alcoholgebruik. De arts vermeldt echter niet dat sprake
is van een
stoornis in het gebruik van middelen.
5.5 De diagnose alcoholverslaving volgt evenmin uit het feit dat klaagster is opgenomen
in de G,
en haar verblijf daar is voortgezet. Dit betrof een gastplaatsing vanwege plaatsgebrek
bij de F. De
G, is bestemd voor patiënten met verslaving- en/of psychiatrische problematiek. Vanwege
de
psychiatrische expertise van de G, kon klaagster daar met het maniforme toestandsbeeld
en de
slaapdeprivatie goed worden behandeld.
5.6 Voor zover klaagster de arts verwijt dat de beoordeling op 10 september 2019
niet zorgvuldig
is geweest, gaat dit verwijt niet op. Een duidelijke toelichting op deze klacht ontbreekt.
De arts
ontkent dat hij tijdens de beoordeling onrustig met een iPad heen en weer de kamer
uitrende
waardoor een normaal gesprek niet mogelijk was. Voor het college is niet vast te stellen
hoe het
gesprek precies is verlopen, omdat het van dit gesprek geen getuige is geweest. Het
college heeft
echter geen aanwijzingen dat de beoordeling onzorgvuldig is geweest. De arts heeft
zijn onderzoek
en bevindingen duidelijk beschreven in de geneeskundige verklaring en het verslag
van de
crisisdienst. De conclusie van de arts volgt naar het oordeel van het college logisch
uit de
bevindingen.
5.7 Het verwijt dat de arts de familie van klaagster niet heeft laten meeluisteren
tijdens de
crisisbeoordeling slaagt niet. Los van het feit dat dit klachtonderdeel niet is toegelicht,
is het
niet gebruikelijk familie bij dit soort klinische beoordelingen te laten meeluisteren
dan wel erbij
aanwezig te zijn. Het college heeft ook niet kunnen vaststellen dat klaagster hierom
heeft verzocht
en dat de arts dit verzoek heeft geweigerd.
5.8 De conclusie is dat de klachtonderdelen 1, 7, 8 en 11 ongegrond zijn.
Klachtonderdelen 9 en 10: de brief aan de huisarts
5.9 In de klachtonderdelen 9 en 10 stelt klaagster dat de arts haar huisarts onjuist
heeft
geïnformeerd en dat hij haar niet op de hoogte heeft gebracht van de brief aan de
huisarts. Deze
klachtonderdelen slagen niet.
5.10 De brief van 10 september 2019 bevat een terugkoppeling van de crisisdienst
aan de huisarts.
De brief vermeldt niet of klaagster het eens is met verzending. Het college kan niet
vaststellen of
klaagster toestemming heeft gegeven om de brief aan de huisarts te versturen. De arts
had er goed
aan gedaan deze toestemming vast te leggen in het dossier. Het ontbreken hiervan levert
echter geen
tuchtrechtelijk verwijt op. Naar het oordeel van het college past het in het kader
van het verlenen
van goede zorg dat de huisarts een terugkoppeling van de crisisdienst ontvangt, zeker
in dit geval,
nu de huisarts, als verwijzer naar de crisisdienst, hen verzocht heeft om bij klaagster
langs te
gaan.
5.11 Het verwijt dat de brief onjuiste informatie bevat, slaagt niet. De informatie
waarop
klaagster in dit verband doelt, betreft informatie uit de hetero-anamnese (informatie
afkomstig van
de partner, moeder en oom van klaagster) en informatie die is genoteerd naar aanleiding
van het
psychiatrisch onderzoek. Dit is duidelijk en zorgvuldig in de brief genoteerd.
Klachtonderdelen 2, 3, 4, 5 en 6: de overige zorg
5.12 Bij het antwoord op de vraag of de arts tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld
in de zin
van artikel 47, eerste lid, van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg
(Wet BIG)
staat zijn persoonlijk handelen centraal. De arts is alleen bij de beoordeling op
10 september 2019
en de verslaglegging daarvan betrokken geweest en niet bij de verdere zorgverlening
aan klaagster.
In de klachtonderdelen 2 tot en met 6 stelt klaagster de verdere zorg ter discussie
die haar in het
zorgtraject bij E, is verleend. Hiervoor draagt de arts geen tuchtrechtelijke verantwoordelijkheid.
De klachtonderdelen 2, 3, 4, 5 en 6 zijn ongegrond.
Conclusie
5.13 De conclusie is dat de klacht in al haar onderdelen kennelijk ongegrond is.
6. De beslissing
De klacht is kennelijk ongegrond.
Deze beslissing is gegeven door R.A. Dozy, voorzitter, S. Colsen, lid-jurist,
A.C.M. Kleinsman, L.A.J. Stouthamer-Verschuren en A.E. van der Waal, leden-
beroepsgenoten, bijgestaan door R.C. Kruit, secretaris.