ECLI:NL:TGZRAMS:2023:1 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam A2022/3969

ECLI: ECLI:NL:TGZRAMS:2023:1
Datum uitspraak: 02-01-2023
Datum publicatie: 02-01-2023
Zaaknummer(s): A2022/3969
Onderwerp: Schending beroepsgeheim
Beslissingen: Gegrond, berisping
Inhoudsindicatie: Gedeeltelijk gegronde klacht tegen een klinisch psycholoog. Het college oordeelt dat de klinisch psycholoog haar beroepsgeheim heeft geschonden door zonder toestemming van klaagster een brief over het verloop van de intake en de daaruit door haar getrokken conclusies aan de rechtbank te schrijven. De privacy van klaagster en haar zoon is daardoor geschonden. De rechtbank was geen opdrachtgever van de intake maar had alleen eenmalig vervangende toestemming voor de intake verleend. De rechtbank was na het verlenen van de vervangende toestemming niet meer bij de intake of het verdere verloop betrokken en was als een derde te beschouwen. Van een wettelijke uitzondering, een conflict van plichten of een andere uitzonderingsgrond waarop doorbreking van het beroepsgeheim gebaseerd zou kunnen worden is evenmin sprake. Het overige klachtonderdeel is ongegrond verklaard. Het college heeft er onvoldoende vertrouwen in dat de klinisch psycholoog in de toekomst wel zorgvuldig met haar geheimhoudingsplicht zal omgaan. Berisping.

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG
AMSTERDAM


Beslissing van 2 januari 2023 naar aanleiding van de klacht van:


A,
wonende te B,
klaagster,
gemachtigde: mr. M. van Wensveen, werkzaam te Apeldoorn,


tegen


C,
klinisch psycholoog,
werkzaam te D,
verweerster, hierna ook: de klinisch psycholoog,
gemachtigde: mr. O.L. Nunes, werkzaam te Utrecht.


1. De procedure
1.1 Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het klaagschrift met de bijlagen, ontvangen op 1 maart 2022;
- de aanvullende brief van de gemachtigde van klaagster van 4 april 2022, ingekomen op 7 april 2022, met drie bijlagen;
- het verweerschrift met de bijlagen;
- de brief van 4 november 2022, ingekomen op 8 november 2022, van de gemachtigde van klaagster met een verzoek tot behandeling achter gesloten deuren.
De partijen hebben de gelegenheid gekregen om onder leiding van een secretaris van het college met elkaar in gesprek te gaan (mondeling vooronderzoek). Daarvan hebben zij geen gebruik gemaakt.
De zaak is behandeld op de openbare zitting van 21 november 2022. De partijen, bijgestaan door hun gemachtigden, zijn verschenen en hebben hun standpunten mondeling toegelicht.
De gemachtigde van klaagster heeft pleitnotities overgelegd.


1.2 Klaagster heeft voorafgaand aan de zitting een verzoek ingediend om de zaak achter gesloten deuren te behandelen vanwege haar privacy en de privacy van haar 9-jarige zoon. Dit verzoek is bij aanvang van de zitting behandeld. De gemachtigde van klaagster heeft het verzoek met een pleitnota nader toegelicht. De klinisch psycholoog achtte behandeling achter gesloten deuren niet noodzakelijk. Na het horen van partijen heeft het college zich op dit verzoek beraden. Het college heeft het verzoek om behandeling achter gesloten deuren gehonoreerd en deze beslissing tijdens de zitting toegelicht. De verdere behandeling van de zaak heeft achter gesloten deuren plaatsgevonden.

2. Waar gaat de zaak over en wat is de beslissing?
2.1 De klinisch psycholoog heeft met vervangende toestemming van de rechtbank op 25 oktober 2021 een intakegesprek verricht bij de zoon van klaagster. Daarna heeft de klinisch psycholoog op of omstreeks 30 december 2021 een brief aan de rechtbank gestuurd met daarin onder andere een verslag van het intakegesprek en het gewenste vervolg.

2.2 Klaagster meent dat deze brief niet zonder haar toestemming verzonden had mogen worden en dat de klinisch psycholoog door het verzenden van deze brief haar beroepsgeheim heeft geschonden.

2.3 Het college komt tot de conclusie dat klaagster ontvankelijk is en dat de klacht gegrond is. Het college licht dat hierna toe.


3. Wat is er precies gebeurd?
3.1 Klaagster is de moeder van een zoon, geboren in 2012 (verder te noemen: de zoon). Zij heeft een affectieve relatie gehad met de vader. Zij oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag over de zoon uit.

3.2 In september 2020 is de zoon via de huisarts naar de instelling voor specialistische ggz (verder te noemen: de instelling), waar de klinisch psycholoog werkzaam is, verwezen in verband met gedrags- en stemmingsstoornissen. Naar aanleiding van die verwijzing is er aanvullende informatie van ouders, de school en een eerdere behandelaar verkregen. Daarna is de zoon op de wachtlijst geplaatst.

3.3 Medio 2021 heeft klaagster naast een verzoek tot vernietiging van gegevens en tot het niet verstrekken van gegevens over de zoon aan derden, onder wie zijn vader, verzocht om de zoon niet met de intake en een verder traject bij de instelling te belasten. De reden hiervoor was dat de zoon ook een onderzoek naar dyslexie zou ondergaan en dat dit zich niet goed zou verhouden tot gelijktijdige behandeling bij de instelling. De zoon bleef op verzoek van klaagster wel op de wachtlijst staan.


3.4 De rechtbank E heeft bij beschikking van 16 augustus 2022 op verzoek van vader vervangende toestemming verleend voor een intakegesprek van de zoon bij de instelling. Via het digitale portaal van de instelling heeft de vader deze beschikking geüpload.


3.5 Na herhaald intern overleg met haar leidinggevende en de geneesheer-directeur van de instelling heeft de klinisch psycholoog samen met een sociaal pedagogisch hulpverlener van de instelling besloten de intake van de zoon te verrichten. Het intakegesprek heeft op 25 oktober 2021 plaatsgevonden. Zowel met de zoon, als met klaagster als met de vader is deels in elkaars aanwezigheid en deels in afzonderlijke sessies gesproken.

3.6 Per brief gedateerd op 30 december 2021 hebben de klinisch psycholoog en de sociaal pedagogisch hulpverlener de rechtbank bericht over de uitgevoerde intake en de volgens hen gewenste vervolgacties en medegedeeld het dossier te zullen sluiten.


4. Wat houdt de klacht in?
Klaagster verwijt de klinisch psycholoog dat zij:
a) haar beroepsgeheim heeft geschonden door zonder reden en zonder toestemming van klaagster medische informatie over de zoon alsmede informatie over klaagster met de rechtbank te delen;
b) klaagster pas zes dagen na het versturen van de brief aan de rechtbank heeft geïnformeerd over het verzenden van die brief.


5. Wat is het verweer?
5.1 De klinisch psycholoog heeft een beroep gedaan op niet-ontvankelijkheid en de
klacht inhoudelijk bestreden. De klinisch psycholoog stelt dat tussen haar en klaagster geen behandelrelatie tot stand is gekomen en evenmin een geneeskundige behandelingsovereenkomst. Dit betekent dat de klinisch psycholoog ten opzichte van klaagster geen beroepsgeheim heeft en dit ook niet kan hebben geschonden. Klaagster kan zich volgens de klinisch psycholoog niet beroepen op artikel 7:457 van het Burgerlijk Wetboek (BW) en artikel 88 van de Wet op de Beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG). Klaagster is daarom niet-ontvankelijk in haar klacht over schending van het beroepsgeheim ten opzichte van klaagster.

5.2 Verder is klaagster volgens de klinisch psycholoog geen rechtstreeks belanghebbende in de zin van artikel 65 lid 1 aanhef en onder a van de Wet BIG omdat de rechtbank vervangende toestemming aan de vader heeft verleend voor de intake bij de instelling. Toestemming van klaagster was geen vereiste. Nu niet gesteld of gebleken is dat de vader deze klacht ondersteunt, volgt eens te meer dat klaagster niet over de schending van haar privacy en die van haar zoon kan klagen, aldus de klinisch psycholoog.


5.3 Inhoudelijk voert de klinisch psycholoog aan dat zij de rechtbank als opdrachtgever voor het intakegesprek beschouwde en dat zij het van goed hulpverlenerschap vond getuigen om de rechtbank te berichten dat de intake bij de instelling geen vervolg zou krijgen, temeer omdat zij zich zorgen maakte over het welzijn van de zoon.
Het verweer wordt voor zover nodig hierna verder besproken.

Wat zijn de overwegingen van het college?


Is klaagster ontvankelijk?
6.1 Het college acht klaagster ontvankelijk en licht dat als volgt toe. Op grond van artikel 47 lid 1 onder a van de Wet BIG is een zorgverlener onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van handelen ten opzichte van de patiënt of de naaste betrekkingen van de patiënt (de eerste tuchtnorm). De patiënt is in dit geval de zoon. Het intakegesprek valt onder het verlenen van individuele gezondheidszorg waarop artikel 47 van de Wet BIG van toepassing is. Het is juist dat tussen klaagster en de klinisch psycholoog (en de instelling waar zij werkzaam is) geen geneeskundige behandelingsovereenkomst tot stand is gekomen. Klaagster heeft immers toestemming voor het intakegesprek geweigerd. Haar toestemming voor het intakegesprek is vervangen door het verlenen van vervangende toestemming door de rechtbank. Klaagster heeft op verzoek van de klinisch psycholoog echter wel aan het intakegesprek deelgenomen. Hierdoor is een behandelrelatie tot stand gekomen. Bovendien heeft klaagster het ouderlijk gezag over de zoon en kan zij uit dien hoofde als zijn wettelijk vertegenwoordiger namens hem optreden. Zij kan dus ook klagen over schending van de geheimhoudingsplicht jegens hem en haarzelf.


6.2 Klaagster is ook als rechtstreeks belanghebbende te beschouwen als bedoeld in artikel 65 lid 1 aanhef en onder a van de Wet BIG. In de brief aan de rechtbank welke zonder toestemming van klaagster is verzonden, staan gegevens over haar vermeld en (medische) gegevens over de zoon. Zij heeft als moeder ook ouderlijk gezag. Klaagster is dan ook rechtstreeks belanghebbende. De vervangende toestemming van de rechtbank heeft niet zo’n vergaande strekking dat klaagster niet langer rechtstreeks belanghebbende is. Het college ziet geen gronden om klaagster niet ontvankelijk te verklaren. Het college zal de klacht daarom verder inhoudelijk bespreken. Welke criteria gelden bij de beoordeling?

6.3 De vraag is of de klinisch psycholoog de zorg heeft verleend die van haar verwacht mocht worden. De norm daarvoor is een redelijk bekwame en redelijk handelende klinisch psycholoog. Bij de beoordeling wordt rekening gehouden met de voor de zorgverlener geldende beroepsnormen en de stand van de wetenschap ten tijde van het handelen. Dat een zorgverlener beter anders had kunnen handelen is niet altijd genoeg voor een tuchtrechtelijk verwijt. Klachtonderdeel a) schending beroepsgeheim


6.4 Klaagster verwijt de klinisch psycholoog dat zij zonder haar toestemming een brief gedateerd op 30 december 2021 aan de rechtbank E heeft geschreven waarin medische gegevens over de zoon staan, informatie over de ouders en een verslag van het intakegesprek dat heeft plaatsgevonden. De klinisch psycholoog heeft uitgelegd dat zij de rechtbank als haar opdrachtgever zag doordat de rechtbank vervangende toestemming had verleend voor het intakegesprek. De klinisch psycholoog achtte het, nadat het intakegesprek had plaatsgevonden, noodzakelijk dat er aanvullende informatie zou worden ingewonnen en nadere diagnostiek plaats zou vinden.

6.5 Na afloop van de intake heeft de klinisch psycholoog samen met de sociaal pedagogisch hulpverleenster een conceptbrief aan de huisarts, gedateerd op 25 oktober 2021, opgesteld met daarin een verslag van het intakegesprek en het voorstel tot nadere diagnostiek. Klaagster gaf geen toestemming om de huisarts te informeren en evenmin om het voorgestelde diagnostiek-traject te starten. Vervolgens heeft de klinisch psycholoog de brief van 30 december 2021 aan de rechtbank met een kopie aan de huisarts verzonden. Hiervoor heeft zij klaagster geen toestemming gevraagd.

6.6 De klinisch psycholoog heeft aangevoerd dat zij zich als professional oprechte zorgen maakte over het welzijn van de zoon. Zij vond het om die reden getuigen van goed hulpverlenerschap om de rechtbank, die zij als opdrachtgever voor de intake beschouwde, te berichten dat de intake bij de instelling geen vervolg zou krijgen. Omdat de rechtbank al betrokken was, beschouwde de klinisch psycholoog de rechtbank niet als een derde. Verder achtte de klinisch psycholoog nog van belang dat de brief louter feitelijke informatie bevatte en dat rechter en griffier een wettelijk verankerde geheimhoudingsplicht hebben.

6.7 De klinisch psycholoog heeft verder gesteld dat er tussen haar en klaagster geen geneeskundige behandelingsovereenkomst tot stand is gekomen. Dit is juist, maar er was wel sprake van een behandelrelatie en de klinisch psycholoog blijft gebonden aan haar geheimhoudingsplicht. Op grond van artikel 7:464 lid 1 BW zijn de artikelen van boek 7 afdeling 5 BW in een dergelijk geval van overeenkomstige toepassing voor zover de aard van de rechtsbetrekking zich daartegen niet verzet. Dat geldt onder andere voor artikel 7:457 lid 1 BW waarin de geheimhoudingsplicht is geregeld. De aard van de rechtsbetrekking tussen de klinisch psycholoog en klaagster verzet zich niet tegen toepassing van artikel 7:457 lid 1 BW en de klinisch psycholoog heeft hieromtrent ook niets aangevoerd.

6.8 De geheimhoudingsplicht is voorts ook geregeld in artikel 88 van de Wet BIG. Voor het van toepassing zijn van artikel 88 Wet BIG is het al dan niet bestaan van een behandelingsovereenkomst irrelevant. Artikel 88 van de Wet BIG is immers van toepassing op alle beroepsbeoefenaren die een op grond van artikel 3, 34 of 36a van de Wet BIG gereguleerd beroep hebben. Zij zijn verplicht tot geheimhouding van al datgene dat hen in de uitoefening van hun beroep als geheim is toevertrouwd, of wat daarbij als geheim te hunner kennis is gekomen of wat hen daarbij ter kennis is gekomen en waarvan zij het vertrouwelijk karakter moesten begrijpen. Dit laatste is in dit geval aan de orde. Mede gezien het feit dat klaagster toestemming had geweigerd om de huisarts te informeren, kon er geen misverstand over bestaan dat klaagster niet (zonder meer) akkoord was met verspreiding van informatie over de intake aan derden.

6.9 Het college oordeelt dat de klinisch psycholoog haar beroepsgeheim heeft geschonden door zonder toestemming van klaagster een brief over het verloop van de intake en de daaruit door haar getrokken conclusies aan de rechtbank te schrijven. De privacy van klaagster en haar zoon is daardoor geschonden. De rechtbank was geen opdrachtgever van de intake maar had alleen eenmalig vervangende toestemming voor de intake verleend. De rechtbank was na het verlenen van de vervangende toestemming niet meer bij de intake of het verdere verloop betrokken en was als een derde te beschouwen. Van een wettelijke uitzondering, een conflict van plichten of een andere uitzonderingsgrond waarop doorbreking van het beroepsgeheim gebaseerd zou kunnen worden is evenmin sprake. Dat de rechtbank in de beleving van de klinisch psycholoog al bij de zaak betrokken was, is, gezien het feit dat de uitspraak van 16 augustus 2021 alleen de vervangende toestemming betrof en inmiddels onherroepelijk was, niet relevant. Bovendien wordt in de brief aan de rechtbank nu juist verslag gedaan van de ontwikkelingen na de uitspraak. Dit klachtonderdeel is gegrond.

Klachtonderdeel b) klaagster is pas zes dagen na verzending over de brief aan de rechtbank geïnformeerd. 6.10 De brief aan de rechtbank is gedateerd op 30 december 2021. De brief aan klaagster, waarbij haar een kopie van de brief aan de rechtbank is gezonden, is gedateerd op 5 januari 2022. De klinisch psycholoog heeft aangevoerd dat zij de brief aan de rechtbank eveneens pas op 5 januari 2022 heeft verzonden. Zij heeft kopieën van opleggers overgelegd waaruit zou blijken dat de brief aan de rechtbank tegelijkertijd met het afschrift aan klaagster is verzonden. Het college heeft niet kunnen vaststellen wanneer de brief aan de rechtbank is verzonden. Nu niet kan worden vastgesteld dat klaagster pas zes dagen na verzending van de brief aan de rechtbank daarover is geïnformeerd, is dit klachtonderdeel ongegrond.

Conclusie
6.11 De conclusie is dat de klacht gedeeltelijk gegrond is.

Maatregel
6.12 De klinisch psycholoog heeft met het verzenden van de brief aan de rechtbank zonder toestemming van klaagster haar geheimhoudingsplicht geschonden. Dit is een ernstige schending van de privacy van klaagster en haar zoon. De klinisch psycholoog heeft vóór verzending aan de rechtbank geen juridisch advies ingewonnen, terwijl zij dat bij het verzoek van klaagster tot vernietiging van gegevens in het dossier wel had gedaan. Aangezien de klinisch psycholoog, zoals zij zelf aanvoert, in haar dertigjarige carrière niet eerder had meegemaakt dat de rechtbank vervangende toestemming verleende, had van haar verwacht mogen worden dat zij zich had verdiept in wat dat inhield en daarover zo nodig advies had ingewonnen. De klinisch psycholoog heeft aangevoerd dat zij te goeder trouw was. Zij heeft er echter geen blijk van gegeven, ook niet op zitting, dat zij de ernst van deze schending heeft begrepen en hiervan geleerd heeft. Uit het gevoerde verweer en haar houding op zitting blijkt geen reflectie op de achtergronden, uitgangspunten en doelstelling van de geheimhoudingsplicht zoals deze in wetgeving en gedragsregels van de beroepsgroep, in dit geval van het Nederlands Instituut van Psychologen, is vastgelegd. Zo deelde de klinisch psycholoog desgevraagd mede dat zij een dergelijke brief niet meer zou versturen zonder raadpleging van een jurist maar ook dat zij een dergelijke brief aan de rechtbank heden ten dage niet meer zou versturen omdat de rechtbank er toch niets mee doet. Deze houding baart het college zorgen. Het college heeft er onvoldoende vertrouwen in dat de klinisch psycholoog in de toekomst wel zorgvuldig met haar geheimhoudingsplicht zal omgaan. Hierbij past niet een zakelijke terechtwijzing in de vorm van een waarschuwing, maar de zwaardere maatregel van een berisping.

Publicatie
6.13 Om redenen, aan het algemeen belang ontleend, zal deze beslissing zonder vermelding van namen of andere herleidbare gegevens worden gepubliceerd. Dit algemeen belang is erin gelegen dat andere beroepsbeoefenaren mogelijk lering kunnen trekken uit wat hiervoor onder de punten 6.4 tot en met 6.9 is overwogen.


7. De beslissing
Het college:
- verklaart klachtonderdeel a gegrond;
- verklaart de klacht voor het overige ongegrond;
- legt de klinisch psycholoog de maatregel op van berisping;
- bepaalt dat deze beslissing, nadat die onherroepelijk is geworden, zonder vermelding van namen of andere herleidbare gegevens in de Nederlandse Staatscourant zal worden bekendgemaakt en ter publicatie zal worden aangeboden aan de tijdschriften Tijdschrift voor Gezondheidsrecht, Gezondheidszorg Jurisprudentie, De Psycholoog en de NIP Nieuwsbrief.

Deze beslissing is gegeven door M.M. van ‘t Nedereind, voorzitter, W.R. Kastelein, lid-jurist, G.F.E.C. van Linden van den Heuvell, L.J.J.M. Geertjens, en T.A.W. van der Schoot, leden-beroepsgenoten, bijgestaan door Y.M.C. Bouman, secretaris, en in het openbaar uitgesproken op 2 januari 2023.