ECLI:NL:TGZCTG:2023:95 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2022/1763

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2023:95
Datum uitspraak: 31-05-2023
Datum publicatie: 31-05-2023
Zaaknummer(s): C2022/1763
Onderwerp: Onjuiste verklaring of rapport
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie: Klacht tegen gz-psycholoog. De klacht gaat over een pro Justitia-rapportage die is uitgebracht door de gz-psycholoog en een psychiater (eveneens aangeklaagd: C2022/1762). Klager verwijt de gz psycholoog dat de rapportage niet goed is opgesteld en dat hij niet volgens de geldende richtlijnen heeft gehandeld. Meer specifiek stelt klager – onder meer – dat de psychiater niet twaalf uur met hem heeft gesproken, hij onvoldoende tijd en mogelijkheden heeft gekregen om het rapport in te zien en dat de PCL-R test niet goed is uitgevoerd. Het Regionaal Tuchtcollege verklaart de klacht ongegrond. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep van klager en verklaart de psychiater niet ontvankelijk in het incidenteel beroep.

C E N T R A A L  T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2022/1763 van

                                    A., verblijvende in B., appellant, klager in eerste aanleg,

                                    hierna: klager,                                   

tegen

                                    G., gz-psycholoog, werkzaam in D., verweerder in beide

                                    instanties, hierna: de gz-psycholoog,            gemachtigde:

                                    mr. A.W. Hielkema, verbonden aan VvAA rechtsbijstand te

                                    Utrecht.

1.         Procesverloop

Klager heeft op 19 oktober 2020 bij het Regionaal Tuchtcollege in Zwolle een klacht ingediend tegen de gz-psycholoog. Dat college heeft de klacht in zijn beslissing van 10 oktober 2022, onder nummer 177/2020-Z2021/2227, ongegrond verklaard.

Klager heeft tegen die beslissing beroep ingesteld. De gz-psycholoog heeft een verweerschrift in beroep ingediend en heeft daarin ook incidenteel beroep ingesteld.

De zaak is in beroep tegelijkertijd maar niet gevoegd met de zaak C2022/1762 behandeld op de openbare zitting van het Centraal Tuchtcollege van 26 april 2023.  Klager en de gz-psycholoog zijn beiden verschenen. De gz-psycholoog werd bijgestaan door zijn gemachtigde mr. A.W. Hielkema, voornoemd. Partijen hebben hun standpunten op de zitting verder toegelicht.

Het incidenteel beroep van de gz-psycholoog is te laat ingediend; dit heeft de gz‑psycholoog ook erkend. Dat bracht mee, dat aan klager niet de gelegenheid is geboden verweer in incidenteel beroep te voeren. De gz-psycholoog zal niet‑ontvankelijk worden verklaard in dat incidenteel beroep.

2.         Beoordeling van het beroep van klager

2.1       De klacht gaat over een pro Justitia-rapportage waar de gz-psycholoog aan meegewerkt heeft. Klager is onderzocht in het Pieter Baan Centrum en daar is een rapportage van gemaakt. Klager vindt dat de rapportage niet goed is opgesteld en dat de gz-psycholoog daarbij niet volgens de richtlijnen heeft gehandeld. Het Regionaal Tuchtcollege heeft de klachten van klager gemotiveerd ongegrond verklaard. Het heeft dat gedaan op basis van de vaste eisen die worden gesteld aan rapportage.

2.2       Het Centraal Tuchtcollege neemt het eindoordeel van het Regionaal Tuchtcollege over en doet dat grotendeels op dezelfde overwegingen als het Regionaal Tuchtcollege. De onderbouwing van de beslissing van het Centraal Tuchtcollege wijkt af op het punt van de overweging dat de gz-psycholoog en zijn mederapporteur niet verantwoordelijk zijn voor de inhoud van de hoofdstukken 8 en 9 van het pro Justitia rapport, omdat hun handtekeningen zijn geplaatst vóór die hoofdstukken. Ter zitting heeft de gz-psycholoog echter aangegeven dat hij verantwoordelijk is voor het gehele rapport, inclusief de hoofdstukken 8 en 9 die de integrale versie van het milieurapport en van het observatierapport bevatten. Het Centraal Tuchtcollege is het hiermee eens en zal dat hierna, in de onderbouwing van zijn beslissing, nader toelichten.

De onderbouwing van de beslissing van het Centraal Tuchtcollege luidt dan als volgt:

Welke normen gelden bij de beoordeling?

2.3       Het Centraal Tuchtcollege moet de vraag beantwoorden of de gz-psycholoog met zijn beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening. Bij de beoordeling wordt rekening gehouden met de voor de gz-psycholoog geldende beroepsnormen (bijvoorbeeld richtlijnen en protocollen) en de stand van de wetenschap op het moment van het handelen door de gz-psycholoog. Verder geldt als norm dat zorgverleners alleen tuchtrechtelijk aanspreekbaar zijn op hun eigen handelen.
2.4       Daarnaast zijn er eisen die volgens vaste jurisprudentie aan een rapportage worden gesteld: 

1. Het rapport vermeldt de feiten, omstandigheden en bevindingen waarop het berust;

2. Het rapport geeft blijk van een geschikte methode van onderzoek om de voorgelegde vraagstelling te beantwoorden;

3. In het rapport wordt op inzichtelijke en consistente wijze uiteengezet op welke gronden de conclusies van het rapport steunen;

4. Het rapport vermeldt de bronnen waarop het berust, daaronder begrepen de gebruikte literatuur en de geconsulteerde personen;

5. De rapporteur blijft binnen de grenzen van zijn deskundigheid.

Het Centraal Tuchtcollege toetst ten volle of het onderzoek door de gz-psycholoog uit het oogpunt van vakkundigheid en zorgvuldigheid de tuchtrechtelijke toets der kritiek kan doorstaan. Ten aanzien van de conclusie van de rapportage wordt beoordeeld of de gz-psycholoog in redelijkheid tot zijn conclusie heeft kunnen komen.

De feiten

2.5       De rechtbank E. heeft het Pieter Baan Centrum (hierna: PBC) gevraagd onderzoek te doen naar klager omdat hij werd verdacht van poging tot moord. De gz-psycholoog is verbonden aan het PBC. Van 4 oktober 2018 tot en met 15 november 2018 verbleef klager voor dit onderzoek in het PBC. Klager heeft zijn medewerking aan dit onderzoek (grotendeels) geweigerd.  Onder andere de gz‑psycholoog, de eveneens aangeklaagde psychiater (zaak no. C2022/1762) en een milieuonderzoeker hebben samen onderzoek gedaan naar klager in die periode. Op 2 januari 2019 is de pro Justitia-rapportage van dat onderzoek uitgebracht.

De klacht

2.6       Klager verwijt de gz-psycholoog dat de rapportage niet goed is opgesteld. Klager vindt dat de gz-psycholoog zich niet aan de geldende gedragscodes heeft gehouden en niet volgens de richtlijnen heeft gehandeld. Klager heeft daarbij de volgende punten naar voren gebracht:
1. De gz-psycholoog schreef in de brief aan het gerechtshof F. dat zij niet gebonden is aan GGZ-richtlijnen. Dat klopt niet;

2. Klager heeft zeker geen 12 uur met de gz-psycholoog gesproken;

3. Klager heeft onvoldoende tijd en mogelijkheden gekregen om het rapport in te zien;
4. De PCL-R test is niet goed uitgevoerd. Klager is niet onderzocht voor deze test. De personen die een PCL-R test uitvoeren moeten daar bevoegd voor zijn;
5. De milieu-onderzoeker heeft de referenten die zijn gesproken geen gespreksverslagen gestuurd om na te kijken.

De overwegingen van het Centraal Tuchtcollege

2.7       Het Centraal Tuchtcollege oordeelt dat de gz-psycholoog volgens de geldende richtlijnen heeft gewerkt en zorgvuldig heeft gehandeld. De rapportage van de gz‑psycholoog voldoet aan de gestelde eisen. Hieronder wordt eerst ingegaan op de vijf door klager benoemde punten. Daarna wordt uitgelegd waarom de rapportage aan de eisen voldoet.

Punt 1: Richtlijnen

2.8       De gz-psycholoog heeft in zijn verweerschrift bij het Regionaal Tuchtcollege aangegeven te hebben gewerkt volgens de NIFP-richtlijn ‘Ambulant forensisch psychologisch onderzoek en rapportage in het strafrecht’. Deze richtlijn is (in grote lijnen) ook van toepassing op de klinische dubbelrapportage.

2.9       De gz-psycholoog is een NRGD-geregistreerde rapporteur (Nederlands Register Gerechtelijk Deskundigen). Hij was deel van een onderzoekend team met onder meer een psychiater, een milieuonderzoeker en een groepsleider. Klager heeft zijn medewerking aan het onderzoek voor een groot deel geweigerd, hij was een zogenoemde weigerende observandus. In het PBC-beleid staat dat er bij een weigerende observandus voor de individuele onderzoekers een inspanningsverplichting geldt om het onderzoek vorm te geven. Klager moest daarbij minimaal één keer per week bezocht worden. Dat is ook gebeurd tijdens de onderzoeksperiode van zes weken. Klager spreekt dit tegen maar uit de rapportage blijkt dat hij minimaal één keer per week is bezocht door de gz-psycholoog.

2.10     Dat de gz-psycholoog in zijn brief d.d. 9 juli 2019 aan het gerechtshof schrijft dat de multidisciplinaire GGZ-richtlijn niet van toepassing is bij zijn rapportage conform de NIFP-richtlijn, maakt niet dat hij zich niet aan de richtlijn heeft gehouden die voor hem gelden bij dit specifieke onderzoek in het PBC.

2.11     Het Centraal Tuchtcollege is van oordeel dat niet gebleken is dat de gz‑psycholoog zich niet aan de genoemde richtlijnen, waaronder die van het NIFP en het NRGD, heeft gehouden.

Punt 2: Duur van het onderzoek en gespreksmomenten

2.12     De gz-psycholoog heeft klager op verschillende momenten gesproken. Op pagina 14 van het rapport vertelt de gz-psycholoog hoe het eerste gesprek is gegaan. In de derde week dat klager in het PBC was bezochten de gz-psycholoog en de psychiater klager samen. In de vierde week hebben de psychiater en de gz-psycholoog een deel van het onderzoek aan klager voorgelegd. Klager heeft een stukje daarvan gelezen en in het rapport staat dat klager daarna een monoloog van een uur hield. De gz-psycholoog bezocht klager in week 5 twee keer. De gz-psycholoog schrijft op pagina 16 van zijn rapport dat hij klager ongeveer drie uur heeft gesproken. Het klopt dus dat klager de gz-psycholoog geen twaalf uur heeft gesproken, maar dat hoeft ook niet. Van belang is of de duur van de onderzoeksmomenten lang genoeg is geweest om daaruit voldoende informatie te verzamelen. Het Centraal Tuchtcollege is van oordeel dat het aannemelijk is dat de gz-psycholoog in de verschillende gesprekken waarbij hij klager heeft gesproken voldoende informatie heeft kunnen krijgen en gekregen om tot een beantwoording van de vraagstelling van de rechtbank te komen. Naast de informatie uit de gesprekken had de gz-psycholoog nog meer informatie die hij mocht en kon gebruiken voor het onderzoek.

Punt 3: Inzagerecht

2.13     Het Centraal Tuchtcollege volgt klager niet in zijn stelling dat hij onvoldoende inzage heeft gehad in de rapportage. Het Centraal Tuchtcollege leidt uit de rapportage af dat in week 4 een deel van de rapportage aan hem ter inzage is gegeven (pagina 14). Op pagina 16 schrijft de gz-psycholoog dat het conceptrapport op 14 november 2018 ter inzage is aangeboden. Klager wilde ook inzage in het eindrapport en daarvoor is een afspraak gemaakt op 28 december 2018. Op pagina 7 staat dat klager de dag van de afspraak voor afstand van het vervoer naar het PBC heeft getekend. Het PBC heeft daaruit geconcludeerd dat klager geen gebruik heeft willen maken van het inzagerecht.

2.14     De gz-psycholoog heeft, samen met de psycholoog en de milieuonderzoeker, op 8 juli 2019 een brief gestuurd naar het gerechtshof F.. Daarin worden vragen beantwoord die de advocaat van klager aan de milieuonderzoeker had gesteld. In die brief (Bijlage 1, bij het stuk van klager van 28 april 2020) staat dat klager in de week van 3 november 2018 hoofdstukken 6, 8 en 9, zijn uitgereikt. De hoofdstukken 3, 4 en 5 zijn op 13 en 14 november 2018 aan klager ter inzage gegeven. In dezelfde brief staat ook dat klager voor afstand van vervoer naar het PBC heeft getekend waardoor de afspraak om de eindrapportage te bespreken niet door is gegaan. Het Centraal Tuchtcollege gaat uit van de informatie uit het rapport en de brief omdat die precies hetzelfde is. Klager heeft dus op drie verschillende momenten delen van de rapportage en later ook de eindrapportage mogen inzien. Daarmee heeft klager naar het oordeel van het Centraal Tuchtcollege voldoende inzagemogelijkheden gehad in de rapportage. 

Punt 4: PCL-R test

2.14     Klager geeft aan dat hij niet geïnterviewd is voor deze test. Hij is, zo stelt hij, geen psychopaat en de uitslagen van de PCL-R test zijn onjuist. Volgens klager is de PCL‑R test niet op de juiste wijze uitgevoerd.

2.15     Het Centraal Tuchtcollege volgt klager hier niet in. Voor de PCL-R test geldt dat deze bij voorkeur wordt uitgevoerd door een semigestructureerd interview af te nemen en daarnaast collaterale informatie te gebruiken. Als het interview niet kan worden afgenomen kan de PCL-R echter ook worden gescoord zonder interview, indien er voldoende hoogwaardige collaterale informatie beschikbaar is. Het Centraal Tuchtcollege verwijst hierbij naar de richtlijn “Psychiatrisch onderzoek en rapportage in strafzaken” (NVvP, 2012). Deze richtlijn is geschreven voor psychiaters, maar is gelet op de reflexwerking ervan, ook relevant voor gz-psychologen. De gz‑psycholoog heeft klager ongeveer drie uur zelf gesproken, had informatie van de psychiater en de milieuonderzoeker en andere gegevens uit het dossier. Daarmee had de gz-psycholoog voldoende informatie om de PCL-R test uit te voeren en de scores op te nemen in de rapportage. Dat de milieuonderzoeker geen BIG-registratie heeft maakt niet dat de gz-psycholoog van die informatie geen gebruik mag maken. Daar komt nog bij dat de eveneens aangeklaagde psychiater ook de PCL-R test heeft afgenomen en tot vergelijkbare conclusies is gekomen als de gz-psycholoog. Dit verhoogt de betrouwbaarheid van de conclusies. Dat de gz-psycholoog niet bevoegd is om een PCL-R test te doen is niet gebleken en niet aannemelijk geworden.

Punt 5: de gespreksverslagen van de milieuonderzoeker

2.16     Klager verwijt de gz-psycholoog dat de milieuonderzoeker de gespreksverslagen niet aan de referenten heeft gestuurd om deze te controleren. De referenten hebben gesproken met de milieuonderzoeker en niet met de gz-psycholoog.

2.17     Anders dan het Regionaal Tuchtcollege heeft overwogen, is de gz-psycholoog verantwoordelijk voor het gebruik van de bevindingen van de milieuonderzoeker. In dat kader moet hij in redelijkheid nagaan of de milieuonderzoeker zorgvuldig heeft gewerkt. De gz-psycholoog mag er daarbij in beginsel van uitgaan dat de milieuonderzoeker werkt zoals in het PBC is afgesproken. In dit geval heeft de gz‑psycholoog beoordeeld dat de bevindingen van de milieuonderzoeker zorgvuldig tot stand zijn gekomen en dat zij relevant waren voor het onderzoek.

2.18     Het Centraal Tuchtcollege deelt dit oordeel. De milieuonderzoeker heeft haar aantekeningen van het gesprek aan het eind van het gesprek met de referent geverifieerd. Er is – anders dan klager meent – geen verplichting voor de milieuonderzoeker om de gespreksverslagen voor controle aan de referenten te sturen.
De gz-psycholoog mocht de bevindingen van de milieuonderzoeker dan ook meenemen bij zijn rapportage.

Eisen aan de rapportage

2.19     De gz-psycholoog heeft in hoofdstuk 4 uitgebreid beschreven hoe het contact met klager is gegaan. De omstandigheden, bijvoorbeeld dat klager niet wilde meewerken, zijn ook beschreven. De bevindingen zijn onderbouwd in onder meer hoofdstuk 6 en 7 beschreven. In het begin van het rapport wordt uitleg gegeven over de onderzoeksopzet bij een weigerende observandus. De opbouw van het rapport is logisch en er staan geen tegenstrijdigheden in. De bronnen staan vermeld op pagina 4. De gz-psycholoog is rechtstreeks betrokken bij de hoofdstukken 3, 4, 6 en 7. Sommige van deze hoofdstukken heeft de gz-psycholoog samen met de psychiater geschreven.

2.20     De gz-psycholoog is bovendien echter samen met de psychiater ook verantwoordelijk voor de hoofdstukken 8 en 9, die de integrale versies van het milieurapport en het observatierapport bevatten. Dit heeft de gz-psycholoog in beroep ook erkend. Immers: de bevindingen en de eindconclusie van de gz-psycholoog zijn mede gebaseerd op de gegevens die zijn gebleken uit dat milieuonderzoek en de observaties van de groepsleiding. Het gebruik van deze gegevens is daarmee onderdeel van de methode van onderzoek. Zoals hiervoor overwogen, heeft de gz‑psycholoog beoordeeld dat de bevindingen van de milieuonderzoeker zorgvuldig tot stand zijn gekomen en dat zij relevant waren voor het onderzoek. Het enkele feit dat de handtekening van de gz-psycholoog aan het einde van hoofdstuk 7 is opgenomen, betekent niet dat de gz-psycholoog niet medeverantwoordelijk is voor de hoofdstukken 8 en 9.

2.21     Dat de gz-psycholoog klager buiten zijn vakgebied heeft onderzocht blijkt niet. Het onderzoek is vakkundig en zorgvuldig uitgevoerd.

2.22     De conclusie van het rapport, waar klager het niet mee eens is, wordt door het Centraal Tuchtcollege terughoudend getoetst. Het Centraal Tuchtcollege is van oordeel dat de gz-psycholoog na de gesprekken met klager en de verdere informatie in redelijkheid tot de conclusie heeft kunnen komen dat sprake is van ernstige persoonlijkheidsstoornis en een terbeschikkingstelling (TBS) met bevel tot verpleging van overheidswege kon adviseren.

Conclusie

2.23     Uit het vorenstaande volgt dat het Regionaal Tuchtcollege de klacht terecht ongegrond heeft verklaard. De slotsom is dat het beroep van klager wordt verworpen, onder verbetering van enkele van de gronden. De gz-psycholoog wordt in het incidenteel beroep niet‑ontvankelijk verklaard.

5.         De beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

                        verwerpt het beroep van klager;

                        verklaart de gz-psycholoog niet-ontvankelijk in het incidenteel                              beroep.

Deze beslissing is gegeven door: J.M. Rowel- van der Linde, voorzitter;

B.J.M. Frederiks en M.W. Zandbergen, leden-juristen en A. de Keijser en G.T.M. Mooren, leden-beroepsgenoten en E.D. Boer, secretaris.

Uitgesproken ter openbare zitting van 31 mei 2023.

                        Voorzitter   w.g.                                             Secretaris  w.g.