ECLI:NL:TGZCTG:2023:94 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2022/1762

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2023:94
Datum uitspraak: 31-05-2023
Datum publicatie: 31-05-2023
Zaaknummer(s): C2022/1762
Onderwerp: Onjuiste verklaring of rapport
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie: Klacht tegen psychiater. De klacht gaat over een pro Justitia-rapportage die is uitgebracht door de psychiater en een gz-psycholoog (eveneens aangeklaagd: C2022/1763). Klager verwijt de psychiater dat de rapportage niet goed is opgesteld en dat hij niet volgens de geldende richtlijnen heeft gehandeld. Meer specifiek stelt klager – onder meer – dat de psychiater niet zes uur met hem heeft gesproken, hij onvoldoende tijd en mogelijkheden heeft gekregen om het rapport in te zien en dat de PCL-R test niet goed is uitgevoerd. Het Regionaal Tuchtcollege verklaart de klacht ongegrond. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep van klager en verklaart de psychiater niet ontvankelijk in het incidenteel beroep.

C E N T R A A L  T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2022/1762 van

                                    A., verblijvende in B., appellant, klager in eerste aanleg,

                                    hierna: klager,

tegen

                                    C., psychiater, werkzaam in D., verweerster in beide instanties,

                                    hierna: de psychiater, gemachtigde: mr. A.W. Hielkema,

                                    verbonden aan VvAA rechtsbijstand te Utrecht.

1.         Procesverloop

Klager heeft op 19 oktober 2020 bij het Regionaal Tuchtcollege in Zwolle een klacht ingediend tegen de psychiater. Dat college heeft de klacht in zijn beslissing van 10 oktober 2022, onder nummer Z2021/0005-Z2021/2231, ongegrond verklaard.

Klager heeft tegen die beslissing beroep ingesteld. De psychiater heeft een verweerschrift in beroep ingediend en heeft daarin ook incidenteel beroep ingesteld.

De zaak is in beroep tegelijkertijd maar niet gevoegd met de zaak C2022/1763 behandeld op de openbare zitting van het Centraal Tuchtcollege van 26 april 2023.  Klager en de psychiater zijn beiden verschenen. De psychiater werd bijgestaan door haar gemachtigde mr. A.W. Hielkema, voornoemd. Partijen hebben hun standpunten op de zitting verder toegelicht.

Het incidenteel beroep van de psychiater is te laat ingediend; dit heeft de psychiater ook erkend. Dat bracht mee, dat aan klager niet de gelegenheid is geboden verweer in incidenteel beroep te voeren. De psychiater zal niet-ontvankelijk worden verklaard in dat incidenteel beroep. 

2.         Beoordeling van het beroep van klager

2.1       De klacht gaat over een pro Justitia-rapportage waar de psychiater aan meegewerkt heeft. Klager is onderzocht in het Pieter Baan Centrum en daar is een rapportage van gemaakt. Klager vindt dat de rapportage niet goed is opgesteld en dat de psychiater daarbij niet volgens de richtlijnen heeft gehandeld. Het Regionaal Tuchtcollege heeft de klachten van klager gemotiveerd ongegrond verklaard. Het heeft dat gedaan op basis van de vaste eisen die worden gesteld aan rapportage.

2.2       Het Centraal Tuchtcollege neemt het eindoordeel van het Regionaal Tuchtcollege over en doet dat grotendeels op dezelfde overwegingen als het Regionaal Tuchtcollege. De onderbouwing van de beslissing van het Centraal Tuchtcollege wijkt af op het punt van de overweging dat de psychiater ter zitting niet in staat was de gevolgde richtlijnen te benoemen. Dat heeft zij in beroep wel gedaan. Voorts oordeelde het Regionaal Tuchtcollege dat de psychiater en haar mederapporteur niet verantwoordelijk zijn voor de inhoud van de hoofdstukken 8 en 9 van het pro Justitia rapport, omdat hun handtekeningen zijn geplaatst vóór die hoofdstukken. Ter zitting heeft de psychiater echter aangegeven dat zij verantwoordelijk is voor het gehele rapport, inclusief de hoofdstukken 8 en 9 die de integrale versie van het milieurapport en van het observatierapport bevatten. Het Centraal Tuchtcollege is het hiermee eens en zal dat hierna, in de onderbouwing van zijn beslissing, nader toelichten.

De onderbouwing van de beslissing van het Centraal Tuchtcollege luidt dan als volgt:

Welke normen gelden bij de beoordeling?

2.3       Het Centraal Tuchtcollege moet de vraag beantwoorden of de arts met zijn beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening. Bij de beoordeling wordt rekening gehouden met de voor de psychiater geldende beroepsnormen (bijvoorbeeld richtlijnen en protocollen) en de stand van de wetenschap op het moment van het handelen door de psychiater. Verder geldt als norm dat zorgverleners alleen tuchtrechtelijk aanspreekbaar zijn op hun eigen handelen.

2.4       Daarnaast zijn er eisen die volgens vaste jurisprudentie aan een rapportage worden gesteld: 

1. Het rapport vermeldt de feiten, omstandigheden en bevindingen waarop het berust;

2. Het rapport geeft blijk van een geschikte methode van onderzoek om de voorgelegde vraagstelling te beantwoorden;

3. In het rapport wordt op inzichtelijke en consistente wijze uiteengezet op welke gronden de conclusies van het rapport steunen;

4. Het rapport vermeldt de bronnen waarop het berust, daaronder begrepen de gebruikte literatuur en de geconsulteerde personen;

5. De rapporteur blijft binnen de grenzen van zijn deskundigheid.

Het Centraal Tuchtcollege toetst ten volle of het onderzoek door de psychiater uit het oogpunt van vakkundigheid en zorgvuldigheid de tuchtrechtelijke toets der kritiek kan doorstaan. Ten aanzien van de conclusie van de rapportage wordt beoordeeld of de psychiater in redelijkheid tot haar conclusie heeft kunnen komen.

De feiten

2.5       De rechtbank E. heeft het Pieter Baan Centrum (hierna: PBC) gevraagd onderzoek te doen naar klager omdat hij werd verdacht van poging tot moord. De psychiater is verbonden aan het PBC. Van 4 oktober 2018 tot en met 15 november 2018 verbleef klager voor dit onderzoek in het PBC. Klager heeft zijn medewerking aan dit onderzoek (grotendeels) geweigerd.  Onder andere de psychiater, de eveneens aangeklaagde gz-psycholoog (zaak no. C2022/1763) en een milieuonderzoeker hebben samen onderzoek gedaan naar klager in die periode. Op 2 januari 2019 is de pro Justitia-rapportage van dat onderzoek uitgebracht.

De klacht

2.6       Klager verwijt de psychiater dat de rapportage niet goed is opgesteld. Klager vindt dat de psychiater zich niet aan de geldende gedragscodes heeft gehouden en niet volgens de richtlijnen heeft gehandeld. Klager heeft daarbij de volgende punten naar voren gebracht:
1. De psychiater schreef in de brief aan het gerechtshof F. dat zij niet gebonden is aan GGZ-richtlijnen. Dat klopt niet;

2. Klager heeft zeker geen 6 uur met de psychiater gesproken;

3. Klager heeft onvoldoende tijd en mogelijkheden gekregen om het rapport in te zien;

4. De PCL-R test is niet goed uitgevoerd. Klager is niet onderzocht voor deze test. De personen die een PCL-R test uitvoeren moeten daar bevoegd voor zijn;

5. De milieu-onderzoeker heeft de referenten die zijn gesproken geen gespreksverslagen gestuurd om na te kijken.

De overwegingen van het Centraal Tuchtcollege

2.7       Het Centraal Tuchtcollege oordeelt dat de psychiater volgens de geldende richtlijnen heeft gewerkt en zorgvuldig heeft gehandeld. De rapportage van de psychiater voldoet aan de gestelde eisen. Hieronder wordt eerst ingegaan op de vijf door klager benoemde punten. Daarna wordt uitgelegd waarom de rapportage aan de eisen voldoet.

Punt 1: Richtlijnen

2.8       De psychiater heeft in haar verweerschrift bij het Regionaal Tuchtcollege aangegeven te hebben gewerkt volgens de NIFP-richtlijn ‘Ambulant forensisch psychologisch onderzoek en rapportage in het strafrecht’. Het Regionaal Tuchtcollege heeft in zijn beslissing overwogen dat voor het onderzoek dat de psychiater bij klager heeft gedaan de richtlijnen “Psychiatrisch onderzoek en rapportage in strafzaken” (NVvP, 2012) en de “Multidisciplinaire Richtlijn Persoonlijkheidsstoornissen” (Trimbos, 2008) gelden. De psychiater heeft op de zitting bij het Centraal Tuchtcollege aangegeven dat op het pro Justitia‑onderzoek door een psychiater daarnaast nog van toepassing zijn artikel 464 van de Wet op de Geneeskundige behandelingsovereenkomst, de Wet deskundige in strafzaken, de “Beroepscode voor Psychiaters NVvP (mei 2010)”, de “NRGD gedragscode”, zoals geldend van 1 januari 2016 tot en met 5 februari 2019, de “Aanbevelingen voor psychiaters en psychologen PJ Rapporteur NIFP” en “NIFP De pro Justitia-rapportage in strafzaken, juridische aspecten. Een praktische handleiding”.

2.9       De psychiater is een NRGD-geregistreerde rapporteur (Nederlands Register Gerechtelijk Deskundigen). Zij was deel van een onderzoekend team met onder meer een gz‑psycholoog, een milieuonderzoeker en een groepsleider. Klager heeft zijn medewerking aan het onderzoek voor een groot deel geweigerd, hij was een zogenoemde weigerende observandus. In het PBC-beleid staat dat er bij een weigerende observandus voor de individuele onderzoekers een inspanningsverplichting geldt om het onderzoek vorm te geven. Klager moest daarbij minimaal één keer per week bezocht worden. Dat is ook gebeurd tijdens de onderzoeksperiode van zes weken. Klager spreekt dit tegen maar uit de rapportage blijkt dat hij minimaal één keer per week is bezocht door de psychiater.

2.10     Dat de psychiater in haar brief d.d. 9 juli 2019 aan het gerechtshof schrijft dat de multidisciplinaire GGZ-richtlijn niet van toepassing is bij haar rapportage conform de NIFP-richtlijn, maakt niet dat zij zich niet aan de richtlijn heeft gehouden die voor haar gelden bij dit specifieke onderzoek in het PBC.

2.11     Het Centraal Tuchtcollege is van oordeel dat niet gebleken is dat de psychiater zich niet aan de genoemde richtlijnen, waaronder die van het NIFP en het NRGD, heeft gehouden.

Punt 2: Duur van het onderzoek en gespreksmomenten

2.12     De psychiater heeft klager op verschillende momenten gesproken. Uit pagina 22 en 23 van de rapportage blijkt dat er wat kortere gespreksmomenten zijn geweest in de eerste drie weken van het onderzoek. In week vier ontstond een wat langer gesprek. De gespreksduur was toen eerst ongeveer 20 minuten en later vertelde klager een uur lang wat hij van de deelrapportage vond die hem ter inzage was gegeven. In de vijfde week was er een gesprek van ongeveer drie kwartier. Een dag voor de eindvergadering is er nog een gesprek in een gesprekskamer geweest van ongeveer twee uur. Uit de rapportage kan worden afgeleid dat de psychiater in totaal zeker meer dan drie uur met klager heeft gesproken. Op pagina 38 van diezelfde rapportage is vermeld dat de beide onderzoekers meer dan vijf uur met klager hebben gesproken, waarbij klager volgens hen veel van zichzelf heeft laten zien. Hoe lang het gesprekscontact in totaal is geweest is niet vast te stellen, maar dat hoeft ook niet. Van belang is of de duur van de onderzoeksmomenten lang genoeg is geweest om daaruit voldoende informatie te verzamelen. Het Centraal Tuchtcollege is van oordeel dat het aannemelijk is dat de psychiater in de verschillende gesprekken waarbij zij klager heeft gesproken voldoende informatie heeft kunnen krijgen en gekregen om tot een beantwoording van de vraagstelling van de rechtbank te komen. Naast de informatie uit de gesprekken had de psychiater nog meer informatie die zij mocht en kon gebruiken voor het onderzoek.

Punt 3: Inzagerecht

2.13     Het Centraal Tuchtcollege volgt klager niet in zijn stelling dat hij onvoldoende inzage heeft gehad in de rapportage. Het Centraal Tuchtcollege leidt uit de rapportage af dat in week 4 een deel van de rapportage aan hem ter inzage is gegeven (pagina 14). Dit was hoofdstuk 6. Klager wilde ook inzage in het eindrapport en daarvoor is een afspraak gemaakt op 28 december 2018. Op pagina 7 staat dat klager de dag van de afspraak voor afstand van het vervoer naar het PBC heeft getekend. Het PBC heeft daaruit geconcludeerd dat klager geen gebruik heeft willen maken van het inzagerecht.

2.14     De psychiater heeft, samen met de gz-psycholoog en de milieuonderzoeker, op 8 juli 2019 een brief gestuurd naar het gerechtshof F.. Daarin worden vragen beantwoord die de advocaat van klager aan de milieuonderzoeker had gesteld. In die brief (Bijlage 1, bij het stuk van klager van 28 april 2020) staat dat klager in de week van 3 november 2018 hoofdstukken 6, 8 en 9, zijn uitgereikt. De hoofdstukken 3, 4 en 5 zijn op 13 en 14 november 2018 aan klager ter inzage gegeven. In dezelfde brief staat ook dat klager voor afstand van vervoer naar het PBC heeft getekend waardoor de afspraak om de eindrapportage te bespreken niet door is gegaan. Het Centraal Tuchtcollege gaat uit van de informatie uit het rapport en de brief omdat die precies hetzelfde is. Klager heeft dus op drie verschillende momenten delen van de rapportage en later ook de eindrapportage mogen inzien. Daarmee heeft klager naar het oordeel van het Centraal Tuchtcollege voldoende inzagemogelijkheden gehad in de rapportage. 

Punt 4: PCL-R test

2.14     Klager geeft aan dat hij niet geïnterviewd is voor deze test. Hij is, zo stelt hij, geen psychopaat en de uitslagen van de PCL-R test zijn onjuist. Volgens klager is de PCL‑R test niet op de juiste wijze uitgevoerd.

2.15     Het Centraal Tuchtcollege volgt klager hier niet in. Voor de PCL-R test geldt dat deze bij voorkeur wordt uitgevoerd door een semigestructureerd interview af te nemen en daarnaast collaterale informatie te gebruiken. Als het interview niet kan worden afgenomen kan de PCL-R echter ook worden gescoord zonder interview, indien er voldoende hoogwaardige collaterale informatie beschikbaar is. Het Centraal Tuchtcollege verwijst hierbij naar de richtlijn “Psychiatrisch onderzoek en rapportage in strafzaken” (NVvP, 2012). De psychiater heeft klager zes weken lang op verschillende momenten gesproken. In totaal heeft de psychiater klager zeker meer dan drie uur zelf gesproken, had informatie van de gz-psycholoog en de milieuonderzoeker en andere gegevens uit het dossier. Daarmee had de psychiater voldoende informatie om de PCL-R test uit te voeren en de scores op te nemen in de rapportage. Dat de milieuonderzoeker geen BIG-registratie heeft maakt niet dat de psychiater van die informatie geen gebruik mag maken. Daar komt nog bij dat de eveneens aangeklaagde gz-psycholoog ook de PCL-R test heeft afgenomen en tot vergelijkbare conclusies is gekomen als de psychiater. Dit verhoogt de betrouwbaarheid van de conclusies. Dat de psychiater niet bevoegd is om een PCL-R test te doen is niet gebleken en niet aannemelijk geworden.

Punt 5: de gespreksverslagen van de milieuonderzoeker

2.16     Klager verwijt de psychiater dat de milieuonderzoeker de gespreksverslagen niet aan de referenten heeft gestuurd om deze te controleren. De referenten hebben gesproken met de milieuonderzoeker en niet met de psychiater.

2.17     Anders dan het Regionaal Tuchtcollege heeft overwogen, is de psychiater verantwoordelijk voor het gebruik van de bevindingen van de milieuonderzoeker. In dat kader moet zij in redelijkheid nagaan of de milieuonderzoeker zorgvuldig heeft gewerkt. De psychiater mag er daarbij in beginsel van uitgaan dat de milieuonderzoeker werkt zoals in het PBC is afgesproken. In dit geval heeft de psychiater beoordeeld dat de bevindingen van de milieuonderzoeker zorgvuldig tot stand zijn gekomen en dat zij relevant waren voor het onderzoek.

2.18     Het Centraal Tuchtcollege deelt dit oordeel. De milieuonderzoeker heeft haar aantekeningen van het gesprek aan het eind van het gesprek met de referent geverifieerd. Er is – anders dan klager meent – geen verplichting voor de milieuonderzoeker om de gespreksverslagen voor controle aan de referenten te sturen. 
De psychiater mocht de bevindingen van de milieuonderzoeker dan ook meenemen bij haar rapportage.

Eisen aan de rapportage

2.19     De psychiater heeft in hoofdstuk 5 uitgebreid beschreven hoe het contact met klager is gegaan. De omstandigheden, bijvoorbeeld dat klager niet wilde meewerken, zijn ook beschreven. De bevindingen zijn onderbouwd in onder meer hoofdstuk 6 en 7 beschreven. In het begin van het rapport wordt uitleg gegeven over de onderzoeksopzet bij een weigerende observandus. De opbouw van het rapport is logisch en er staan geen tegenstrijdigheden in. De bronnen staan vermeld op pagina 4. De psychiater is rechtstreeks betrokken bij de hoofdstukken 3, 5, 6 en 7. Sommige van deze hoofdstukken heeft de psychiater samen met de gz-psycholoog geschreven.

2.20     De psychiater is bovendien echter samen met de gz-psycholoog ook verantwoordelijk voor de hoofdstukken 8 en 9, die de integrale versies van het milieurapport en het observatierapport bevatten. Dit heeft de psychiater in beroep ook erkend. Immers: de bevindingen en de eindconclusie van de psychiater zijn mede gebaseerd op de gegevens die zijn gebleken uit dat milieuonderzoek en de observaties van de groepsleiding. Het gebruik van deze gegevens is daarmee onderdeel van de methode van onderzoek. Zoals hiervoor overwogen, heeft de psychiater beoordeeld dat de bevindingen van de milieuonderzoeker zorgvuldig tot stand zijn gekomen en dat zij relevant waren voor het onderzoek. Het enkele feit dat de handtekening van de psychiater aan het einde van hoofdstuk 7 is opgenomen, betekent niet dat de psychiater niet medeverantwoordelijk is voor de hoofdstukken 8 en 9.

2.21     Dat de psychiater klager buiten haar vakgebied van de psychiatrie heeft onderzocht blijkt niet. Het onderzoek is vakkundig en zorgvuldig uitgevoerd.

2.22     De conclusie van het rapport, waar klager het niet mee eens is, wordt door het Centraal Tuchtcollege terughoudend getoetst. Het Centraal Tuchtcollege is van oordeel dat de psychiater na de gesprekken met klager en de verdere informatie in redelijkheid tot de conclusie heeft kunnen komen dat sprake is van ernstige persoonlijkheidsstoornis en een terbeschikkingstelling (TBS) met bevel tot verpleging van overheidswege kon adviseren.

Conclusie

2.23     Uit het vorenstaande volgt dat het Regionaal Tuchtcollege de klacht terecht ongegrond heeft verklaard. De slotsom is dat het beroep van klager wordt verworpen, onder verbetering van enkele van de gronden. De psychiater wordt in het incidenteel beroep niet‑ontvankelijk verklaard.

5.         De beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

                        verwerpt het beroep van klager;

                        verklaart de psychiater niet-ontvankelijk in het incidenteel                                                 beroep.

Deze beslissing is gegeven door: J.M. Rowel- van der Linde, voorzitter;

B.J.M. Frederiks en M.W. Zandbergen, leden-juristen en J.A.M. Rutgers en E.J. Stevelmans, leden-beroepsgenoten en E.D. Boer, secretaris.

Uitgesproken ter openbare zitting van 31 mei 2023.

                                    Voorzitter   w.g.                                            Secretaris  w.g.