ECLI:NL:TGZCTG:2023:8 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2022/1493
ECLI: | ECLI:NL:TGZCTG:2023:8 |
---|---|
Datum uitspraak: | 18-01-2023 |
Datum publicatie: | 18-01-2023 |
Zaaknummer(s): | C2022/1493 |
Onderwerp: | Grensoverschrijdend gedrag |
Beslissingen: | Gegrond, (voorwaardelijke) schorsing inschrijving register |
Inhoudsindicatie: | Klacht tegen een verpleegkundige. De verpleegkundige was werkzaam in de instelling waar klager verbleef. Zij hield zich bezig met behandeling en ondersteuning van cliënten bij hun resocialisatieproces. De verpleegkundige heeft gedurende zes weken als persoonlijk begeleider nazorg aan klager verleend waarna klager zelfstandig ging wonen met ambulante begeleiding. Op enig moment heeft de verpleegkundige klager thuis bezocht en is een seksuele relatie ontstaan die circa 1,5 jaar heeft geduurd. Vijf maanden na het beëindigen van de relatie heeft klager de instelling over de relatie geïnformeerd. Na onderzoek is de verpleegkundige op staande voet ontslagen. Klager verwijt de verpleegkundige dat zij hem seksueel heeft misbruikt, hem heeft voorgelogen en valse aangifte heeft gedaan, dat hij door haar gedetineerd heeft gezeten en nu geestelijk onstabiel is, waardoor hij weer bij psychologen in behandeling moet, dat door haar zijn huisdieren dood zijn en hij nu weer schulden heeft, en dat zij klager niet onder ogen wil komen om uitleg te geven, zodat klager het kan afsluiten. Het Regionaal Tuchtcollege acht het eerste klachtonderdeel gegrond en legt aan de verpleegkundige de maatregel van voorwaardelijke schorsing van twee maanden met een proeftijd van twee jaar op, en verklaart de overige klachtonderdelen ongegrond. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep van klager tegen deze beslissing. |
C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E
voor de Gezondheidszorg
Beslissing in de zaak onder nummer C2022/1493 van:
A., thans verblijvende te B., appellant, klager in eerste aanleg,
tegen
C., verpleegkundige, destijds werkzaam te D., verweerster in beide instanties.
1. Verloop van de procedure
A. – hierna klager – heeft op 11 januari 2022 bij het Regionaal Tuchtcollege te Amsterdam
tegen C. – hierna de verpleegkundige – een klacht ingediend. Bij beslissing van 22
juni 2022, onder nummer A2022/3794, heeft dat college de klacht gegrond verklaard,
aan de verpleegkundige de maatregel van voorwaardelijke schorsing voor de duur van
twee maanden met een proeftijd van twee jaar opgelegd, en bepaald dat de beslissing
anoniem in de Nederlandse Staatscourant bekend zal worden gemaakt en ter publicatie
zal worden aangeboden aan de tijdschriften Nursing en GGZ Vaktijdschrift. Bij herstelbeslissing
van 1 augustus 2022 heeft het Regionaal Tuchtcollege het dictum verbeterd in die zin
dat klachtonderdeel a gegrond is verklaard en de klachtonderdelen b tot en met e ongegrond.
Klager is van die beslissing op tijd in beroep gekomen. De verpleegkundige heeft een
verweerschrift in beroep ingediend.
Het Centraal Tuchtcollege heeft op 4 oktober 2022 nog aanvullende stukken ontvangen
van klager.
De zaak is in beroep behandeld op de openbare zitting van Centraal Tuchtcollege van
7 december 2022, waar is verschenen klager. De verpleegkundige is met berichtgeving
niet verschenen. Klager heeft op de zitting zijn standpunt nader toegelicht.
2. Beslissing in eerste aanleg
Het Regionaal Tuchtcollege heeft het volgende overwogen en geoordeeld.
“2. Kern van de zaak en de beslissing
De verpleegkundige was werkzaam als verpleegkundige bij E. (hierna: de instelling),
bij de Forensisch Psychiatrische Afdeling (hierna: FPA). De kern van de klacht is
dat klager de verpleegkundige verwijt dat zij een seksuele relatie is aangegaan met
hem en hem heeft voorgelogen, met alle gevolgen die dat heeft gehad voor de geestelijke
gesteldheid en het leven van klager.
Het college komt tot het oordeel dat de klacht gegrond is en legt een voorwaardelijke
schorsing van twee maanden op. Hieronder legt het college uit hoe het tot deze beslissing
is gekomen.
3. Wat is er precies gebeurd?
3.1 De verpleegkundige was sinds 2001 in dienst bij de instelling en vanaf 2009
bij de FPA. Zij was werkzaam in de functie van verpleegkundige. In die functie hield
zij zich als begeleider bezig met behandeling en ondersteuning van cliënten bij hun
resocialisatieproces.
3.2 In de periode van 13 december 2016 tot 2 januari 2018 was de cliënt opgenomen
op de open afdeling van de instelling. De verpleegkundige is vanaf het begin als één
van de begeleiders in een team van ongeveer 25 hulpverleners betrokken geweest bij
de behandeling van de cliënt. Tijdens deze klinische opname zagen de verpleegkundige
en de cliënt elkaar ongeveer drie tot vier keer per week op de afdeling.
3.3 Per 2 januari 2018 kreeg de cliënt een zogenaamde ‘verdienwoning’ toegewezen.
Hierbij verleende de verpleegkundige als zijn persoonlijke begeleider nazorg aan de
cliënt gedurende een periode van zes weken, waarin zij praktische zaken voor hem regelde
met het oog op zijn verdere re-integratie in de maatschappij. In deze periode zag
de verpleegkundige de cliënt ongeveer één keer per week een uur. Daarnaast was er
telefonisch één keer per week contact. De nazorg eindigde op
14 februari 2018. Op 27 februari 2018 heeft de verpleegkundige haar laatste aantekening
gemaakt in het dossier van de cliënt. Hij werd daarna ambulant begeleid en behandeld
door een forensisch assertive community treatment team (ForACT).
3.4 De cliënt bleef in de periode daarna nog één keer in de week naar de instelling
komen vanwege zijn werkzaamheden in het activiteitencentrum. Hij kwam dan ook naar
de afdeling voor een praatje, onder andere met de verpleegkundige. Begin 2019 kwam
de cliënt weer bij de instelling langs, waarna een wat langer gesprek met de verpleegkundige
volgde. De cliënt heeft haar toen als bedankje uitgenodigd bij hem thuis. Tijdens
dit huisbezoek op 6 januari 2019 vond voor de eerste keer seksueel contact plaats.
3.5 Eind 2019 heeft de verpleegkundige met de cliënt contact opgenomen voor het
maken van een kast bij haar thuis. Na de plaatsing daarvan door de cliënt werd het
contact intensiever en meer persoonlijk. Vanaf februari 2020 zagen de verpleegkundige
en de cliënt elkaar ongeveer één keer per twee weken in zijn huis. De relatie is in
september 2020 beëindigd.
3.6 In februari 2021 heeft de cliënt de instelling op de hoogte gebracht van de
(inmiddels verbroken) relatie met de verpleegkundige. De cliënt heeft hierbij video-opnames
van het eerste seksuele contact op 6 januari 2019 aan de instelling overhandigd. De
instelling heeft hierop een onderzoek ingesteld en de verpleegkundige op non-actief
gesteld. Na afronding van dit onderzoek heeft de instelling in maart 2021 de verpleegkundige
op staande voet ontslagen. In een door de verpleegkundige aangespannen procedure bij
de kantonrechter is dit ontslag in stand gebleven. De verpleegkundige kreeg van de
instelling ook een contactverbod met de cliënt opgelegd.
4. Wat houdt de klacht in?
Klager verwijt de verpleegkundige;
a) dat zij hem seksueel heeft misbruikt;
b) dat zij hem heeft voorgelogen en valse aangifte heeft gedaan;
c) dat hij door haar gedetineerd heeft gezeten en nu geestelijk onstabiel is,
waardoor hij weer bij psychologen in behandeling moet;
d) dat door haar zijn huisdieren dood zijn en hij nu weer schulden heeft;
e) dat de verpleegkundige klager niet onder ogen wil komen om uitleg te geven,
zodat klager het kan afsluiten.
Klager wil met zijn klacht voorkomen dat de verpleegkundige bij een andere instelling
hetzelfde gaat doen bij een andere cliënt/patiënt.
5. Wat heeft de verpleegkundige op de klacht geantwoord?
5.1 De verpleegkundige erkent een (seksuele) relatie te hebben gehad met klager.
Zij voert aan dat het niet ongewoon was binnen de instelling dat er nog contact was
tussen zorgverleners en ex-cliënten. Zij is alleen in het zes weken durende nazorgtraject
de persoonlijk begeleider van de cliënt geweest. Verder noemt het Protocol seksueel
misbruik en ongewenste intimiteiten van de instelling van juli 2014 als afkoelingsperiode
voor het aangaan van een relatie of seksueel contact met een voormalige cliënt een
periode van een jaar na het einde van de behandelrelatie, terwijl de Gedragscode van
de instelling van oktober 2016 spreekt over een periode van tenminste twee jaar. Dat
is wat verwarrend. De verpleegkundige wist wel dat zij geen relatie mocht aangaan
met een cliënt tijdens de behandelrelatie, maar zij heeft pas na de melding bij de
inspectie kennisgenomen van het protocol en de gedragscode. De relatie met de cliënt
is begonnen vijf weken voor het einde van de termijn van een jaar, en in ieder geval
binnen de twee jaar die wordt genoemd in de Gedragscode van de instelling.
5.2 Volgens de verpleegkundige hadden zij en klager een klik. De verpleegkundige
vond hem een leuke en knappe man en zij is later, toen hij niet meer opgenomen was
en ze contact hadden buiten de instelling om, meer voor hem gaan voelen. Er was volgens
de verpleegkundige sprake van wederzijdse verliefdheid. Het was echter geen serieuze
relatie met toekomst en dat was volgens de verpleegkundige voor beiden helder.
De verpleegkundige heeft klager nooit gedwongen tot welke seksuele handeling dan ook.
Het seksueel contact vond plaats met instemming van beiden en er is niets onder dwang
gebeurd. De verpleegkundige geeft verder aan dat zij klager nooit bedreigd of geïntimideerd
heeft. Het vrijwillige fysieke contact eindigde in september 2020. Klager werd destijds
door de verpleegkundige en door andere zorgverleners ingeschat als een veilig en stabiel
uitbehandeld persoon. Dat er een scheve verhouding tussen hen was omdat zij zijn hulpverlener
was, heeft de verpleegkundige destijds niet zo ervaren, niet zo bedoeld en ook niet
bewust ingezet. De verpleegkundige heeft zelf nooit een afhankelijke positie vanuit
klager ervaren. Sinds mei 2021 is de verpleegkundige in therapie. Door de gesprekken
met haar therapeut en de behandeling snapt de verpleegkundige nu veel beter waarom
er sprake moet zijn van een afkoelingsperiode, en wat zij fout heeft gedaan. Zij realiseert
zich nu wel dat er geen sprake was van een gelijkwaardige verhouding.
5.3 Eind 2021 is de verpleegkundige gaan werken in de ouderenzorg in een verpleeghuis.
Zij heeft, mede in verband met haar privésituatie, gekozen voor regelmaat en continuïteit
op een werkplek waarin afstand en nabijheid op een andere manier wordt vormgegeven
en waar van het opbouwen van een (te persoonlijke) band geen sprake is. Zij heeft
bij binnenkomst in het verpleeghuis haar manager ingelicht over deze tuchtzaak.
5.4 De verpleegkundige geeft aan dat zij vele malen uitleg aan klager heeft gegeven
over de redenen van het stoppen van hun contact. Zij heeft hem geadviseerd om hulp
te zoeken bij zijn huisarts of laatste ambulante begeleidster. Klager heeft haar vervolgens
dagelijks gestalkt op verschillende manieren. Ook heeft klager haar bedreigd. Klager
reageerde niet op het verzoek van de verpleegkundige haar met rust te laten, het stalken
van klager nam steeds ernstigere vormen aan. De politie heeft klager uiteindelijk
aangehouden, waarna hij ongeveer vier weken heeft vastgezeten. Ten tijde van de zitting
is klager weer gedetineerd vanwege schending van het contactverbod en mishandeling
van de verpleegkundige. De gevolgen die klager schetst zijn niet het gevolg van de
relatie of het verbreken daarvan, maar van de strafbare feiten die klager heeft gepleegd.
5.5 De verpleegkundige erkent de professionele grenzen te hebben overschreden en
het spijt haar zeer dat zij gedeeltelijk heeft bijgedragen aan de verslechtering van
de toestand van klager. Dit heeft zij niet verwacht en ook niet gewild. Zij heeft
een harde les geleerd en wil en zal dit nooit meer doen en meemaken. De verpleegkundige
is al vijftien maanden bezig met de verwerking en de gevolgen van alle pijn, verlies
en verdriet dat het contact dat zij is aangegaan met klager uiteindelijk heeft veroorzaakt
(ontslag, stalking, bedreiging, PTSS, scheiding, financiële gevolgen en verlies van
contacten). De verpleegkundige hoopt dat zij de kans krijgt haar leven verder op te
pakken, de schade te herstellen en deze periode af te kunnen sluiten. Voor klager
hoopt zij hetzelfde en dat hij daarbij goede hulp en ondersteuning krijgt.
5.6 Ter zitting heeft de verpleegkundige nog opgemerkt dat zij het betreurt dat
er tijdens haar opleiding tot verpleegkundige en ook op de werkvloer in de instelling
weinig aandacht is besteed aan de situatie als een zorgverlener gevoelens krijgt voor
een cliënt. Dit zou beter bespreekbaar kunnen worden gemaakt, zodat duidelijk is wat
een zorgverlener moet doen als het hem/haar overkomt en hij of zij het ook meteen
durft te bespreken met collega’s. De manier waarop binnen de instelling wordt gesproken
over medewerkers die een relatie met een cliënt zijn aangegaan nodigt niet uit tot
openheid over een dergelijke situatie.
6. Wat is het oordeel van het college?
klachtonderdeel a)
6.1 De kern van de klacht van klager betreft seksueel misbruik door de verpleegkundige.
Van seksueel misbruik is niet alleen sprake bij dwang, maar ook als seksueel contact
plaats heeft binnen een afhankelijkheidsrelatie. Het klopt dat het Protocol seksueel
misbruik en ongewenste intimiteiten van de instelling van juli 2014 en de Gedragscode
van de instelling van oktober 2016 verschillende afkoelingsperioden noemen voor het
aangaan van een relatie of seksueel contact met een voormalige cliënt. De kortste
– en voor de verpleegkundige meest gunstige – van die twee is een jaar. Het college
is van oordeel dat het begin van de afkoelingsperiode niet ligt bij de beëindiging
van de persoonlijke behandelrelatie, maar bij de beëindiging van de behandelrelatie
met de instelling waarvoor de zorgverlener werkt. Zolang een cliënt nog in behandeling
is bij collega’s van die instelling, bestaat er een afhankelijkheidsrelatie tussen
die collega’s en de cliënt. Die afhankelijkheid kan niet los worden gezien van de
positie van de cliënt ten opzichte van de bij dezelfde instelling werkzame zorgverlener.
Vast staat dat de verpleegkundige de relatie is aangegaan terwijl de cliënt nog ambulante
zorg ontving van de instelling. De relatie is bovendien gestart vóór er een vol jaar
was verstreken na de beëindiging van de persoonlijke behandelrelatie. De verpleegkundige
heeft dus geen toereikende afkoelingsperiode in acht genomen. Zij heeft, in strijd
met de gedragsregels, van de relatie ook geen melding gemaakt bij de instelling. De
conclusie is dat de verpleegkundige heeft gehandeld in strijd met de zorg die zij
ingevolge artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg
jegens de cliënt had behoren te betrachten. Dit klachtonderdeel is gegrond.
klachtonderdelen b) tot en met e)
6.2 Dat de verpleegkundige klager zou hebben voorgelogen of valse aangifte zou
hebben gedaan, kan het college niet vaststellen. Klager heeft dit niet nader toegelicht.
Het is verder aannemelijk dat het (seksueel) grensoverschrijdende gedrag van de verpleegkundige
nadelige gevolgen met zich mee heeft gebracht voor klager en zijn geestelijke toestand,
maar het college kan niet beoordelen – en dit behoort ook niet tot zijn taak – in
hoeverre die gevolgen zijn veroorzaakt door het aangaan van de relatie of juist door
de verbreking daarvan, of van de reacties daarop van klager zelf.
Klager verwijt de verpleegkundige ook dat zij hem geen verdere uitleg wil geven, zodat
hij de relatieperiode kan afsluiten. De verpleegkundige heeft aangevoerd dat zij klager
wel uitleg heeft gegeven, maar dat hij daar geen genoegen mee neemt. Voor zover juist
zou zijn dat de verpleegkundige klager niet voldoende uitleg zou hebben gegeven, kan
haar dit gelet op alle omstandigheden niet worden verweten. Aanvankelijk was haar
na de melding van klager door de instelling een contactverbod opgelegd met klager.
Uit de door de verpleegkundige overgelegde stukken is voldoende aannemelijk geworden
dat klager daarna verschillende strafbare feiten jegens de verpleegkundige heeft gepleegd.
Gelet daarop kan redelijkerwijs niet meer van haar worden gevergd dat zij nog met
klager in gesprek gaat.
Deze klachtonderdelen zijn alle ongegrond.
De maatregel
6.3 Voor de veiligheid en het welzijn van cliënten/patiënten is het noodzakelijk
dat een zorgverlener de professionele grenzen van de beroepsgroep respecteert en in
acht neemt. Dit geldt in het bijzonder voor een verpleegkundige die werkzaam is in
de geestelijke gezondheidszorg – en in dit geval in een forensisch-psychiatrische
instelling –, vanwege de verhoogde kwetsbaarheid van de aan haar zorg toevertrouwde
cliënten. De ernst van de verweten gedragingen rechtvaardigt als uitgangspunt, vanwege
het gevaar voor cliënten en de nadelige gevolgen voor de cliënt in dit concrete geval,
een maatregel die een beroepsbeperking meebrengt, zoals een schorsing.
6.4 In het voordeel van de verpleegkundige weegt mee dat zij inzicht heeft getoond
en maatregelen heeft genomen om herhaling te voorkomen. Zo ging de verpleegkundige
er eerst, ten onrechte, vanuit dat de relatie gelijkwaardig was. Door het volgen van
therapie is zij tot het inzicht gekomen dat dit niet het geval is en heeft zij haar
verantwoordelijkheid erkend. De verpleegkundige heeft inmiddels ook meer oog gekregen
voor de schadelijke gevolgen voor de cliënt. De therapie die zij volgt richt zich
mede op bewustwording van de professionele grenzen binnen een behandelrelatie en hoe
te voorkomen dat deze grenzen worden overschreden. Ter zitting heeft zij blijk gegeven
van het vermogen om op haar eigen handelen te reflecteren. Daarmee is het risico op
herhaling al aanzienlijk verminderd.
Het college heeft verder vastgesteld dat de verpleegkundige heeft meegewerkt aan een
onderzoek van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (hierna: de inspectie). De inspectie
heeft ook een klacht ingediend tegen de verpleegkundige in verband met deze zaak,
bekend onder zaaknummer A2021/3865, die op dezelfde zitting afzonderlijk is behandeld.
In het onderzoek heeft de verpleegkundige zich uiteindelijk toetsbaar en transparant
opgesteld. Zij heeft naar eigen zeggen bij aanvang van haar huidige baan ook haar
manager ingelicht.
6.5 Ook neemt het college in aanmerking dat de verpleegkundige is ontslagen en
tot op heden veel last ondervindt van het gedrag van de cliënt na de verbreking van
de relatie. Op grond van de door haar overgelegde stukken is aannemelijk dat de cliënt
haar heeft gestalkt, bedreigd en mishandeld. In zoverre heeft zij al aanzienlijke
negatieve gevolgen van haar handelen ervaren.
6.6 Bij deze feiten en omstandigheden past een schorsing van de bevoegdheid om
de aan de inschrijving van de verpleegkundige in het BIG-register verbonden bevoegdheden
uit te oefenen voor een periode van vier maanden, die niet zal worden uitgevoerd onder
de voorwaarde dat de verpleegkundige in een proeftijd van twee jaar niet opnieuw tuchtrechtelijk
verwijtbaar handelt. Omdat het in deze zaak en in de door de inspectie ingediende
tuchtklacht om hetzelfde feitencomplex gaat, zal het college in deze zaak
– evenals in die andere zaak – de helft van de hiervoor genoemde duur van de schorsing
opleggen.
6.7 Tot slot wil het college nog het volgende opmerken.
Ter zitting is ter sprake gekomen dat er aanwijzingen zijn dat op de werkvloer in
de (geestelijke) gezondheidszorg niet altijd voldoende en structureel aandacht wordt
besteed aan de vraag hoe om te gaan met het ontstaan van affectieve gevoelens voor
een cliënt en aan de regels met betrekking tot het aangaan van een relatie met een
cliënt en de afkoelingsperiode. De verspreiding van brochures, gedragsregels en interne
protocollen via e-mail of interne digitale informatiesystemen is in het algemeen niet
toereikend. Het is belangrijk dat deze punten ook in teambijeenkomsten of intervisiegroepen
worden besproken met en tussen de medewerkers. Ook is het van belang dat medewerkers
in een voorkomend geval met een reeds bij hen bekende vertrouwenspersoon kunnen spreken,
zodat de drempel voor veilig melden wordt verlaagd. Daarmee kan waarschijnlijk veel
leed bij zowel cliënten/patiënten als zorgverleners zelf voorkomen worden.
Publicatie
6.8 Om redenen, aan het algemeen belang ontleend, zal het college bepalen dat deze
beslissing zonder vermelding van namen en andere persoonlijke gegevens wordt gepubliceerd
zoals hierna vermeld. Dit algemene belang is erin gelegen dat zorgverleners en zorginstellingen
mogelijk leerpunten kunnen ontlenen aan deze zaak.”
3. Vaststaande feiten en omstandigheden
Het Centraal Tuchtcollege gaat bij de beoordeling van het beroep uit van de feiten
weergegeven in overweging 3. “Wat is er precies gebeurd?” van de beslissing van het
Regionaal Tuchtcollege. Deze weergave is in beroep niet of in elk geval onvoldoende,
bestreden.
4. Beoordeling van het beroep
Omvang van de zaak in beroep
4.1 De klacht van klager bestond uit vijf onderdelen (a tot en met e). Het Regionaal
Tuchtcollege heeft de klachtonderdelen b tot en met e ongegrond verklaard. Klachtonderdeel
a heeft het college gegrond verklaard. Daarvoor is aan de verpleegkundige de maatregel
van voorwaardelijke schorsing van twee maanden opgelegd. Klager is het niet eens met
die beslissing en heeft beroep ingesteld voor wat betreft de klachtonderdelen die
ongegrond zijn verklaard. Tevens heeft hij bezwaar gemaakt tegen de opgelegde maatregel,
die in zijn ogen te licht is.
4.2 De verpleegkundige heeft in beroep gemotiveerd verweer gevoerd. Zij is van
mening dat het beroep van klager moet worden verworpen en de beslissing van het Regionaal
Tuchtcollege moet worden bevestigd.
4.3 De verpleegkundige heeft tegen de gegrondverklaring van klachtonderdeel a geen
incidenteel beroep ingesteld. Dit betekent dat het verwijt dat de verpleegkundige
een (seksuele) relatie met klager is aangegaan in beroep niet meer aan de orde is.
Ontvankelijkheid
4.4 In het beroepschrift geeft klager onder meer aan dat hij het niet eens is met
de hoogte van de maatregel die het Regionaal Tuchtcollege aan de verpleegkundige heeft
opgelegd. Voor zover klager het Centraal Tuchtcollege verzoekt om aan de verpleegkundige
een zwaardere maatregel op te leggen, oordeel het Centraal Tuchtcollege als volgt.
Op grond van artikel 73 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg
(Wet BIG) kan een klager in beroep komen van een eindbeslissing van een Regionaal
Tuchtcollege voor zover de klacht is afgewezen of klager niet-ontvankelijk is verklaard.
Klager kan dus niet in zijn beroep worden ontvangen voor zover hij in beroep komt
tegen de hoogte van de maatregel die voor het gegrond verklaarde deel van de klacht
is opgelegd.
Inhoudelijke beoordeling
4.5 Het Centraal Tuchtcollege heeft kennisgenomen van de inhoud van de aan het
Regionaal Tuchtcollege voorgelegde klacht en het debat dat partijen daarover schriftelijk
bij dat tuchtcollege hebben gevoerd. Het door het Regionaal Tuchtcollege opgebouwde
zaaksdossier is aan het Centraal Tuchtcollege gestuurd. In beroep hebben partijen
het debat schriftelijk nog een keer gevoerd. Daarbij heeft ieder van hen standpunten
ingenomen over de door het Regionaal Tuchtcollege vastgestelde feiten en de door dat
college gegeven beschouwingen en beslissingen.
4.6 Op grond van de stukken en dat wat op de zitting in beroep nog naar voren is
gebracht, is het Centraal Tuchtcollege van oordeel dat het Regionaal Tuchtcollege
de klachtonderdelen b tot en met e terecht ongegrond heeft verklaard. Het Centraal
Tuchtcollege is het eens met de overwegingen van het Regionaal Tuchtcollege hierover
onder 6. “Wat is het oordeel van het college?” en neemt deze hier over. Dit betekent
dat het beroep van klager zal worden verworpen.
Schadevergoeding
4.7 Wat betreft de wens van klager om in aanmerking te komen voor een schadevergoeding
van € 100.000,-- in verband met de door hem geleden schade merkt het Centraal Tuchtcollege
op dat de Wet BIG geen mogelijkheid biedt voor het toekennen van een schadevergoeding.
In zoverre is klager ook in dat verzoek niet ontvankelijk.
5. Beslissing
Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
verwerpt het beroep;
verstaat dat de maatregel van voorwaardelijke schorsing voor de duur van twee maanden
met proeftijd van twee jaren blijft staan.
Deze beslissing is gegeven door: S.M. Evers, voorzitter; Y. Buruma en R.A. van der
Pol, leden-juristen en D.A. Polhuis en D.E. Watson-Blommaert, leden-beroepsgenoten,
en
E. van der Linde, secretaris.
Uitgesproken ter openbare zitting van 18 januari 2023.
Voorzitter w.g. Secretaris w.g.