ECLI:NL:TGZCTG:2023:78 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2022/1361

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2023:78
Datum uitspraak: 10-05-2023
Datum publicatie: 10-05-2023
Zaaknummer(s): C2022/1361
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen: Gegrond, berisping
Inhoudsindicatie: Klacht tegen tandarts. Klaagster heeft zich vanwege een vastgestelde allergie tot de tandarts gewend met het verzoek om alle metalen uit haar gebit te verwijderen en metaalvrije kronen te plaatsen. Na de behandeling kreeg klaagster klachten van mondbranden. Een adviserend tandarts van klaagsters verzekeraar heeft over de nieuwe kronen bericht dat die niet lege artis zijn vervaardigd en dat veel kronen niet op hun plek zijn gekomen. Klaagster verwijt de behandelend tandarts onder meer dat hij bij de plaatsing van de kronen en de facings geen rekening heeft gehouden met de bestaande allergieën en dat de restauratieve behandeling tekort is geschoten. Het Regionaal Tuchtcollege verklaart twee van de zeven klachtonderdelen gegrond en legt aan de tandarts een berisping op. Het Centraal Tuchtcollege verklaart naar aanleiding van het beroep van klaagster twee ongegrond verklaarde klachtonderdelen alsnog gegrond en verwerpt het incidenteel beroep van de tandarts. De berisping blijft gehandhaafd.

C E N T R A A L  T U C H T C O L L E G E
voor de Gezondheidszorg
Beslissing in de zaak onder nummer C2022/1361 van 
A., wonende in B., appellante, klaagster in eerste aanleg, verweerster in incidenteel beroep,
hierna: klaagster,
gemachtigde: C., echtgenoot van klaagster, 
en mr. S. Oosting, advocaat te Groningen
tegen
D., tandarts, destijds werkzaam in E.,
verweerder in beide instanties, appellant in incidenteel beroep, hierna: de tandarts,
gemachtigde: mr. M.H.M. Mook, verbonden aan ARAG.
1.    Procesverloop 
Klager heeft op 3 juni 2021 bij het Regionaal Tuchtcollege in Zwolle een klacht ingediend tegen de tandarts. Dat college heeft in zijn beslissing van 22 april 2022, onder nummer Z2021/3056, de klachtonderdelen f en g gegrond verklaard, de overige klachtonderdelen ongegrond verklaard en aan de tandarts de maatregel van berisping opgelegd. 
Klaagster heeft tegen die beslissing beroep ingesteld. De tandarts heeft een verweerschrift in beroep ingediend en bovendien incidenteel beroep ingesteld. Klaagster heeft hierop gereageerd met een verweerschrift in het incidenteel beroep. 
De zaak is in beroep behandeld op de openbare zitting van 20 maart 2023. Klaagster is met kennisgeving vooraf niet verschenen. Zij werd op de zitting vertegenwoordigd door haar echtgenoot C. en door mr. S. Oosting, voornoemd. De tandarts is ter zitting verschenen, bijgestaan door mr. M.H.M. Mook, voornoemd. De standpunten van partijen zijn op de zitting verder toegelicht. 
2.    Beslissing in eerste aanleg
Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd. 

“2.    DE RELEVANTE FEITEN
Op grond van de stukken (waaronder het tandheelkundig dossier) en het verhandelde ter zitting dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.
Klaagster heeft in het verleden haar gebit, op het onderfront na, laten voorzien van palladium kronen en facings vanwege erosie door reflux. 
Op 13 april 2017 heeft klaagster bij de dermatoloog een allergieonderzoek ondergaan. Uit dit onderzoek is gebleken dat klaagster allergisch is voor palladium en enkele andere grondstoffen/materialen die gebruikt worden voor tandheelkundige restauraties. Naar aanleiding van de uitkomsten van dit onderzoek is klaagster door de dermatoloog verwezen naar een tandarts die de palladium kronen en facings van klaagster in de periode juni-augustus 2017 heeft verwijderd en vervangen door noodkronen. Klaagster bleek ook allergisch te reageren op de voor de noodkronen gebruikte materialen.
Klaagster heeft zich vervolgens op 30 november 2017 per e-mail tot de praktijk van beklaagde gewend met het verzoek om alle metalen uit haar gebit te verwijderen en metaalvrije kronen te plaatsen. Bij deze e-mail is door klaagster haar tandheelkundig dossier gevoegd en de informatie van de dermatoloog. Op 1 december 2017 heeft er een eerste consult plaatsgevonden bij beklaagde. Tijdens dit consult hebben beklaagde, klaagster en haar echtgenoot gesproken over de te gebruiken materialen voor de nieuwe kronen. Daarbij is uiteindelijk de keuze gemaakt voor LithiumDiSilicaat (EmaxCAD). Voor de bevestiging was gekozen voor Variolink DC met Adhese Universal. De volledige behandeling heeft plaatsgevonden op 18 december 2017. Op 21 december 2017 is klaagster bij beklaagde geweest voor een nacontrole. Op dat moment had zij geen klachten. 
In augustus 2018 heeft klaagster de praktijk opnieuw bezocht voor een halfjaarlijkse controle. Hierbij meldde zij toenemende klachten van o.a. mondbranden. Beklaagde heeft op 21 augustus 2018 een spoedverwijzing voor klaagster geschreven naar het F.. Hierin heeft hij het volgende vermeld:
“Geachte collega, 

Langs deze weg vraag ik voor mijn patiente mevrouw A. een spoed consult. Reden van verwijzing: Mondbranden en pijn aan de mucosa van lippen wangen en tong. Ook de keelholte doet mee. Mevrouw heeft een gevoel van algehele malaise.
Melkachtig slijmerig afstrijkbaar vlies op de mucosa.
Patiënte is bekend met allergie voor diverse tandheelkundige materialen, waaronder goud- en palladium legeringen, kunstharsen en composiet. 

De huidige kronen zijn van IPS e. Max CAD en gecementeerd met Variolink Esthetic DC en Adhese Universal van Ivoclar. Deze zijn in dec 2017 geplaatst en waren het antwoord op de bestaande klachten van allergie voor de aanwezige materialen.
Patiënte is tot voor 1 maand klachtenvrij geweest. Dus 8 maanden klachtenvrij geweest.

Patiënte gebruikt vitamine B12.
Speculatief zou het kunnen gaan om hormonale onbalans van diverse endocriene organen (hypofyse, schlidklier en bijnieren) in combinatie met een mogelijke voedingsfactor.
Een auto-immuun probleem behoort ook tot de mogelijke oorzaken.

In afwachting van uw diagnostiek verblijf ik.”
Daarnaast heeft er op 22 november 2018 een verwijzing plaatsgevonden door de dermatoloog naar de internist in het F. Deze heeft lichamelijk en bloedonderzoek verricht. Dit onderzoek heeft niet geleid tot een verklaring voor de bij klaagster bestaande klachten. 
Beklaagde heeft klaagster vervolgens (aanvankelijk bij brief van 26 november 2018 en later opnieuw bij brief van 16 januari 2019) voor diagnosestelling verwezen naar het G. (G.). Ook de dermatoloog heeft klaagster op 4 januari 2019 verwezen naar het G.
Hierna heeft er op 14 april 2019 onderzoek plaatsgevonden door prof. dr. dr. H. van het I. in J. Deze heeft bij brief van 7 juni 2019 gerapporteerd over de bij klaagster bestaande allergieën. Onder meer meldt hij dat klaagster het door beklaagde gebruikte Variolink niet kan verdragen.
Voorts is er, op verzoek van de adviserend tandarts van klaagsters verzekeraar, op 
10 september 2019 een second opinion verricht door tandarts-implantoloog K. uit L. Deze heeft zijn bevindingen bij brief van 24 november 2019 teruggekoppeld. In deze brief bericht hij over de plaatsing van de kronen door beklaagde het volgende:
“Tijdens het eerste bezoek heb ik rontenfoto’s van de zijdelingse delen gemaakt. Hierop is evident te zien dat de CEREC kronen niet geheel lege artis zijn vervaardigd. Veel interdentale Variolink resten zijn nog aanwezig. Verder zijn veel kronen niet op zijn plek gekomen. Er is veel gingivitis aanwezig. Dit zal onherroepelijk leiden tot verdere problematiek in de vorm van parodontitis. Qua occlusie en articulatie kan ik aangeven dat dat redelijk lijkt.”

3.    HET STANDPUNT VAN KLAAGSTER EN DE KLACHT
Klaagster verwijt beklaagde - zakelijk weergegeven – dat:
a)    hij bij de plaatsing van de kronen en facings geen rekening heeft gehouden met de bestaande allergieën, waardoor er bij klaagster ernstige allergische reacties zijn opgetreden;
b)    hij een overeenkomst had gesloten met klaagster waarin niet alleen een inspanningsverplichting maar ook een resultaatverplichting was vastgelegd. Zowel in allergisch als in restauratief opzicht is de behandeling ernstig tekort geschoten;
c)    hij volhardde in de opvatting dat er endocrien iets aan de hand was;
d)    hij geen aandacht heeft geschonken aan de informatie van de internist en de dermatoloog;
e)    hij geen actie heeft ondernomen om klaagster door prof. M. van het G. te laten beoordelen en adviseren; 
f)    de restauratieve behandeling tekort is geschoten; 
g)    de klus van het vervangen van de kronen en facings een haastklus is geweest waarbij geen enkele veiligheid in acht werd genomen, wat ook blijkt uit het medisch dossier. Het dossier bestaat vrijwel met name uit prestatiecodes, er werd geen informed consent, geen zorgvraag, zorgplan en behandelplan in het dossier vastgelegd.
 
4.    HET STANDPUNT VAN BEKLAAGDE
Volgens beklaagde heeft hij geprobeerd om klaagster de beste behandeling te geven, niet wetende dat de door hem gebruikte materialen voor allergische klachten zouden zorgen. Naar zijn mening moet het als een omissie worden beschouwd dat het doorgesproken behandelplan niet in de patiëntenkaart is opgenomen. Dit heeft volgens hem echter geen enkele invloed gehad op de behandeling. Beklaagde is van mening dat hij zich voldoende heeft ingespannen en dat hem geen tuchtrechtelijk verwijt treft. Voor zover nodig wordt hierna, bij de bespreking van de verschillende klachtonderdelen, meer specifiek op het verweer ingegaan.
5.    DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE
Toetsingskader
5.1    
Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.
Ten aanzien van klachtonderdeel a
5.2
Dit betreft het verwijt dat beklaagde bij de plaatsing van de kronen en facings geen rekening heeft gehouden met de bestaande allergieën. 
Volgens beklaagde was het gebruikte materiaal, te weten LithiumDiSilicaat Variolink DC met Adhese Universal, de best mogelijke optie omdat er geen dioctylphtalate in aanwezig is, de stof die genoemd wordt in de brief van de dermatoloog. Achteraf is nu gebleken dat klaagster feitelijk gezien een reactie heeft op elke weekmaker die verwerkt is in cement of adhesief. Volgens beklaagde kan dit hem echter niet worden tegengeworpen. 
Het college volgt beklaagde hierin. Voor beklaagde was het op het moment van plaatsing van de kronen en facings niet duidelijk, dat het door hem gebruikte materiaal een stof bevat die door klaagster niet verdragen wordt. Di-methacrylaat, dat zowel in Variolink als in Adhese Universal voorkomt, wordt niet genoemd in de brief van de dermatoloog. Pas met de brief van prof. dr. dr. H. van 7 juni 2019 is duidelijk geworden dat klaagster hiervoor allergisch is.
Klachtonderdeel a is dan ook ongegrond.
Ten aanzien van klachtonderdeel b
5.3
Klaagster verwijt beklaagde dat hij een overeenkomst met haar had gesloten waarin niet alleen een inspanningsverplichting maar ook een resultaatverplichting was vastgelegd en dat de behandeling zowel in allergisch als in restauratief opzicht ernstig tekort is geschoten.
Het is juist dat beklaagde op de dag van de behandeling (18 december 2017) een schriftelijke verklaring heeft opgesteld, waarin hij een resultaatsverplichting aangaat ten aanzien van het plaatsen van de kronen. Deze verklaring luidt als volgt:
“Hierbij verklaar ik tandarts D. dd. 18-12-2017 dat wanneer de vandaag te plaatsen lithiumdiscilaat kronen of cementering bij mw. A. voor persisterende
overgevoeligheid of allergische klachten zorgen, ook wanneer deze klachten voor mij
subjectief en niet in de mond objectiveerbaar zijn dat ik deze kronen op haar verzoek zal
verwijderen, zelfs wanneer deze klachten over langere tijd zouden optreden.
Mocht dit niet mogelijk zijn wegens geen tandheelkundig alternatief of algehele
verslechtering van de conditie van mw. dan zal ik zorgen voor een spoed verwijsbrief naar het ziekenhuis voor verwijdering van het gehele gebit en het voorschrijven van een
kunstgebit hierbij rekening houdend met alle aangetoonde allergieën en overgevoeligheid
voor medicatie en verdovingsvloeistoffen.”
In het geval klaagster betoogt dat beklaagde deze resultaatsverplichting niet is nagekomen, volgt het college haar daarin niet. Beklaagde heeft meermalen, ook in deze procedure, aangeboden om de door hem geplaatste kronen te verwijderen en te vervangen door kronen van voor klaagster geschikt geacht materiaal. Klaagster heeft hiervan geen gebruik gemaakt. Ook heeft beklaagde aangegeven bereid te zijn mee te denken over een (financiële) oplossing wanneer klaagster de kronen door een andere tandarts wil laten vervangen. 
Dit betekent dat ook klachtonderdeel b ongegrond is. 
Ten aanzien van klachtonderdeel c
5.4
Klachtonderdeel c betreft het verwijt dat beklaagde heeft volhard in de opvatting dat er endocrien iets met klaagster aan de hand was. 
Het college begrijpt dat beklaagde wilde uitsluiten dat de klachten in klaagsters mond (mede) werden veroorzaakt door iets anders dan allergie voor de gebruikte tandheelkundige materialen. In verband daarmee heeft hij klaagster, nadat zij in augustus 2018 bij hem op controle was geweest, met spoed verwezen naar het F.
In de verwijzing heeft beklaagde benoemd dat het speculatief zou kunnen gaan om hormonale onbalans van diverse endocriene organen in combinatie met een mogelijke voedingsfactor en ook dat een auto-immuun probleem tot de mogelijke oorzaken behoort. 
Het college acht het zorgvuldig dat beklaagde klaagster verwezen heeft. Uit de bewoordingen in de verwijzing valt niet af te leiden dat beklaagde volhard zou hebben in een endocriene oorzaak voor klaagsters klachten. Dit volgt ook niet uit beklaagdes verdere handelen; beklaagde heeft klaagster immers niet veel later ook verwezen naar het G. voor diagnosestelling.
Ook klachtonderdeel c is ongegrond.
Ten aanzien van klachtonderdeel d
5.5
Volgens klaagster heeft beklaagde geen aandacht geschonken aan de informatie van de internist en de dermatoloog.
Zoals ook al blijkt uit hetgeen hiervoor onder 5.2 is overwogen, heeft beklaagde rekening gehouden met de bestaande allergieën zoals die naar voren kwamen uit de informatie van de dermatoloog. 
Wat betreft de informatie van de internist heeft beklaagde in verweer terecht opgemerkt dat deze dateert van na augustus 2018. Klaagster was door de dermatoloog verwezen naar de internist. Naar het oordeel van het college was beklaagde niet verplicht om over deze verwijzing navraag te doen bij de dermatoloog. Een tuchtrechtelijk verwijt valt beklaagde hier dan ook niet te maken. 
Dat betekent dat ook klachtonderdeel d ongegrond is. 
Ten aanzien van klachtonderdeel e
5.6
Volgens klaagster heeft beklaagde geen actie ondernomen om haar door prof. M. van het G. te laten beoordelen en adviseren.
Dit verwijt treft geen doel. Vaststaat dat beklaagde zijn verwijzing naar het G. expliciet heeft gericht aan prof. dr. M. en dr. N. Van beklaagde kan niet verwacht worden dat hij vervolgens kan sturen hoe de triage bij het G. verloopt. Het feit dat het G. heeft besloten om klaagster door te verwijzen naar bijzondere tandheelkunde ligt buiten beklaagdes invloedssfeer.  
Klachtonderdeel e is daarom ook ongegrond.
Ten aanzien van klachtonderdeel f
5.7
Klaagster verwijt beklaagde dat de restauratieve behandeling tekort is geschoten.
Het college volgt klaagster hierin. Zonder dat daarvoor een acute medische noodzaak bestond, heeft beklaagde ervoor gekozen om op één dag 21 kronen en zes facings te verwijderen en vervangen. Het college acht dit niet verantwoord. Beklaagde heeft zelf ook erkend dat hij dit beter niet op deze manier had kunnen doen.

Dit heeft erin geresulteerd dat een aantal van de kronen niet op de juiste plek is terechtgekomen. Ook zijn er veel cementresten achtergebleven. Beklaagde had dit moeten signaleren. Dat heeft hij niet gedaan. 
Dat betekent dat klachtonderdeel f gegrond is. 
Ten aanzien van klachtonderdeel g
Tot slot verwijt klaagster beklaagde dat de klus van het vervangen van de kronen en facings een haastklus is geweest waarbij geen enkele veiligheid in acht werd genomen, wat ook blijkt uit het tandheelkundig dossier. Het dossier bestaat volgens klaagster vrijwel met name uit prestatiecodes, er werd geen informed consent, geen zorgvraag, zorgplan en behandelplan in het dossier vastgelegd. 
Volgens beklaagde moet het als een omissie worden beschouwd dat de zorgvraag en het zorg-/behandelplan niet in de patiëntenkaart zijn opgenomen. Beklaagde erkent dat het beter was geweest als dit wel was gebeurd, maar volgens hem heeft dit geen invloed gehad op de behandeling. Hij meent dat hem hier geen tuchtrechtelijk verwijt treft. 
Het college stelt vast dat klaagster en beklaagde tijdens het eerste consult met elkaar hebben gesproken over de materiaalkeuzes. Dit blijkt ook uit de schriftelijke verklaring van beklaagde van 18 december 2017, die door klaagster voor akkoord is getekend. Het college constateert echter ook dat het dossier van beklaagde pas begint op 18 december 2017, terwijl de intake/het eerste consult al op 1 december 2017 had plaatsgevonden en er ook op 16 december 2017 een consult was geweest. 
Beklaagde heeft hiermee niet aan zijn dossierplicht voldaan, zoals neergelegd in artikel 7:454 van het Burgerlijk Wetboek. Hierin is namelijk bepaald dat de (tand)arts verplicht is om een dossier in te richten met betrekking tot de behandeling van de patiënt. Daarin dient hij onder meer aantekening te houden van de gegevens omtrent de gezondheid van de patiënt en de uitgevoerde verrichtingen, een en ander voor zover dit voor een goede hulpverlening aan de patiënt noodzakelijk is. Goede, toegankelijke en begrijpelijke verslaglegging in het dossier is van groot belang, niet alleen voor de kwaliteit en continuïteit van de zorgverlening en begeleiding, maar ook vanwege de verantwoording en toetsbaarheid van het handelen van de desbetreffende hulpverlener. Indien een goede verslaglegging ontbreekt, kan het handelen van een (tand)arts niet goed worden beoordeeld. Het dossier van beklaagde voldoet hier niet aan. Anders dan beklaagde acht het college dit tuchtrechtelijk verwijtbaar. 

Dat betekent dat ook klachtonderdeel g gegrond is.
Conclusie
Uit de voorgaande overwegingen volgt dat de klachtonderdelen f en g gegrond zijn. Verweerder heeft ten aanzien van die klachtonderdelen gehandeld in strijd met de zorg die hij ingevolge artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg jegens klaagster had moeten betrachten.
Het college constateert dat beklaagde heeft gereflecteerd op zijn handelen en daar ook lering uit heeft getrokken. Daarnaast ontloopt hij zijn verantwoordelijkheden niet, door ook ter zitting nog aan te bieden om tot een oplossing te komen voor de vervanging van de kronen. Het college waardeert dit. Desondanks is het college van oordeel dat het opleggen van een waarschuwing onvoldoende recht zou doen aan de aard en ernst van de vastgestelde tekortkomingen. De vervanging van de kronen en facings betreft een ingrijpende behandeling en zowel deze behandeling als de dossiervorming daarover voldoet op fundamentele onderdelen niet aan de daaraan te stellen eisen. Het college acht het daarom passend en geboden om beklaagde te berispen.”
3.    Vaststaande feiten en omstandigheden
        Voor de beoordeling van het beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg. Die weergave is in beroep niet of in elk geval onvoldoende bestreden.
4.     Beoordeling van het beroep
    De omvang van het beroep
4.1    Zoals op de zitting van de zijde van klaagster is bevestigd, is haar (principaal) beroep gericht tegen de ongegrondverklaring door het Regionaal Tuchtcollege van de klachtonderdelen a, b, c en d. Zij verzoekt het Centraal Tuchtcollege deze klachtonderdelen alsnog gegrond te verklaren. Het incidenteel beroep van de tandarts is alleen gericht tegen de gegrondverklaring van klachtonderdeel f. Hij verzoekt het Centraal Tuchtcollege dit klachtonderdeel alsnog ongegrond te verklaren. In deze beroepsprocedure gaat het dus niet meer over de klachtonderdelen e en g. 
    De toetsingsmaatstaf
4.2    Beoordeeld moet worden of de tandarts bij zijn beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening. Daarbij wordt gekeken naar de stand van de wetenschap ten tijde van het handelen waarover wordt geklaagd en naar wat toen in die beroepsgroep als norm of standaard was aanvaard.
    De klachtonderdelen a en d 
    4.3    Klaagster verwijt de tandarts met de klachtonderdelen a en d – kort weergegeven – dat hij bij de plaatsing van de kronen en facings op 18 december 2017 geen rekening heeft gehouden met haar allergieën en met de informatie van de internist en de dermatoloog hierover. Het Centraal Tuchtcollege is – anders dan het Regionaal Tuchtcollege – van oordeel dat de klachtonderdelen a en d gegrond zijn en zal dat oordeel hierna toelichten. 
    4.4    Klaagster heeft zich op 30 november 2017 per e-mail tot de praktijk van de tandarts gewend. In deze e-mail heeft zij uitgebreid beschreven dat in 2004 bijna haar gehele gebit is voorzien van palladiumkronen en -facings en dat – nadat zij gezondheidsklachten had gekregen – in 2017 uit een in opdracht van een dermatoloog uitgevoerde allergietest was gebleken dat zij allergisch is voor palladium en enkele andere materialen die gebruikt worden voor tandheelkundige restauraties. Naar aanleiding hiervan heeft de dermatoloog haar in het voorjaar van 2017 verwezen naar een tandarts die de kronen en facings in de periode juni-augustus 2017 heeft verwijderd en heeft vervangen door noodkronen. Klaagster heeft in haar e-mail vermeld dat zij ook allergisch reageert op de voor deze noodkronen gebruikte materialen. Om die reden verzocht zij de tandarts om alle metalen uit haar gebit te verwijderen en metaalvrije kronen te plaatsen. Klaagster heeft bij haar e mail gevoegd haar tandheelkundig dossier en schriftelijke informatie van de dermatoloog van april 2017, waarin deze onder meer had vermeld voor welke materialen zij allergisch was. Haar allergie betreft ook kunststoffen, of althans bestanddelen daarvan.
4.5    Tijdens het eerste consult op 1 december 2017 hebben de tandarts, klaagster en haar echtgenoot gesproken over de voor de nieuwe kronen te gebruiken materialen. Volgens klaagster heeft zij er toen voor gewaarschuwd en benadrukt dat de schriftelijke informatie van de dermatoloog van april 2017 niet meer actueel was, want onvolledig, omdat zij – als gezegd – ook met allergieklachten reageerde op de materialen die waren gebruikt voor de in de zomer van 2017 geplaatste noodkronen. Zij heeft de tandarts toen ook – op verzoek van haar behandelend dermatoloog – gevraagd om telefonisch contact met hem – de dermatoloog – op te nemen, aldus klaagster. Klaagster stelt dat de dermatoloog haar echter na de behandeling, die door de tandarts in één dag is uitgevoerd, te kennen heeft gegeven dat de tandarts geen contact met hem had opgenomen.
4.6    Volgens de tandarts heeft hij de keuze voor de materialen voor de nieuwe kronen gebaseerd op de schriftelijke informatie van de dermatoloog van april 2017 over de allergieën van klaagster en de bijsluiters (de ‘veiligheidsinformatiebladen’) van de verschillende voor de nieuwe kronen te gebruiken materialen. De tandarts heeft niet betwist dat klaagster hem op 1 december 2017 heeft gevraagd om contact op te nemen met de dermatoloog. Op de zitting heeft hij hierover verklaard dat hij meent dit daadwerkelijk te hebben gedaan, maar ook dat hij dit zich eigenlijk niet meer goed kan herinneren. 
4.7    Het Centraal Tuchtcollege is van oordeel dat, gelet op het feit dat bij klaagster in verband met ernstige allergische reacties al voor de tweede keer alle geplaatste kronen/noodkronen moesten worden vervangen, van de tandarts mocht worden verlangd – zeker nu klaagster daar op aangeven van de behandelend dermatoloog op heeft aangedrongen - dat hij overleg zou plegen met de behandelend dermatoloog dan wel nader allergologisch onderzoek zou laten doen, alvorens zelf tot vervanging van de noodkronen over te gaan. Daarbij is van belang dat de tandarts op dit gebied kennelijk geen bijzondere ervaring of expertise had. Anders dan het Regionaal Tuchtcollege heeft aangenomen, mocht de tandarts hoe dan ook wat betreft de allergieën van klaagster niet alleen afgaan op de ook voor hem kenbaar gedateerde, schriftelijke informatie van de dermatoloog van april 2017. Dat de tandarts daadwerkelijk met de dermatoloog heeft overlegd is niet aannemelijk gemaakt. Hij heeft hiervan ook geen aantekening gemaakt in het tandheelkundig dossier van klaagster. 
4.8    De conclusie is dat de tandarts onvoldoende rekening heeft gehouden met de allergieën van klaagster en hier niet met de vereiste zorgvuldigheid heeft gehandeld. 
Dit betekent dat – anders dan het Regionaal Tuchtcollege heeft geoordeeld – de klachtonderdelen a en d gegrond zijn. Gelet op deze conclusie, ziet het Centraal Tuchtcollege geen aanleiding om – zoals klaagster heeft geopperd – haar behandelend dermatoloog als getuige dan wel als deskundige in deze zaak op te roepen.  
Klachtonderdeel f
4.9    Klaagster verwijt de tandarts met klachtonderdeel f dat de restauratieve behandeling ook in technisch opzicht is tekortgeschoten. Het Regionaal Tuchtcollege heeft hierover overwogen dat de keuze van tandarts om zonder acute medische noodzaak op één dag alle noodkronen en facings te verwijderen en te vervangen niet verantwoord was. Dit heeft erin geresulteerd dat een aantal van de kronen niet op de juiste plek is terechtgekomen en er veel cementresten zijn achtergebleven, aldus dat college.  
4.10    Anders dan de tandarts betoogt, heeft het Regionaal Tuchtcollege daarmee geen onjuiste uitleg gegeven aan klachtonderdeel f of dit klachtonderdeel verzwaard. De conclusie dat het niet verantwoord was om alle kronen en facings op één dag te verwijderen en vervangen is voorts juist. Er was inderdaad geen acute medische noodzaak om dat te doen. Dat klaagster zelf om een behandeling op één dag zou hebben gevraagd is niet gebleken en is ook niet relevant. De tandarts heeft immers een eigen verantwoordelijkheid om zorgvuldig en niet overhaast te werk te gaan. Gelet op de röntgenfoto’s in het medisch dossier kan worden geconcludeerd dat daarvan geen sprake is geweest. Uit deze foto’s komt naar voren dat de behandeling in kwalitatief opzicht onvoldoende was en dat het overgrote deel van de kronen niet goed geplaatst is. Bovendien zijn er veel cementresten achtergebleven. Deze conclusie vindt ook steun in – onder meer – de brief van tandarts-implantoloog Buijs van 24 november 2019, die hij heeft geschreven naar aanleiding van de door hem verrichte second opinion.
4.11    Dit betekent dat het Regionaal Tuchtcollege klachtonderdeel f terecht gegrond heeft verklaard. 
    Klachtonderdeel b
    4.12    Klaagster stelt dat de tandarts op 18 december 2017 een schriftelijke overeenkomst heeft gesloten, waarin niet alleen een inspanningsverplichting, maar ook een resultaatsverplichting is vastgelegd. Zij verwijt de tandarts met klachtonderdeel b dat hij deze overeenkomst niet is nagekomen, aangezien de behandeling zowel in allergisch als in restauratief opzicht ernstig is tekortgeschoten. 
    4.13    Uit de voorgaande overwegingen over de klachtonderdelen a, d en f blijkt dat de behandeling zowel in allergisch als in restauratief opzicht ernstig is tekortgeschoten. Klaagster en de tandarts waren ten tijde van de zitting bij het Centraal Tuchtcollege nog niet tot overeenstemming gekomen over een financiële oplossing voor het geval klaagster de kronen door een andere tandarts wil laten vervangen. Klaagster wil met dit klachtonderdeel kennelijk bereiken dat het Centraal Tuchtcollege hierover een uitspraak doet. Het medisch tuchtrecht is echter niet bedoeld om de financiële verplichtingen van een beroepsbeoefenaar vast te stellen. Klachtonderdeel b treft daarom geen doel. Het Regionaal Tuchtcollege heeft dit klachtonderdeel dan ook terecht – zij het op andere gronden – niet gegrond verklaard. 
Klachtonderdeel c
    4.14    Klaagster verwijt de tandarts met klachtonderdeel c dat hij volhardde in de opvatting dat er endocrien iets met klaagster aan de hand was. Het Centraal Tuchtcollege is het eens met de overwegingen en de conclusie van het Regionaal Tuchtcollege over dit klachtonderdeel en neemt deze overwegingen en conclusie integraal over. Dit betekent dat het Regionaal Tuchtcollege klachtonderdeel c terecht ongegrond heeft verklaard. 
    Conclusie en maatregel
4.15    Het Centraal Tuchtcollege komt tot het eindoordeel dat de tandarts bij zijn beroepsmatig handelen niet is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening. Hij heeft zowel wat betreft de allergieën van klaagster als bij de plaatsing van de kronen grote steken laten vallen. De behandeling voldoet daarmee op fundamentele onderdelen niet aan de daaraan te stellen eisen. De klachtonderdelen a, d en f zijn gegrond. 
4.16    Gelet op het feit dat dit de eerste keer is dat de tandarts in een tuchtrechtelijke procedure betrokken is geraakt, is het Centraal Tuchtcollege van oordeel dat – ondanks de zware verwijten die de tandarts kunnen worden gemaakt – in dit geval kan worden volstaan met een berisping. Deze maatregel moet passend en geboden worden geacht.
4.17    Het Centraal Tuchtcollege zal de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege vernietigen, voor zover daarbij de klachtonderdelen a en d ongegrond zijn verklaard, en deze klachtonderdelen alsnog gegrond verklaren. Het beroep van klaagster betreffende de klachtonderdelen b en c zal worden verworpen. Het incidenteel beroep van de tandarts betreffende klachtonderdeel f zal eveneens worden verworpen. 
Verzoek om schadevergoeding
4.18    Klaagster heeft verzocht om de tandarts te verplichten om de kosten te betalen die voortvloeien uit een volledige herstelbehandeling, waarbij alle kronen worden vervangen bij een nog nader te bepalen nieuwe tandarts. Het Centraal Tuchtcollege is echter niet bevoegd om over een eventuele schadevergoeding te beslissen. De regels van het medisch tuchtrecht kennen die mogelijkheid niet.
Proceskostenveroordeling
4.19    De gemachtigde van klaagster heeft in beroep het Centraal Tuchtcollege verzocht om de tandarts te veroordelen in de proceskosten van dit beroep. Omdat de klacht gegrond is verklaard en aan de tandarts een maatregel is opgelegd, zal het verzoek worden toegewezen, en wel als volgt. Het Centraal Tuchtcollege sluit voor wat betreft de toe te wijzen proceskosten aan bij het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). De voor vergoeding in aanmerking komende kosten voor juridische bijstand bedragen ingevolge het Bpb € 597,-- per punt (1 punt voor het verweerschrift in het incidenteel beroep + 1 punt voor de zitting bij het Centraal Tuchtcollege), waarbij de wegingsfactor 1 zal worden gehanteerd. Dit komt neer op 
€ 1194,--.
5.    De beslissing
Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
vernietigt de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege, voor zover daarbij de klachtonderdelen a en d ongegrond zijn verklaard;
en, opnieuw rechtdoende:
                verklaart de klachtonderdelen a en d gegrond;
verwerpt het principaal beroep van klaagster voor het overige;
                verwerpt het incidenteel beroep van de tandarts;         
                verstaat dat de maatregel van berisping gehandhaafd blijft;
veroordeelt de tandarts in de vastgestelde kosten van klaagster van €1194,-- en veroordeelt hem het totaalbedrag te voldoen op de bankrekening van de gemachtigde van klaagster binnen een maand nadat deze hem schriftelijk het bankrekeningnummer en de tenaamstelling van de bankrekening waarop dit bedrag kan worden gestort heeft laten weten;
gelast dat VWS-Financieel Dienstencentrum aan klaagster het betaalde griffierecht ten bedrage van € 50,00 (zegge: vijftig euro) voor de behandeling van het beroep vergoedt.

Deze beslissing is gegeven door: E.J. Daalder, voorzitter, 
R.H. Zuijderhoudt en H.M. Wattendorff, leden juristen en B. van Noordenne en M. Fokke, leden beroepsgenoten, en E.D. Boer, secretaris.
Uitgesproken op de zitting van 10 mei 2023. 
Voorzitter  w.g.        Secretaris  w.g.