ECLI:NL:TGZCTG:2023:7 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2022/1433
ECLI: | ECLI:NL:TGZCTG:2023:7 |
---|---|
Datum uitspraak: | 18-01-2023 |
Datum publicatie: | 18-01-2023 |
Zaaknummer(s): | C2022/1433 |
Onderwerp: | Niet of te laat verwijzen |
Beslissingen: | Ongegrond/afwijzing |
Inhoudsindicatie: | Klacht tegen een verpleegkundige. Klager verblijft op de long-stay afdeling van de instelling waar de verpleegkundige als zorgmanager bij de Medische Dienst werkt. Voor de tandheelkundige zorg is een overeenkomst gesloten met een bedrijf. Eens per maand komt een aan dat bedrijf verbonden tandarts met een mobiele praktijk naar de instelling. Eind augustus 2021 meldde klager zich bij de medische dienst met erge kiespijn. Klager kon een paar dagen later terecht bij de tandarts op locatie van de instelling in een andere stad. Dit was een andere tandarts dan waar de instelling een overeenkomst mee heeft. Klager liet daarna weten dat hij geen gebruik meer wilde maken van de gecontracteerde tandarts. Klager verwijt de verpleegkundige dat hij niet wil tegemoetkomen aan de wens van klager niet meer behandeld te worden door de tandarts die eens per maand op locatie is, maar door de tandarts in de andere niet gecontracteerde kliniek. In de vrachtwagen waarmee de tandarts komt, kunt je niet spoelen. Daarom is zijn gebit kapot gemaakt. Het Regionaal Tuchtcollege acht de klacht kennelijk ongegrond. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep van klager tegen deze beslissing. |
C2022/1433
C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E
voor de Gezondheidszorg
Beslissing in de zaak onder nummer C2022/1433 van:
A., thans verblijvende te B. (gemeente C.), appellant, klager in eerste aanleg, gemachtigde:
mr. J. F. van der Brugge, advocaat te Amsterdam,
tegen
D., verpleegkundige, werkzaam te B. (gemeente C.), verweerder in beide instanties,
gemachtigde: mr. J.C.C. Leemans, medewerker van DAS Rechtsbijstand te Amsterdam.
1. Verloop van de procedure
A. – hierna klager – heeft op 25 november 2021 bij het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle
tegen D. – hierna de verpleegkundige – een klacht ingediend. Bij beslissing van 28
juni 2022, onder nummer Z2021/3558, heeft dat college de klacht kennelijk ongegrond
verklaard. Klager is van die beslissing op tijd in beroep gekomen. De verpleegkundige
heeft een verweerschrift in beroep ingediend.
De zaak is in beroep behandeld op de openbare zitting van Centraal Tuchtcollege van
7 december 2022, waar zijn verschenen klager, bijgestaan door mr. van der Brugge,
en de verpleegkundige, bijgestaan door mr. Leemans. Partijen hebben op de zitting
hun standpunten nader toegelicht.
2. Beslissing in eerste aanleg
Het Regionaal Tuchtcollege heeft het volgende overwogen en geoordeeld.
“2. DE FEITEN
Op grond van de stukken dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht,
van het volgende te worden uitgegaan.
Klager verblijft sinds 2019 op de long-stay afdeling van de langdurige Forensisch
Psychiatrische Zorg (LFPZ) van de E. te B.. Beklaagde werkt sinds 2020 als zorgmanager
bij de Medische Dienst. In die functie is hij verantwoordelijk voor de somatische
zorg voor – onder meer – de bewoners van de afdeling waar klager verblijft.
Voor de tandheelkundige zorg is een overeenkomst gesloten met het bedrijf F.. Eens
per maand komt een aan F. verbonden tandarts met een mobiele praktijk naar de kliniek
te B.. Klager is in de periode augustus 2020 tot en met april 2021 meermaals door
de aan F. verbonden tandarts gezien en behandeld.
Op 25 augustus 2021 meldde klager zich bij de medische dienst met erge kiespijn. Klager
kon op 30 augustus 2021 terecht bij de tandarts op de locatie van de E. in G. Deze
tandarts noteerde van het consult op 30 augustus 2021 dat element 24 was afgebroken,
pijnlijk en niet te restaureren was en dat het element was getrokken.
Klager liet de medische dienst weten dat hij geen gebruik meer wilde maken van de
tandarts van F.. Op 6 oktober 2021 deelde de medische dienst klager mee dat als hij
gebruik wilde maken van een andere tandarts, klager zelf de kosten diende te betalen
en hij dit moest afstemmen met de zorgmanager. Het voorstel in gesprek te gaan met
de zorgmanager/medische dienst wees klager af. De volgende dag ging klager (alsnog)
akkoord met een gesprek met een medewerker van de medische dienst. Dit gesprek was
op 8 oktober 2021. Uit de van dit gesprek gemaakte notitie blijkt dat klager op dat
moment een pijnklacht had die met paracetamol draaglijk was. Ook blijkt uit de notitie
dat klager het niet eens was met het besluit van beklaagde dat hij niet naar G. mocht
voor een behandeling en dat hij een tuchtklacht wilde indienen tegen beklaagde.
Op 15 oktober 2021 sprak klager met beklaagde. Beklaagde noteerde van dit gesprek:
“N.a.v. mogelijke tuchtklacht dhr. uitgenodigd voor gesprek,. Niet eerder bij mij
geweest voor gesprek. Geeft aan naar tandarts in G. te willen. Wilt niet naar de tandarts
binnen de E.. Citaat: deze tandarts mag niet in mijn bek kijken. Kan moeilijk aangeven
wat de oorzaak is. Heeft ook niet met de tandarts gesproken hierover. Geeft aan dat
hij een ontsteking veroorzaakt zou hebben.
Verder geeft hij duidelijk aan dat als hij niet naar G. mag ik een tuchtklacht aan
de broek heb hangen (citaat). Uitleg gegeven dat hij gebruik kan maken van de tandarts
hier, ik prima wil bespreken als hij een klacht heeft maar heeft hier geen oren naar.
Tandarts is op moment van spreken op locatie en kan dhr. direct behandelen. Uitleg
gegeven bij een second opinion dat dit voor eigen kosten is. Maar staat verder niet
open voor deze opties en hoort deze ook niet meer aan. Loopt boos weg uit het gesprek
dat ik nu een tuchtklacht aan mijn broek heb hangen en hij ook het ministerie en klachtencommissie
hiervan op de hoogte gaat brengen.”
3. HET STANDPUNT VAN KLAGER EN DE KLACHT
Klager verwijt beklaagde -zakelijk weergegeven- dat hij niet wil tegemoetkomen aan
de wens van klager niet meer behandeld te worden door de tandarts die eens per maand
op de locatie te B. aanwezig is, maar door de tandarts in de kliniek te G.. In de
vrachtwagen waarmee de tandarts komt, kun je niet spoelen. Daarom is zijn gebit kapot
gemaakt.
4. HET STANDPUNT VAN BEKLAAGDE
Beklaagde voert -zakelijk weergegeven- aan dat het uitgangspunt voor het verlenen
van planbare tandheelkundige zorg is dat deze plaatsvindt op locatie, zodat zo min
mogelijk verplaatsingen hoeven plaats te vinden. Beklaagde verwijst voorts naar paragraaf
8.2.5 van de huisregels waarin staat dat men voor eigen rekening een arts van zijn
keuze kan raadplegen. Ook verwijst beklaagde naar het Vademecum Verstrekkingenpakket
medische zorg.
5. DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE
5.1
Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel
handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een
antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven
binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met
de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met
hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.
5.2
Klager is ontevreden over de door de tandarts van F. verleende zorg en vindt de tandarts
die hem in G. heeft geholpen een stuk beter. Niet duidelijk is waarom klager de tandarts
van F. een slechte tandarts vindt. Beklaagde heeft klager de mogelijkheid geboden
de klacht met de tandarts te bespreken. Klager heeft van deze mogelijkheid geen gebruik
gemaakt. Het college ziet in het dossier geen reden waarom beklaagde had moeten aannemen
dat de tandarts klager onvoldoende zorg zou verlenen.
5.3
Beklaagde heeft vastgehouden aan het binnen de kliniek gevoerde beleid dat inhoudt
dat een TBS-gestelde een arts van zijn keuze kan raadplegen, maar dat dit (dan) op
eigen kosten dient te gebeuren. Dit beleid is waar het de mondzorg betreft in lijn
met het in het Vademecum Verstrekkingenpakket Medische Zorg 2021 vastgelegde verstrekkingenpakket.
Hierin is ten aanzien van mondzorg op pagina 17 vastgelegd dat behandelen in principe
door de justitieel tandarts gebeurt. Ook is vastgelegd dat het recht bestaat op een
second opinion, maar dat dit voor eigen rekening is (inclusief vervoerskosten etc.).
5.4
Beklaagde kon in de gegeven omstandigheden vasthouden aan het uitgangspunt dat klager
voor mondzorg naar de tandarts van F. kon gaan en dat als hij een andere tandarts
wilde raadplegen, klager de kosten daarvan zelf zou moeten betalen. Dat klager ontevreden
was over de eerder door de betrokken tandarts verleende zorg leidt niet tot een ander
oordeel. Dat de bus waarin de zorg kennelijk wordt verleend daartoe niet geschikt
is, is niet gebleken.
Er was ook geen andere reden voor afwijking van eerdergenoemd uitgangspunt. Klager
had wel pijnklachten, maar deze waren draaglijk en op het moment dat klager deze voor
het eerst naar voren bracht (8 oktober) zou hij op korte termijn bij de tandarts van
F. terecht hebben gekund. Op het moment dat klager met beklaagde sprak kon hij zelfs
dezelfde dag nog terecht bij de tandarts van F..
5.5
Gelet op het voorgaande dient als volgt te worden beslist.”
3. Vaststaande feiten en omstandigheden
Het Centraal Tuchtcollege gaat bij de beoordeling van het beroep uit van de feiten
weergegeven in overweging 2. “De feiten” van de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege.
Deze weergave is in beroep niet of in elk geval onvoldoende, bestreden.
4. Beoordeling van het beroep
Omvang van de zaak in beroep
4.1 Klager is het niet eens met de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege. Zijn
beroep heeft (impliciet) tot doel dat het Centraal Tuchtcollege de zaak in volle omvang
beoordeelt en de klacht alsnog gegrond verklaart.
4.2 De verpleegkundige heeft in beroep gemotiveerd verweer gevoerd. Hij is van
mening dat het beroep van klager moet worden verworpen en de beslissing van het Regionaal
Tuchtcollege moet worden bevestigd.
Inhoudelijke beoordeling
4.3 Het Centraal Tuchtcollege heeft kennisgenomen van de inhoud van de aan het
Regionaal Tuchtcollege voorgelegde klacht en het debat dat partijen daarover schriftelijk
bij dat tuchtcollege hebben gevoerd. Het door het Regionaal Tuchtcollege opgebouwde
zaaksdossier is aan het Centraal Tuchtcollege gestuurd.
4.4 In beroep hebben partijen het debat schriftelijk nog een keer gevoerd. Daarbij
heeft ieder van hen standpunten ingenomen over de door het Regionaal Tuchtcollege
vastgestelde feiten en de door dat college gegeven beschouwingen en beslissingen.
Tijdens de mondelinge behandeling op 7 december 2022 is dat debat voortgezet.
4.5 Op grond van de stukken en dat wat door partijen over en weer op de zitting
in beroep nog naar voren is gebracht, is het Centraal Tuchtcollege van oordeel dat
het Regionaal Tuchtcollege de klacht van klager terecht ongegrond heeft verklaard.
Het Centraal Tuchtcollege is het eens met de overwegingen van het Regionaal Tuchtcollege
onder 5. “De overwegingen van het college” en neemt deze hier over. Dit betekent dat
de verpleegkundige niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld en dat het beroep
van klager zal worden verworpen.
5. Beslissing
Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
verwerpt het beroep.
Deze beslissing is gegeven door: S.M. Evers, voorzitter; Y. Buruma en R.A. van der
Pol, leden-juristen en D.A. Polhuis en D.E. Watson-Blommaert, leden-beroepsgenoten
en
E. van der Linde, secretaris.
Uitgesproken ter openbare zitting van 18 januari 2023.
Voorzitter w.g. Secretaris w.g.