ECLI:NL:TGZCTG:2023:62 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2021/1119

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2023:62
Datum uitspraak: 05-04-2023
Datum publicatie: 06-04-2023
Zaaknummer(s): C2021/1119
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie: Klacht tegen arts. De dochter van klager is in 2020 vanwege haar lage gewicht en bradycardie opgenomen in het ziekenhuis. Daar is zij gediagnosticeerd met anorexia nervosa. Enkele weken later is de dochter uit het ziekenhuis ontslagen. Nadien is zij, aanvankelijk voor een second opinion/advies over een psychiatrische behandeling, verwezen naar de afdelingen kinder- en jeugdpsychiatrie en kindergeneeskunde van een ander ziekenhuis. De arts was daar op dat moment werkzaam als arts in opleiding tot kinder- en jeugdpsychiater. De arts heeft aan klager een brief over het behandelplan voor de dochter gestuurd. In het tweede ziekenhuis is de behandeling voor eetstoornissen gestart. Klager verwijt de arts dat zij 1. onvoldoende onderzoek heeft verricht en geen goed integraal behandelplan heeft opgesteld, 2. niet naar het onderliggende probleem heeft gekeken, 3. klager niet heeft betrokken bij genomen beslissingen en behandeling en 4. de brieven en vragen van klager onbeantwoord heeft gelaten. Het Regionaal Tuchtcollege verklaart de klacht kennelijk ongegrond. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep van klager.

C E N T R A A L  T U C H T C O L L E G E
voor de Gezondheidszorg
Beslissing in de zaak onder nummer C2021/1119 van:
A., wonende te B.,
appellant, klager in eerste aanleg,
tegen
C., arts, werkzaam te D.,
verweerster in beide instanties,
gemachtigde: mr. M.A. Voskamp te Rotterdam.
1.    Verloop van de procedure
A. - hierna klager - heeft op 26 januari 2021 bij het Regionaal Tuchtcollege te Den Haag tegen C. - hierna de arts - een klacht ingediend. Bij beslissing van 3 augustus 2021, onder nummer D2021/2389-2021-013a heeft dat College die klacht kennelijk ongegrond verklaard.
Klager is van die beslissing tijdig in beroep gekomen. De arts heeft een verweerschrift in beroep ingediend. 
De zaak is in beroep tegelijkertijd maar niet gevoegd met de zaken C2021/1120 en C2021/1121 behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 8 maart 2023, waar zijn verschenen klager, bijgestaan door een vertrouwenspersoon, en namens de arts haar gemachtigde.
Mr. Voskamp heeft de standpunten van de arts toegelicht aan de hand van spreekaantekeningen die aan het Centraal Tuchtcollege zijn overgelegd.
2.    Beslissing in eerste aanleg
Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.
“2.    De feiten
2.1    Klager heeft een dochter, geboren in 2008 (hierna: de dochter). Op 
25 mei 2020 is de dochter door de huisarts met spoed verwezen naar het E. ziekenhuis in F. (hierna: het ziekenhuis). De dochter is daar op 
26 mei 2020 door een kinderarts gezien en is vanwege haar lage gewicht (26,5 kg bij 147 cm lengte) en bradycardie opgenomen. 

2.2    De dochter is gediagnosticeerd met anorexia nervosa. Tijdens de opname zijn een diëtiste en psycholoog bij de behandeling betrokken en is de dochter voor psychiatrische behandeling verwezen naar G.  (hierna: de G.). De dochter is uit het ziekenhuis ontslagen op 19 juni 2020, omdat zij toen somatisch stabiel was. 
2.3    Vanwege bezwaren van klager tegen behandeling bij de G., is de dochter per brief van 28 juli 2020, aanvankelijk voor een second opinion/advies, verwezen naar de afdelingen kinder- en jeugdpsychiatrie en kindergeneeskunde van het I. (hierna: het I.). Beklaagde was op dat moment in het I. werkzaam als arts in opleiding tot kinder- en jeugdpsychiater. In het I. vond een intake plaats op 21 september 2020. 
2.4    In een brief van beklaagde van 16 oktober 2020 aan klager is - voor zover thans van belang - vermeld:  “Plan van aanpak: J. en ouders werden uitgenodigd om gebruik te maken van de second opinion. Tijdens het kennismakingsgesprek met J. en ouders werd een eerste inventarisatie van de klachten gemaakt, waarna er aanvullende diagnostiek werd ingezet op onze afdeling. Om tot een integrale visie te komen werd overlegd met de betrokken kinderarts, diëtiste en de leerkracht van de basisschool. Hieruit volgde een conclusie en advies in behandeling wat op 7-10-2020 met J. en ouders werd besproken. (…)”. Verder is in die brief vermeld dat op grond van kinderpsychiatrisch onderzoek, een ouderanamnese en aanvullend psychologisch onderzoek de diagnosen ‘anorexia nervosa, restrictieve type, gedeeltelijk in remissie’ en ‘ouder-kind relatieprobleem’ werden gesteld en dat psychiatrisch-psychotherapeutische behandeling bij het I. werd geadviseerd, met daarnaast somatische controle door een kinderarts. De behandeling bij het I. bestond uit gezinsgesprekken met daarin onder meer psycho-educatie. De gesprekken zijn gericht op gewichtsgroei van de dochter, het aanleren van een gezond eetpatroon en het stimuleren van de omgeving om steun te geven. Daarnaast is individuele psychotherapeutische behandeling voor de dochter geadviseerd, gericht op haar hoge streefniveau, emotieregulatie problemen, controlebehoefte en op het versterken van haar zelfbeeld. Ook is vermeld dat gesprekken met een ervaringsdeskundige en ouderbegeleiding mogelijk waren.  
2.5    Het behandelplan is op 4 november 2020 met de dochter en ouders besproken. De dochter en haar moeder zijn daarmee akkoord gegaan. Klager is akkoord gegaan met behandeling van de dochter maar wenste geen deel te nemen aan de geadviseerde gezinsgesprekken of ouderbegeleiding. De poliklinische behandeling in het I. is vervolgens gestart in november 2020. 
2.6    In de periode na verwijzing naar het I. en voorafgaand aan het indienen van de onderhavige klacht in januari 2021 heeft klager veelvuldig schriftelijk met het I. gecorrespondeerd. Dat ging met name over de vraag of voldoende was voorzien in een medisch diagnostisch onderzoek en een daarop gebaseerd behandelplan.   
3.    De klacht
Klager verwijt beklaagde, zakelijk weergegeven, dat zij:
1)  onvoldoende onderzoek heeft verricht en geen goed integraal behandelplan heeft opgesteld;
2)    niet naar het onderliggende probleem heeft gekeken; 
3)    klager niet heeft betrokken bij genomen beslissingen en de behandeling;
4)    de brieven en vragen van klager onbeantwoord heeft gelaten. 
4.    Het standpunt van beklaagde
Beklaagde heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Beklaagde voert als verweer dat bij de diagnostiek en behandeling toepassing is gegeven aan de Zorgstandaard G. en daarmee te hebben gehandeld in overeenstemming met de voor haar geldende professionele standaard. Voor zover nodig wordt op het verweer hieronder verder ingegaan. 
5.        De beoordeling
Klachtonderdelen 1 en 2
5.1    Het College stelt voorop dat het er bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard. Het College zal het handelen van beklaagde aan de hand hiervan beoordelen. 
5.2    De kern van de klacht is dat beklaagde volgens klager de dochter niet goed heeft geholpen, omdat zij niet zou hebben gekeken naar de onderliggende problematiek van de dochter en omdat zij geen integraal medisch onderzoek heeft gedaan of heeft laten doen. Het College is van oordeel dat beklaagde zorgvuldig heeft gehandeld. Met name in de onder 2.4 bedoelde brief zijn het verrichte onderzoek, de gestelde diagnose(n) en het behandeladvies door beklaagde toegelicht. Het dossier biedt in geen enkel opzicht grond voor het oordeel dat beklaagde met haar handelen niet is gebleven binnen de onder 5.1 bedoelde grenzen. Deze klachtonderdelen slagen niet. 
Klachtonderdelen 3 en 4
5.3    Uit het dossier blijkt dat beklaagde de diagnostiek en het behandelplan meermaals met klager heeft besproken en toegelicht en dat telkens op de van klager ontvangen brieven is gereageerd. Beklaagde heeft verder onweersproken gesteld dat klager geen gebruik heeft gemaakt van de hem geboden gelegenheid om anderen te betrekken bij dan wel suggesties te doen over de diagnostiek en/of behandeling. Het dossier biedt geen grond voor het oordeel dat beklaagde klager onvoldoende heeft geïnformeerd dan wel onvoldoende betrokken heeft bij haar beslissingen en de behandeling of dat zij anderszins onzorgvuldig heeft gehandeld. 
Deze klachtonderdelen slagen daarom evenmin. 
5.4       Om bovenstaande redenen zal het College beslissen dat de klacht kennelijk
ongegrond is.”
3.    Vaststaande feiten en omstandigheden
Voor de beoordeling van het beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg, welke weergave in beroep niet, althans onvoldoende, is bestreden.
4.    Beoordeling van het beroep
4.1    Klager beoogt met zijn beroep zijn klacht in volle omvang aan het Centraal Tuchtcollege voor te leggen en concludeert tot gegrond verklaring van het beroep.
4.2    De arts heeft gemotiveerd verweer gevoerd en concludeert tot verwerping van het beroep.
4.3    In beroep zijn de schriftelijke klachten over het beroepsmatig handelen en nalaten van de arts en is het door de arts gevoerde verweer tegen de klachten nog een keer aan de tuchtrechter ter beoordeling voorgelegd. Het Centraal Tuchtcollege heeft kennis genomen van de inhoud van de in eerste aanleg geformuleerde klachten en het daarover in eerste aanleg door partijen schriftelijk gevoerde debat. Het door het Regionaal Tuchtcollege gevormde zaaksdossier is aan het Centraal Tuchtcollege gestuurd.
In beroep is het debat door partijen schriftelijk nog een keer gevoerd, waarbij door ieder van hen standpunten zijn ingenomen naar aanleiding van de door het Regionaal Tuchtcollege vastgestelde feiten en de door dat College gegeven beschouwingen en beslissingen. Tijdens de mondelinge behandeling op 8 maart 2023 is dat debat voortgezet.
4.4    Het beraad in raadkamer na de behandeling in beroep heeft het Centraal Tuchtcollege niet geleid tot de vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het College in eerste aanleg. Dit betekent dat het beroep zal worden verworpen.
5.    Beslissing
Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
    verwerpt het beroep.
Deze beslissing is gegeven door: Prakke-Nieuwenhuizen, voorzitter; 
L.F. Gerretsen-Visser en M.W. Zandbergen, leden-juristen en J.J. de Jong en 
J.A.M. Rutgers, Leden-beroepsgenoten en M. van Esveld, secretaris. 
Uitgesproken ter openbare zitting van 5 april 2023. 
Voorzitter  w.g.    Secretaris  w.g.