ECLI:NL:TGZCTG:2023:61 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2022/1646
ECLI: | ECLI:NL:TGZCTG:2023:61 |
---|---|
Datum uitspraak: | 05-04-2023 |
Datum publicatie: | 05-04-2023 |
Zaaknummer(s): | C2022/1646 |
Onderwerp: | Geen of onvoldoende zorg |
Beslissingen: | Niet-ontvankelijk |
Inhoudsindicatie: | Klacht tegen traumachirurg. Klaagster is na een val overgebracht naar een ziekenhuis, waar een gebroken ruggenwervel werd geconstateerd. Aangezien er mogelijk een operatie zou moeten volgen, is klaagster enkele dagen later overgebracht naar een ander ziekenhuis. De aangeklaagde arts was destijds werkzaam als chirurg in dat tweede ziekenhuis en raakte in die hoedanigheid betrokken bij de behandeling van klaagster. De verwijten van klaagster zien op de medisch inhoudelijke behandeling en de verslaglegging in haar medisch dossier. Het Regionaal Tuchtcollege heeft alle klachtonderdelen ongegrond verklaard. Klaagster heeft beroep ingesteld tegen deze beslissing. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt dat beroep. |
C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E
voor de Gezondheidszorg
Beslissing in de zaak onder nummer C2022/1646 van:
A., wonende te B., appellante, klaagster in eerste aanleg,
gemachtigde: C.,
tegen
J., traumachirurg, (destijds) werkzaam te E., verweerster in beide instanties, gemachtigde:
mr. M. Kremer.
1. Verloop van de procedure
A. - hierna klaagster - heeft op 23 februari 2021 bij het Regionaal Tuchtcollege te
Groningen tegen J. - hierna de arts - een klacht ingediend. Vanwege de samenvoeging
van de Regionale Tuchtcolleges te Groningen en Zwolle tot één Regionaal Tuchtcollege
te Zwolle, met ingang van 1 april 2022, is de bevoegdheid tot behandeling van deze
zaak, die aanhangig was bij het Regionaal Tuchtcollege te Groningen, per 1 april 2022
overgegaan op het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle, alwaar de klacht is beoordeeld.
Bij beslissing van 8 augustus 2022, onder nummer G2021/23, heeft laatstgenoemd College
de klacht ongegrond verklaard. Klaagster is van die beslissing tijdig in beroep gekomen.
De arts heeft een verweerschrift in beroep ingediend. Vervolgens zijn nog enkele producties
in het geding gebracht. De zaak is in beroep tegelijkertijd maar niet gevoegd met
de zaken C2022.1644 en C2022.1645 behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal
Tuchtcollege van 1 maart 2023, waar zijn verschenen klaagster, bijgestaan door haar
echtgenoot de heer C., en de arts, bijgestaan door mr. M. Kremer. De zaak is over
en weer toegelicht. De heer C., klaagster en mr. Kremer hebben dat gedaan aan de hand
van spreekaantekeningen die zij aan het Centraal Tuchtcollege hebben overgelegd.
2. Beslissing in eerste aanleg
Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.
“2. DE FEITEN
Op grond van de stukken (waaronder het medisch dossier) en het verhandelde ter zitting
dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te
worden uitgegaan.
2.1
Op 9 december 2017 is klaagster thuis gevallen. Ze werd overgebracht naar het H.-
Ziekenhuis in B. waar een gebroken ruggenwervel werd geconstateerd. In de brief van
9 december 2017 aan de huisarts werd vermeld dat er volgens de neuroloog geen sprake
was van uitval.
Aangezien er mogelijk een operatie zou moeten volgen, is klaagster op donderdag
14 december 2017 overgebracht naar het G. (hierna: het ziekenhuis). Beklaagde was
destijds werkzaam in het ziekenhuis als chirurg en raakte in deze hoedanigheid betrokken
bij de behandeling van klaagster. Een van de andere beklaagden, D., was de hoofbehandelaar
van klaagster.
In het voortgangsverslag van 12 december 2017, dat is opgesteld in het ziekenhuis
voordat klaagster overkwam, is onder meer het volgende vermeld (citaten uit het medisch
dossier zijn overgenomen inclusief eventuele typefouten): “neurologisch beeld passend
bij st na poli, geen uitval tgv wervelfractuur’.
Met de aantekening “status na poli” wordt naar het college begrijpt het volgende bedoeld.
Klaagster heeft in 1957 een lichte vorm van polio gekregen, met als gevolg dat er
een groeiachterstand optrad in haar linker onderbeen. Jaren later is zij geopereerd,
waarbij er groeiweefsel uit haar rechterknie is gehaald. Klaagsters benen zijn uiteindelijk
even lang geworden. Klaagster heeft aan het voorgaande een pijnlijke plek in de peesplaat
aan de zijkant van haar rechterbeen overgehouden.
Na binnenkomst in het ziekenhuis (afdeling SEH) werd aan klaagster meteen bedrust
met 30 graden elevatie voorgeschreven. Vervolgens werd zij onderzocht en werd er gekozen
voor het voorlopig inzetten van een conservatief beleid, met mobilisatie, in plaats
van een operatie.
2.2
De neuroloog H. is geconsulteerd op de SEH en concludeerde als volgt:
“Voorgeschiedenis
Poliomyelitis, waarbij het linkerbeen distaal is aangedaan. Geen belangrijke functiebeperking
meer.
Anamnese
(…) Patiënte heeft pijn in de rug, dit straalt niet uit in de benen. Geen krachtsverlies
of gevoelsstoornissen. Mictie ongestoord (voelt het goed aankomen, kan goed uitplassen).
Def voelt zij ook goed aankomen.
(…)
Conclusie
Geen (nieuwe) neurologische uitval bij patiënte met instabiele L1 fractuur”.
2.3
Op 15 december 2017 werd door anios I. (als supervisor van de coassistent die de notitie
maakte) de volgende notitie geaccordeerd:
“Anamnese
Doet het beter dan gisteren. Mobiliseert beter. Minder onzeker over haar wervelfractuur,
geeft aan dat gesprek gisteren goed heeft gedaan. Gaat met de fysio aan de slag. Pijn
onder controle met Oxy’s 30 graden zitten lukt. Verder doet nog pijn.
(…)
Plan
-Definitief conservatief beleid. Mobiliseren ogv klachten
- Maandag 18-12 X na mobilisatie, nadien evt ontslag of terug richting [locatie insturend
ziekenhuis]”
2.4
Op 17 december 2017 noteerde beklaagde het volgende:
“(…) heeft gister wel aan de tafel gezeten. Wel iets dovig gevoel buitenzijde proximale
bovenbeen rechts. Ook soms stekend gevoel in lies. Niet altijd. Nu niet aanwezig.
Gevoel voet normaal, kan voet bewegen.”
2.5
Op 18 december 2017 accordeerde anios chirurgie K. de volgende notitie van een coassistent:
“Anamnese
Mobiliseert zelfstandig, eet/drinkt, ontlasting op gang. Loopt zelfstandig naar het
toilet. Dove gevoel thv trochater major is onverminderd aanwezig, ook nog pijn aldaar.
Beeldvorming
X-LWK: Bekende fractuur wervelcorpus L1 met thans toegenomen hoogteverlies, toegenomen
posterieure protrusie van de middelste pijler met verdere versmalling van het benige
spinale kanaal. Teven hoogteverlies voorste pijler Th12, toegenomen t.o.v. 9 december
jl. Bekende discopathie L2 – L3. Facetartrose met name laag lumbaal. Verder geen nieuwe
inzichten.
(…)
Plan
Indien goede mobilisatie vandaag X-lwk
- Transfer icc, streven naar ontslag morgen
(…)
Geplande ontslagdatum: vandaag/morgen”
2.6
Er werd een ontslagbrief met dagtekening 19 december 2017 aangemaakt voor de huisarts
van klaagster. Hierin werd het volgende vermeld:
“Conclusie
61-jarige patiënte met in de voorgeschiedenis poliomyelitis (linkerbeen distaal aangedaan)
werd opgenomen met een instabiele L1 fractuur type A4, u ontving separaat bericht
via de Spoedeisende Hulp. Er werd besloten conservatief te behandelen. Patiënte mobiliseerde
goed zonder verdere complicaties. Zij kon in klinisch goede toestand naar huis worden
ontslagen.”
Naar aanleiding van de ochtendvisite op 19 december 2017 werd de volgende notitie
geaccordeerd door K. (onder supervisie van chirurg L.):
“Anamnese
Heeft het idee meer pijn te hebben dan eergisteren. Heeft bovendien toename van pijnschuiten
in het rechter been. Uitstraling blijft boven de knie. Geen problemen met mictie/ontlasting.
Kracht is goed.
(…)
Conclusie:
Opname met L1-fractuur waarvoor conservatief beleid
Plan
Eerste zes weken ‘rustig aan’: uit bed, rondlopen
Retour bij toename pijn/doofheid
Geplande ontslagdatum: vandaag”
Vervolgens vond er op deze datum een visite plaats door onder anderen de artsen K.,
L., D. en beklaagde. Genoteerd werd het volgende:
“Ip conservatief blijven”
Daarna werd de volgende notitie geaccordeerd door K.:
“11u [naam coassistent/K.]
Herbeoordeling uitslag X-LWK: Bekende fractuur wervelcorpus L1 met thans toegenomen
hoogteverlies, toegenomen posterieure protrusie van de middelste pijler met verdere
versmalling van het benige spinale kanaal.
B/ iom [naam/naam]
Neuro icc 17u terugkoppeling: pijn in liezen beiderzijds is een radiculair syndroom
L1 niet uit te sluiten.
Tevens doofheid laterale zijde bovenbeen rechts gebied van meralgia paresthetica dd
partiële L2. Advies: MRI (geen spoed-idicatie)
Iom [naam]: bedrust met 30 graden elevatie
18u [naam coassistent/K.]
Bovenstaande met patiënte en echtgenote besproken. Vinden het jammer dat het zo is
gegaan maar zijn ook blij dat ze nog niet naar huis waren gegaan.
B/ morgen MRI (aangevraagd)”.
2.7
Op 21 december 2017 werd het volgende genoteerd:
“Radiologie: Mri Wervelkolom (neuro)
Addendumdatum: 20-12-2017 Addendum:
Nadere informatie: Ter hoogte van de conus medullaris, dorsaal van corpus Th12, bevindt
zich links dorsaal in het wervelkanaal een hematoom, met geringe compressie van de
distale conus.
Resultaatdatum: 20-12-2017
Verslag: Klinische gegevens: L1 fractuur, in eerste instantie conservatief behandeld,
echter op X-TWK toename van protrusie en inzakking. Nu met tevens klachten van uitval;
neuroloog icc adviseert MRI
Vraagstelling: Radiculair syndroom? Aantoonbare oorzaken meralgia paresthetica? Verslag:
MRI LWK gescand volgens knie protocol. Het conventionele onderzoek van 18/12/2017
ter vergelijk. Bekende wigvormige inzakkingsfractuur van corpus L1, met hierin botoedeem,
met protrusie van het dorsale deel van het corpus in de midlijn van het wervelkanaal,
resulterend in een absolute kanaalstenose tot 8 mm, waarbij zeer weinig ruimte om
de cauda equina. De conus medullaris bevindt zich net boven dit niveau. Normaal aspect
van de neuroforamina, aldaar geen aanwijzingen voor wortelbeïnvloeding. Discopathie
L2-L3. Normaal aspect van overige ossale delen. Normaal aspect van afgebeelde weke
delen. Conclusie: Protrusie van L1 fractuur met thans absolute kanaalstenose met beeld
suggestief voor beklemming van de cauda equina.
Conclusie: Toename inzakking wervel L1 wv nu operatieve ingreep gepland”. `
2.8
Op 21 december 2017 is klaagster geopereerd. De operatie vond plaats door onder anderen
beklaagde.
3. HET STANDPUNT VAN KLAAGSTER EN DE KLACHT
3.1
Klaagster stelt dat zij vanaf de dag van het ongeval al een doof gevoel had in haar
rechterbeen. De neurologische klachten waren dus al vanaf het begin aanwezig. Toen
klaagster op 14 december 2017 in het ziekenhuis aankwam heeft zij gelijk bij binnenkomst
aangegeven een doof gevoel in haar been te hebben. Vervolgens werd er een test met
scherp en zacht gedaan en is ten onrechte genoteerd dat klaagster geen neurologische
klachten had. Ook hierna heeft klaagster steeds het dove gevoel in haar rechterbeen
benoemd. Er werd echter te lang niets mee gedaan door de dienstdoende artsen. De artsen
bleven vasthouden aan het ingezette conservatieve beleid en klaagster moest mobiliseren.
Dat mobiliseren is schadelijk geweest, aangezien klaagster boomstamverpleging voorgeschreven
had gekregen. De behandelende artsen hebben de klachten te lang ten onrechte geweten
aan het postpoliosyndroom. Op
19 december 2017 zou zij – prematuur - met ontslag gaan. Tijdens de grote visite die
dag heeft klaagster er zelf op moeten wijzen dat zij een doof gevoel in het been had.
Pas toen is er actie ondernomen. Op de röntgenbeelden die op 18 december 2017 waren
gemaakt was al te zien geweest dat de schade aan de wervel was toegenomen. Op 20 december
2017, een dag na het aanvankelijk geplande ontslag, werd een MRI gemaakt waarbij de
radioloog in het verslag heeft opgenomen dat het botfragment 8 mm in de spinaal zit
en in de zenuwstreng drukt. Als klaagster de dag daarvoor ontslagen was geweest, had
zij een dwarslaesie kunnen oplopen. En doordat klaagster gebogen achter een rollator
heeft gelopen tijdens de opname in het ziekenhuis is haar wervel verder ingezakt.
Door het mobiliseren is haar toestand verslechterd. Klaagster stelt zich op het standpunt
dat met haar nooit is overlegd over de keuze voor conservatief beleid of opereren
en wat de voor- en nadelen van die keuze zouden zijn geweest.
3.2
Klaagster verwijt beklaagde persoonlijk, zakelijk weergeven:
a) dat zij heeft nagelaten het mobiliseren na 14 december 2017 zorgvuldig te monitoren
en te documenteren;
b) dat zij heeft nagelaten het mobiliseren af te stemmen op de geuite klachten
en deze nader te onderzoeken;
c) dat zij een onverantwoorde beslissing heeft genomen door klaagster uit het ziekenhuis
te (willen) ontslaan met pijnklachten en neurologische uitval die niet door een neuroloog
waren beoordeeld en toegenomen hoogteverlies van de wervels en toegenomen protrusie
zoals de bevindingen van de röntgenfoto van 18 december 2017 luidden;
d) dat zij pas op 19 december 2017 de instabiele wervelbreuk heeft laten beoordelen
waardoor als gevolg van het beleid in de dagen daaraan voorafgaand onherstelbare schade
aan de wervels is ontstaan;
e) dat zij de verslaglegging op onzorgvuldige wijze heeft vastgelegd waardoor onderlinge
miscommunicatie is ontstaan en later in brieven de feiten en data niet correct zijn
weergegeven;
f) dat zij onderdeel was van de visite op 19 december 2017 zonder te weten wat
er aan de hand was.
4. HET STANDPUNT VAN BEKLAAGDE
Beklaagde heeft de haar gemaakte verwijten gemotiveerd weersproken. Voor zover nodig
wordt het standpunt van beklaagde hieronder, bij de bespreking van de verschillende
klachtonderdelen, nader uiteengezet.
5. DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE
5.1
Het college wijst er in algemene zin op dat het er bij het beoordelen van een tuchtklacht
niet om gaat of het handelen waarop de klacht betrekking heeft beter had gekund. Het
gaat om het beantwoorden van de vraag of de aangeklaagde bij het beroepsmatig handelen
is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening. Hierbij
wordt rekening gehouden met de stand van wetenschap ten tijde van het handelen waarop
de klacht betrekking heeft en met wat op dat moment in de betreffende beroepsgroep
als norm of standaard werd aanvaard.
Klachtonderdelen b, c, d en f
5.2
Het college zal eerst het ten aanzien van klaagster gevolgde beleid beoordelen en
vervolgens waar nodig specifiek ingaan op de rol van beklaagde. De klachtonderdelen
b, c, d en f hebben betrekking op het beleid.
Het college overweegt dat het verloop van klaagsters gezondheidssituatie, waarbij
de situatie van de wervel uiteindelijk verslechterde en er alsnog een operatie nodig
was, nog geen aanwijzing is dat het gekozen beleid in haar geval van meet af aan onjuist
is geweest. Uit het dossier blijkt namelijk dat bij opname niet alleen is geleund
op onderzoek in het ziekenhuis in B., vanwaar klaagster werd overgedragen. Ook na
overdracht is er onderzoek gedaan naar de vraag of er op het moment van binnenkomst
van patiënte sprake was van neurologische uitvalsverschijnselen. Dat er in het ziekenhuis
geen neuroloog naar klaagster zou hebben gekeken, zoals zij meent, is onjuist. Het
onder 2.2 vermelde verslag van de neuroloog bevindt zich in het medisch dossier. Het
college is van oordeel dat uit het dossier voldoende blijkt dat er op de dag van opname
– te weten 14 december 2017 – geen sprake was van neurologische problemen in de zin
van uitvalverschijnselen, uitstraling of tintelingen, die in de weg zouden hebben
gestaan aan het volgen van een conservatief beleid. Het dove gevoel dat klaagster
bij opname en de dagen erna heeft gemeld, kon weliswaar als een neurologisch verschijnsel
worden aangemerkt, maar vormde op zichzelf geen alarmsignaal dat tot operatief ingrijpen
had moeten leiden.
5.3
Klaagster heeft het gevoel gehad dat het dove gevoel genegeerd is of dat dit ten onrechte
werd toegeschreven aan de vroeger door haar doorgemaakte polio. Het college volgt
klaagster hierin niet. Het dossier geeft geen uitsluitsel of de behandelaren een verband
legden met de polio. Maar doorslaggevend is de vraag of het dove gevoel – ongeacht
waardoor dit werd veroorzaakt – had moeten leiden tot een ander beleid. Als gezegd,
ziet het college daarvoor geen objectieve reden.
5.4
Beklaagde en medebeklaagden hebben aangevoerd dat in veel gevallen als deze de voorkeur
geldt voor een conservatief beleid met – als het kan – mobilisatie. Dat kan anders
zijn bij dreigende neurologische schade die kan blijken uit bijvoorbeeld uitvalverschijnselen,
uitstraling of tintelingen. Daarvan was in het geval van klaagster aanvankelijk niet
gebleken. Het kiezen voor een conservatief beleid in plaats van opereren acht het
college daarom gerechtvaardigd. Dat geldt ook voor het besluit te starten met mobiliseren
‘op geleide van klachten’. Uit het dossier blijkt dat klaagster goed in het oog werd
gehouden. In de dagen na de opname leek het mobiliseren goed te gaan. Er zijn toen
geen uitvalverschijnselen, uitstraling of tintelingen waargenomen die tot een ander
beleid hadden moeten leiden. Dat werd anders op 19 december 2017. Klaagster gaf ‘s
ochtends aan het idee te hebben meer pijn te voelen dan twee dagen daarvoor. Er was
sprake van een toename van pijnscheuten in het rechterbeen en uitstraling boven de
knie. Er vond die dag vervolgens een herbeoordeling plaats van de op 18 december 2017
gemaakte foto’s. Er werd toegenomen hoogteverlies gezien en een toegenomen posterieure
protrusie van de middelste pijler met verdere versmalling van het benige spinale kanaal.
5.5
Naar aanleiding van het voorgaande is de neuroloog nogmaals in consult gevraagd. Gelet
op de pijn in de liezen beiderzijds was volgens de neuroloog een radiculair syndroom
L1 niet uit te sluiten. Het advies was een MRI te laten maken. Het beleid werd daarop
direct en adequaat aangepast met de notitie: bedrust met 30 graden elevatie. Nadat
de uitkomst van de MRI was beoordeeld, is alsnog besloten tot een operatie. Het college
is van oordeel dat het beleid daarmee tijdig en adequaat is aangepast aan de veranderde
situatie.
5.6
Bij klaagster heeft het bevreemding gewekt dat er werd toegewerkt naar ontslag op
19 december 2017. De ontslagbrief was al ter hand gesteld aan klaagsters echtgenoot,
die daarmee medicijnen is gaan halen voor thuis. Klaagster is ervan overtuigd dat
zij prematuur naar huis zou zijn gestuurd als zij zelf niet op die dag tijdens de
visite aan de bel zou hebben getrokken. Volgens beklaagde en haar medebeklaagden was
dat niet het geval. Er wordt vaker een voorlopige ontslagdatum gepland. De op 19 december
2017 geplande visite was bedoeld om de situatie van dat moment te bepalen. Op basis
van de actuele informatie is ook adequaat ingegrepen. Het college oordeelt hierover
als volgt. Dat de gang van zaken voor klaagster verwarrend is geweest, kan het college
invoelen, met name doordat de ontslagbrief al was geprint en afgegeven. Op grond van
de feiten kan het college echter niet aannemen dat de visite van 19 december 2017
slechts voor de vorm werd afgelegd. Ook de feitelijke gang van zaken laat zien dat
er op dat moment daadwerkelijk is geacteerd op de actuele informatie. Overigens was
beklaagde niet aanwezig bij deze visite. Het feit dat er met een voorlopige ontslagdatum
is gewerkt, is op zich niet klachtwaardig.
5.7
Zoals hiervoor is gebleken, is het college van oordeel dat de keuze voor een conservatief
beleid als zodanig gerechtvaardigd is geweest. Dat de gezondheidstoestand van klaagster
verslechterde, is te betreuren. Dit maakt echter niet dat het beleid van meet af aan
onjuist is geweest. Uit het voorgaande volgt dat de klachtonderdelen b, c, d en f
ongegrond zijn.
Klachtonderdelen a en e
5.8
Ten aanzien van de klachtonderdelen a en e oordeelt het college als volgt. Deze verwijten
vinden geen steun in het medisch dossier. Dit betekent dat het college niet kan vaststellen
dat beklaagde tekortgeschoten is in het monitoren van het mobiliseren van klaagster
na 14 december 2017, noch dat haar verslaglegging onzorgvuldig is geweest.
5.9
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat de klacht in zijn geheel ongegrond is.”.
3. Vaststaande feiten en omstandigheden
Voor de beoordeling van het beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten
en omstandigheden zoals deze zijn vastgesteld door het Regionaal Tuchtcollege en hiervoor
onder “2. De feiten” zijn weergegeven. Op basis van wat er op de zitting in beroep
is verklaard, vult het Centraal Tuchtcollege die feiten en omstandigheden met het
volgende aan: Na binnenkomst van klaagster in het G. op 14 december 2017, is diezelfde
dag in de traumabespreking de beslissing genomen om conservatief beleid in te zetten,
met mobilisatie op geleide van klachten.
4. Beoordeling van het beroep
Procedure
4.1 In beroep is de schriftelijke klacht over het beroepsmatig handelen/nalaten
van de arts nog een keer aan de tuchtrechter ter beoordeling voorgelegd. Het Centraal
Tuchtcollege heeft kennis genomen van de inhoud van die in eerste aanleg geformuleerde
klacht en het daarover in eerste aanleg door partijen gevoerde debat. Het door het
Regionaal Tuchtcollege gevormde zaaksdossier is aan het Centraal Tuchtcollege gestuurd.
In beroep is het debat door partijen schriftelijk nog een keer gevoerd, waarbij door
ieder van hen standpunten zijn ingenomen naar aanleiding van de door het Regionaal
Tuchtcollege vastgestelde feiten en de door dat College gegeven beschouwingen en beslissingen.
Tijdens de mondelinge behandeling op 1 maart 2023 is dat debat voortgezet.
4.2 Het beroep van klaagster strekt ertoe – zo begrijpt het Centraal Tuchtcollege
– dat de klacht alsnog gegrond zal worden verklaard en dat aan de arts een maatregel
zal worden opgelegd.
4.3 De arts stelt zich op het standpunt dat het beroep van klaagster moet worden
verworpen.
Beoordeling
4.4 Uit het oogpunt van een goede en eerlijke procesorde kunnen in beroep alleen
die klachten ter beoordeling aan het Centraal Tuchtcollege worden voorgelegd die deel
uitmaken van de oorspronkelijke klacht die aan het Regionaal Tuchtcollege is voorgelegd.
Nieuwe klachten vallen buiten het bereik van het beroep. Voor zover in beroep sprake
is van uitbreiding van de klacht, kan klaagster daarin dus niet worden ontvangen.
4.5 Met het Regionaal Tuchtcollege oordeelt het Centraal Tuchtcollege dat de medisch
inhoudelijke behandeling van klaagster lege artis is geweest. Het verloop van klaagsters
gezondheidssituatie, waarbij de situatie uiteindelijk verslechterde en alsnog is overgegaan
tot operatie, vormt nog geen aanwijzing dat de eerder genomen beslissing om conservatief
beleid in te zetten onjuist is geweest. De klachten die klaagster aanvankelijk beschreef
waren geen reden om over te gaan tot operatie. De op 18 december 2017 gemaakte foto’s
waren dat evenmin. De toename van pijnscheuten in het rechterbeen en uitstraling boven
de knie, zoals die bleken op
19 december 2017, vormden aanleiding om klaagster niet haar huis te laten gaan en
het beleid aan te passen, hetgeen ook is gebeurd. Het Centraal Tuchtcollege kan zich
vinden in de overwegingen van het Regionaal Tuchtcollege onder 5.2 tot en met 5.7
en neemt die over. Dit betekent dat de klachtonderdelen b, c, d en f ongegrond zijn.
4.6 Het Centraal Tuchtcollege sluit zich voorts aan bij wat het Regionaal Tuchtcollege
onder 5.8 met betrekking tot de klachtonderdelen a en e heeft overwogen. Dit betekent
dat ook die klachtonderdelen ongegrond zijn.
4.7 Het voorgaande betekent dat het beroep zal worden verworpen.
5. Beslissing
Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
verklaart klaagster niet-ontvankelijk voor zover zij in beroep nieuwe klachten heeft
ingediend;
verwerpt het beroep.
Deze beslissing is gegeven door: J.M. Rowel-van der Linde, voorzitter; A.S. Gratama
en
J. Legemaate, leden-juristen en G.J. Clevers en W.J.B. Mastboom, leden-beroepsgenoten
en
N. Germeraad-van der Velden, secretaris.
Uitgesproken ter openbare zitting van 5 april 2023.
Voorzitter w.g. Secretaris w.g.