ECLI:NL:TGZCTG:2023:48 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2021/1138
ECLI: | ECLI:NL:TGZCTG:2023:48 |
---|---|
Datum uitspraak: | 15-03-2023 |
Datum publicatie: | 15-03-2023 |
Zaaknummer(s): | C2021/1138 |
Onderwerp: | Overige klachten |
Beslissingen: | Ongegrond/afwijzing |
Inhoudsindicatie: | Klacht tegen gz-psycholoog. Aan klager is een tbs-maatregel opgelegd waardoor hij in de periode 2015-2017 in een tbs-kliniek heeft verbleven. De gz-psycholoog was in die periode bij de behandeling van klager betrokken. Klager maakt de gz-psycholoog in dat verband een viertal verwijten. Het Regionaal Tuchtcollege heeft de klacht van klager kennelijk ongegrond verklaard. Klager heeft tegen deze beslissing beroep ingesteld. Het Centraal Tuchtcollege sluit zich aan bij de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege en verwerpt het beroep van klager. |
C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E
voor de Gezondheidszorg
Beslissing in de zaak onder nummer C2021/1138 van:
A., verblijvende te B., appellant, klager in eerste aanleg,
gemachtigde: mr. S. van der Eijk,
tegen
G., gz-psycholoog, (destijds) werkzaam te D., verweerder in beide instanties, gemachtigde:
mr. R.J. Peet.
1. Verloop van de procedure
A. - hierna klager - heeft op 10 augustus 2020 bij het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle
tegen G. - hierna de gz-psycholoog - een klacht ingediend. Bij beslissing in raadkamer
van 9 juli 2021, onder nummer 126/2020, heeft dat College de klacht kennelijk ongegrond
verklaard. Klager is van die beslissing tijdig in beroep gekomen. De gz-psycholoog
heeft een verweerschrift in beroep ingediend.
De zaak is in beroep tegelijkertijd maar niet gevoegd met de zaak C2021.1137 behandeld
ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 18 januari 2022, waar
zijn verschenen de gemachtigde van klager mr. E.L. de Craen, waarnemend voor
mr. S. van der Eijk, en de gz-psycholoog, bijgestaan door mr. R.J. Peet. Klager heeft
de zitting bijgewoond via een videoverbinding. De zaak is over en weer toegelicht.
Mr. De Craen heeft dat gedaan aan de hand van een pleitnota die mr. Van der Eijk reeds
voorafgaand aan de zitting aan het Centraal Tuchtcollege heeft toegestuurd.
2. Beslissing in eerste aanleg
Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.
“2. DE FEITEN
Op grond van de stukken dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht,
van het volgende te worden uitgegaan.
Aan klager is een tbs-maatregel opgelegd. In verband hiermee heeft hij in de periode
2015-2017 in FPC-H. (hierna: H.) verbleven. Beklaagde was in die periode bij de behandeling
van klager betrokken.
3. HET STANDPUNT VAN KLAGER EN DE KLACHT
De klacht heeft betrekking op het handelen van beklaagde gedurende en na klagers verblijf
in de H..
Klager verwijt beklaagde – samengevat – dat:
- hij in de periode dat klager in de H. verbleef klager vals
heeft beschuldigd van bedreigingen en ongepast contact van klager met
werkgevers. Ook zou beklaagde hebben aangegeven dat klager afspraak-onbetrouwbaar
zou zijn;
- klager ondanks telefonisch bezwaar op 22 mei in de Penitentiaire Inrichting
(hierna: PI) werd bezocht en daarna per 27 mei 2019 geplaatst is in de E., terwijl
bekend was dat dit problemen zou geven;
- hij misbruik heeft gemaakt van oude beschuldigingen en deze heeft
overgedragen aan een opvolgend behandelaar en dat beklaagde duidelijk revanche wilde
vanwege een eerder mislukte en onrechtmatige longstayaanvraag;
- zowel beklaagde als de opvolgend behandelaar met een longstay dreigden als
klager het niet eens zou zijn of niet akkoord zou gaan met de te volgen behandeling.
4. HET STANDPUNT VAN BEKLAAGDE
Beklaagde stelt zich in de eerste plaats op het standpunt dat de klacht niet-ontvankelijk
is, omdat uit het klaagschrift niet kan worden opgemaakt wat beklaagde wordt verweten.
Subsidiair is beklaagde van mening dat de klacht ongegrond is. Beklaagde herkent zich
niet in de gemaakte verwijten en ontkent deze ten stelligste. Hij is van mening dat
hij niet tekortgeschoten is in de zorgverlening aan klager en dat er geen sprake is
van een zorgverlener die niet heeft gehandeld zoals een redelijk bekwame zorgverlener
zou moeten handelen.
5. DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE
5.1
Het college is van oordeel dat uit het klaagschrift en uit de toelichting daarop tijdens
het vooronderzoek voldoende blijkt wat het verwijt is van klager ten opzichte van
beklaagde. Hoewel summier en niet altijd even helder heeft klager deze verwijten ook
van feiten en gronden voorzien. Dat betekent dat de klacht ontvankelijk is.
5.2
Bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen gaat het er niet om of
dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de
beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van
een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap
ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep
ter zake als norm of standaard was aanvaard.
5.3
Het college stelt vast dat de diverse klachtonderdelen stuk voor stuk zeer summier
en niet altijd even helder zijn onderbouwd. Ook in zijn reactie op het verweer van
beklaagde, waarin deze onder meer aangeeft zich totaal niet te herkennen in de verwijten,
is een inzichtelijke onderbouwing van de verwijten uitgebleven. Klager heeft weliswaar
allerlei schriftelijke stukken aan het college overgelegd waaruit volgens hem blijkt
dat de verwijten terecht zijn, maar deze stukken betreffen grotendeels door hem zelf
geschreven stukken die veelal niet goed te volgen zijn. Deze stukken kunnen dan ook
niet dienen als objectiveerbare feitelijke onderbouwing van zijn klacht.
Dit leidt tot de conclusie dat er geen klachtwaardig handelen door beklaagde kan worden
vastgesteld.”.
3. Vaststaande feiten en omstandigheden
Voor de beoordeling van het beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten
en omstandigheden zoals deze zijn vastgesteld door het Regionaal Tuchtcollege en hiervoor
onder “2. De feiten” zijn weergegeven.
4. Beoordeling van het beroep
Procedure
4.1 In beroep is de schriftelijke klacht over het beroepsmatig handelen van de
gz-psycholoog nog een keer aan de tuchtrechter ter beoordeling voorgelegd. Het Centraal
Tuchtcollege heeft kennis genomen van de inhoud van die in eerste aanleg geformuleerde
klacht en het daarover in eerste aanleg door partijen gevoerde debat. Het door het
Regionaal Tuchtcollege gevormde zaaksdossier is aan het Centraal Tuchtcollege gestuurd.
In beroep is het debat door partijen schriftelijk nog een keer gevoerd, waarbij door
ieder van hen standpunten zijn ingenomen naar aanleiding van de door het Regionaal
Tuchtcollege vastgestelde feiten en de door dat College gegeven beschouwingen en beslissingen.
Tijdens de mondelinge behandeling op 18 januari 2023 is dat debat voortgezet.
4.2 Het beroep van klager strekt ertoe dat zijn klacht alsnog gegrond wordt verklaard.
4.3 De gz-psycholoog kan zich vinden in de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege
en stelt zich daarom op het standpunt dat het beroep van klager moet worden verworpen.
Beoordeling
4.4 Het beraad in raadkamer na de behandeling in beroep heeft het Centraal Tuchtcollege
niet geleid tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het College in eerste
aanleg. Dit betekent dat het beroep zal worden verworpen.
5. Beslissing
Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
verwerpt het beroep.
Deze beslissing is gegeven door: R. Prakke-Nieuwenhuizen, voorzitter; Y. Buruma en
L.F. Gerretsen-Visser, leden-juristen en M.A.J. Hagenaars en A. de Keijser, leden-beroepsgenoten
en N. Germeraad-van der Velden, secretaris.
Uitgesproken ter openbare zitting van 15 maart 2023.
Voorzitter w.g. Secretaris w.g.