ECLI:NL:TGZCTG:2023:47 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2022/1321

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2023:47
Datum uitspraak: 15-03-2023
Datum publicatie: 15-03-2023
Zaaknummer(s): C2022/1321
Onderwerp: Schending beroepsgeheim
Beslissingen: Niet-ontvankelijk
Inhoudsindicatie: Klacht tegen verpleegkundige. Hij is als verpleegkundige bij Jeugdgezinszorg verbonden aan de school van de twee kinderen van klager. Veilig Thuis (VT) heeft beklaagde per e-mail op de hoogte gebracht dat het vanuit school een melding had ontvangen waarin zorgen zijn geuit over het gezin en hem gevraagd of VT hem in verband met het onderzoek voor informatie kon benaderen. Klager verwijt beklaagde schending van het beroepsgeheim door zonder klagers toestemming, zonder (een poging tot) overleg met klager en zonder noodzaak in een rapport aan VT informatie te verstrekken over klager en zijn minderjarige kinderen, zonder dat beklaagde hen ooit had gezien of gesproken. Bovendien bevat de verstrekte informatie tendentieuze opmerkingen, die klager zonder noodzaak in een negatief daglicht zetten.

C E N T R A A L  T U C H T C O L L E G E
voor de Gezondheidszorg
Beslissing in de zaak onder nummer C2022/1321 van:
A., wonende te B., appellant, klager in eerste aanleg,
tegen
C., werkzaam te D., verweerder in beide instanties. 
gemachtigde: mr. M.F. Mooibroek advocaat te Utrecht
1.    Verloop van de procedure
A. - hierna klager - heeft op 26 juli 2021 bij het Regionaal Tuchtcollege te Groningen (thans Zwolle) tegen C. - hierna de verpleegkundige - een klacht ingediend. Bij beslissing van 15 maart 2022, onder nummer Z2021/3361 heeft dat college de klacht gedeeltelijk gegrond verklaard voor wat betreft de inhoud van de inlichtingen zonder dat daarvoor een maatregel is opgelegd. Klager is van die beslissing tijdig in beroep gekomen. De verpleegkundige heeft een verweerschrift in beroep ingediend. 
De zaak is op de zitting van het Centraal Tuchtcollege van 13 februari 2023 behandeld. Klager is daar verschenen. Ook de verpleegkundige was aanwezig bijgestaan door zijn gemachtigde. Klager heeft zijn standpunten en mr. Mooibroek heeft de standpunten van de verpleegkundige toegelicht aan de hand van spreekaantekeningen die aan het Centraal Tuchtcollege zijn overgelegd.
2.    Beslissing in eerste aanleg
Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing de volgende feiten en overwegingen ten grondslag gelegd.
“2.    DE FEITEN
Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.
2.1    Klager is gescheiden vader van twee minderjarige kinderen: E. (destijds 9) en F. (destijds 11). 
2.2    Beklaagde is sinds april 2020 als verpleegkundige bij Jeugdgezinszorg (JGZ) van de GGD-G. verbonden aan de school van de twee kinderen en verricht daar algemene gezondheidscontroles bij de leerlingen. Op 21 oktober 2020 kwam E., vergezeld door de moeder, bij beklaagde op controle. Bij controle bleek E. tegen obesitas aan te zitten.
2.3    Veilig Thuis H. (hierna: VTH.) heeft beklaagde per e-mail van 
9 februari 2021 op de hoogte gebracht dat het vanuit de school een melding had ontvangen waarin zorgen zijn geuit over het gezin en hem gevraagd of VTH. hem in verband met het onderzoek voor informatie kon benaderen.  
2.4    Hierop heeft beklaagde de ‘aandachtsfunctionaris kindermishandeling’ binnen de GGD gevraagd of hij deze informatie mocht verstrekken en of hij zich daarbij aan bepaalde (privacy-)regels moest houden. De collega antwoordde dat VTH. voor onderzoek informatie bij hem mocht ophalen en heeft hem geadviseerd:
“En dat zou ik zekers in een telefonisch gesprek doen. 
Ik zou zekers vragen of de ouders hiervan op de hoogte zijn?
Waar zij de info voor gaan gebruiken?
En dat jij de info die zij gebruiken bv in een overdracht, eerst leest voordat het wordt verzonden.”
2.5    Beklaagde heeft onder het kopje ‘over E. onder meer aan VTH. gemeld: “In maart 2020 was er ook een consult gepland maar kwam E. niet op de afspraak zonder bericht. Er is geprobeerd vader te bellen, en toen dit niet lukte is moeder gesproken.” 
Beklaagde heeft onder het kopje ‘over F.’ onder meer aan VTH. gemeld: “Vader lijkt minder open te staan voor contact: In maart 2020 is geprobeerd telefonisch contact te leggen met vader. Hier is niet op gereageerd. Het contact loopt vooral via moeder.”
2.6    Beklaagde heeft bij e-mail van 10 februari 2021 de arts jeugdgezondheidszorg van de GGD gemeld dat hij die ochtend in het kader van een melding informatie over het gezin van klager aan VTH. heeft verschaft. “Het gesprek was om informatie op te vragen vanuit de JGZ. Moeder was hiermee akkoord, vader is hierover geïnformeerd. Ouders zijn gescheiden. Ik heb een verslagje van het gesprek al gekregen, kleine wijzigingen aangebracht en weer terug gestuurd. Op het moment dat ik het definitieve verslagje weer terug heb wat ook naar de ouders gaat, zal ik het in het dossier doen.”
3.    HET STANDPUNT VAN KLAGER EN DE KLACHT
Klager verwijt beklaagde, zakelijk weergegeven, schending van het beroepsgeheim door zonder klagers toestemming, zonder (een poging tot) overleg met klager en zonder noodzaak in een rapport aan VTH. informatie te verstrekken over klager en zijn minderjarige kinderen, zonder dat beklaagde hen ooit had gezien of gesproken. Bovendien bevat de verstrekte informatie tendentieuze opmerkingen, welke klager zonder noodzaak in een negatief daglicht zetten.
     4.    HET STANDPUNT VAN BEKLAAGDE
Beklaagde voert, zakelijk weergegeven, aan dat hij vanwege het onderzoek door VTH. op basis van artikel 5.2.6 van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (WMO) en artikel 6 van de KNMG-meldcode kindermishandeling en huiselijk geweld en de toelichting daarop, een beperkte afwegingsruimte had om te beslissen het beroepsgeheim al dan niet te doorbreken. Beklaagde heeft een zorgvuldige afweging gemaakt alvorens zijn geheimhoudingsplicht te doorbreken, hij heeft de informatie schriftelijk verschaft en daarmee de regie behouden en hij heeft voorafgaand gevraagd of de informatie-verstrekking met toestemming of medeweten van de ouders geschiedde. Volgens VTH. had de moeder toestemming gegeven en was klager ervan op de hoogte. 
De verschafte informatie sloot precies aan op de vraagstelling en kon niet minder vergaand. 
De opmerking “Vader lijkt minder open te staan voor contact: In maart 2020 is geprobeerd telefonisch contact te leggen met vader. Hier is niet op gereageerd.” is een zo feitelijk mogelijke opmerking die letterlijk zo in het dossier staat. Omdat klager zonder bericht niet op een afgesproken consult verscheen en telefonisch niet bereikbaar was, is het logisch om te stellen dat klager niet open lijkt te staan voor contact. Door het gebruik van het woord ‘lijkt’ is juist een tendentieuze toon voorkomen. 
5.    DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE
5.1
Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.
De formele vereisten
5.2
Het door beklaagde genoemde artikel 5.2.6 van de WMO houdt in:
‘Derden die beroepshalve beschikken over inlichtingen die noodzakelijk kunnen worden geacht om een situatie van huiselijk geweld of kindermishandeling te beëindigen of een redelijk vermoeden daarvan te onderzoeken, kunnen aan Veilig Thuis deze inlichtingen desgevraagd of uit eigen beweging verstrekken zonder toestemming van degene die het betreft en indien nodig met doorbreking van de plicht tot geheimhouding op grond van een wettelijk voorschrift op grond van hun ambt of beroep”.
Dit artikel geeft, geen vrijbrief om zonder meer informatie aan Veilig Thuis te geven. Op de achtergrond speelt het conflict tussen de verplichting tot geheimhouding en die om (in dit geval) kinderen te beschermen tegen huiselijk geweld en kindermishandeling. Het college toetst, anders dan beklaagde, diens handelen in dit kader aan de Meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling voor verpleegkundigen, verzorgenden en verpleegkundig specialisten, versie 2019.
5.3
Nu VTH. in het kader van zijn onderzoek naar aanleiding van een melding beklaagde om inlichtingen vroeg, mocht beklaagde ervan uitgaan dat het een kwestie betrof die voldeed aan de vereisten van (onderzoek naar) huiselijk geweld of kindermishandeling die hem in beginsel legitimeerde om zijn beroepsgeheim te doorbreken.
Het is positief dat beklaagde zich heeft gerealiseerd dat hij niet zomaar inlichtingen mocht geven en aan de aandachtsfunctionaris kindermishandeling advies heeft gevraagd.
Zowel de aandachtsfunctionaris als VTH. heeft hem laten weten dat voldoende was dat klager op de hoogte was. Dat is in overeenstemming met de regel in de eerdergenoemde meldcode bij informatieverstrekking aan derden, inhoudend dat de ouders moeten weten dat Veilig Thuis een zorgverlener zal benaderen. Klager heeft desgevraagd ter zitting laten weten dat hij mogelijk een bericht van VTH. heeft gekregen dat (onder meer) bij de afdeling JGZ van de GGD inlichtingen zouden worden ingewonnen. 
Beklaagde had beter zelf nog contact met klager kunnen opnemen, nu daartoe in verband met de aard van de dreiging geen beletsel was. Allereerst had hij daarbij kunnen proberen toestemming te krijgen voor het geven van inlichtingen, waarmee hij mogelijk de relatie met klager in stand had kunnen houden (klager heeft die nu verbroken). Het had ook de gelegenheid geboden om hetgeen in het dossier is genoteerd te toetsen. En tot slot had het hem, gehoord klager ter zitting, een klacht bespaard. Maar het gaat er in het tuchtrecht, zoals onder 5.1 overwogen, niet om of het beter had gekund. Nu beklaagde heeft gehandeld overeenkomstig de voor hem geldende meldcode, kan hem wat de formele kant van de zaak betreft geen verwijt worden gemaakt.
Dit klachtonderdeel is ongegrond.
De inhoud van de inlichtingen
5.4
Anders is dat wat de inhoud van de inlichtingen betreft. Klager heeft gelijk dat de opmerking “Vader lijkt minder open te staan voor contact” nodeloos tendentieus is. Dit strookt ook met het vermelde in de meldcode dat zo min mogelijk oordelen of conclusies moeten worden gegeven. Ook al zou het zo zijn, zoals beklaagde stelt, dat dit zo in het dossier is genoteerd, dan nog had beklaagde zich moeten realiseren dat die conclusie 
- hoe voorzichtig ook geformuleerd - niet is te trekken uit een eenmalig niet-verschijnen op een consult en het daarna niet telefonisch bereikbaar zijn. Dit geldt temeer omdat beklaagde klager niet kende en hij die conclusie ook niet zelf had getrokken. Ook had beklaagde zich vanuit zijn functie moeten realiseren dat deze formulering, letterlijk overgenomen in het verslag van VTH., onbedoeld steun zou kunnen lijken voor de stelling van de moeder dat vader de controles in verband met het dreigende overgewicht van E. niet serieus nam. 
Dit klachtonderdeel is gegrond.
De maatregel
5.5
Beklaagde heeft vooraf moeite gedaan zich te laten adviseren. Het college heeft voorts het een en ander ter zitting met beklaagde besproken en gaat ervan uit dat hij hier lering uit heeft getrokken. Daarom kan een maatregel achterwege blijven.”
3.    Vaststaande feiten en omstandigheden
Het Centraal Tuchtcollege gaat bij de beoordeling van het beroep uit van de feiten die het Regionaal Tuchtcollege heeft weergegeven in overweging 2. “De feiten” van de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege. Deze weergave is in beroep niet of in elk geval onvoldoende, bestreden. 
4.    Beoordeling van het hoger beroep
Omvang van de zaak in beroep
4.1    Het beroep van klager richt zich tegen de ongegrondverklaring van zijn klacht over het schenden van het beroepsgeheim door de verpleegkundige, zonder dat klager daarvoor toestemming had gegeven en zonder dat daarvoor een noodzaak bestond. Daarnaast is klager het niet eens met de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege om voor het gegrond verklaarde klachtonderdeel geen maatregel op te leggen. Hij verzoekt het Centraal Tuchtcollege de zaak op deze punten opnieuw te beoordelen.
4.2    De verpleegkundige heeft verweer gevoerd en verzoekt het Centraal Tuchtcollege om het beroep van klager te verwerpen.
4.3    Artikel 73, lid 1 onder a van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG) bepaalt dat een klager van een eindbeslissing van het Regionaal Tuchtcollege alleen in beroep kan komen voor zover de klacht is afgewezen of voor zover hij niet-ontvankelijk is verklaard. Het Regionaal Tuchtcollege heeft het klachtonderdeel dat ziet op de inhoud van de verstrekte informatie (klachtonderdeel 2) gegrond verklaard zonder de arts daarvoor een maatregel op te leggen. Omdat dit klachtonderdeel door het Regionaal Tuchtcollege gegrond is verklaard, is het niet mogelijk om hiertegen beroep in te stellen. Het Centraal Tuchtcollege heeft eerder geoordeeld dat het daarbij niet uitmaakt dat het Regionaal Tuchtcollege de arts voor dit klachtonderdeel geen maatregel heeft opgelegd. De tuchtrechtelijke procedure heeft namelijk als doel om de kwaliteit van de zorgverlening te bewaken en niet om aan klager genoegdoening te verschaffen door aan de arts een zwaardere maatregel op te leggen. Dit betekent dat klager niet in zijn beroep kan worden ontvangen voor zover dit gaat over het achterwege laten van een maatregel ten aanzien van klachtonderdeel 2. 
Inhoudelijke beoordeling
4.4    Het Centraal Tuchtcollege heeft kennisgenomen van de inhoud van de aan het Regionaal Tuchtcollege voorgelegde klacht en het debat dat partijen daarover schriftelijk bij dat tuchtcollege hebben gevoerd. Het door het Regionaal Tuchtcollege opgebouwde zaaksdossier is aan het Centraal Tuchtcollege gestuurd. 
4.5    In beroep hebben partijen het debat schriftelijk nog een keer gevoerd. Daarbij heeft ieder van hen standpunten ingenomen over de door het Regionaal Tuchtcollege vastgestelde feiten en de door dat college gegeven beschouwingen en beslissingen. Tijdens de mondelinge behandeling op 13 februari 2023 is dat debat voortgezet.
4.6    Het beraad in raadkamer in beroep heeft het Centraal Tuchtcollege niet geleid tot het vaststellen van andere feiten of tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het Regionaal Tuchtcollege. 
4.7    Het Centraal Tuchtcollege overweegt daarbij dat Veilig Thuis (VT) naar aanleiding van een melding om informatie heeft gevraagd, waarbij door VT een eigen afweging wordt gemaakt over de noodzaak hiervan. Dit neemt niet weg dat de verpleegkundige zelf had kunnen (door)vragen waar de melding op zag. Op deze manier had hij kunnen afwegen of de informatie die hij tot zijn beschikking had aansloot op de aard van de melding. De verpleegkundige heeft desgevraagd ter zitting laten weten dat hij voortaan in een voorkomend geval ook zal doorvragen en zo mogelijk ook contact op zal nemen met de ouder(s).
4.8    Het Centraal Tuchtcollege heeft net als het Regionaal Tuchtcollege geen aanwijzingen dat de verpleegkundige door zijn handelen buiten de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening is getreden omdat hij de meldcode heeft gevolgd. Dit betekent dat de klacht van klager op dit onderdeel faalt en dat het beroep zal worden verworpen. 
5.    Beslissing
Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
verklaart klager niet-ontvankelijk voor zover het beroep ziet op het achterwege laten van een maatregel ten aanzien van klachtonderdeel 2;
verwerpt het beroep voor het overige.
Deze beslissing is gegeven door: C.H.M. van Altena, voorzitter; A.S. Gratama en 
A.R.O. Mooy, leden-juristen en L. Maasdam en H.A. de Visser leden-beroepsgenoten en C.J.M. Manders, secretaris.
Uitgesproken ter openbare zitting van 15 maart 2023.
        Voorzitter   w.g.                Secretaris  w.g.