ECLI:NL:TGZCTG:2023:45 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2022/1227
ECLI: | ECLI:NL:TGZCTG:2023:45 |
---|---|
Datum uitspraak: | 08-03-2023 |
Datum publicatie: | 08-03-2023 |
Zaaknummer(s): | C2022/1227 |
Onderwerp: | Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose |
Beslissingen: | Ongegrond/afwijzing |
Inhoudsindicatie: | Klacht tegen huisarts. Klaagster is begin 2021 door de huisarts onderzocht vanwege toegenomen klachten bij het lopen. Zij schreef zelf de klachten toe aan spataderen op het linker onderbeen. De huisarts heeft klaagster zowel staand als zittend en liggend op de onderzoeksbank lichamelijk onderzocht. Klaagster verwijt de huisarts dat hij (1) klaagster op de onderzoeksbank seksueel heeft aangerand en (2) zijn vertrouwenspositie als huisarts heeft gebruikt door haar op persoonlijke plekken aan te raken. Het Regionaal Tuchtcollege kan niet vaststellen hoe het deel van het onderzoek dat op de onderzoeksbank heeft plaatsgevonden precies is verlopen. Dat brengt mee dat niet kan worden vastgesteld of de huisarts grensoverschrijdend gedrag heeft vertoond binnen de behandelrelatie. Het Regionaal Tuchtcollege concludeert wel dat de huisarts lichamelijk onderzoek heeft uitgevoerd dat niet in overeenstemming was met de standaard van de beroepsgroep, zonder deze werkwijze duidelijk toe te lichten aan klaagster, laat staan haar daarvoor om toestemming te vragen. Het Regionaal Tuchtcollege heeft de klacht daarom gegrond verklaard en de arts een waarschuwing opgelegd. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep van de huisarts tegen deze beslissing. |
C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E
voor de Gezondheidszorg
Beslissing in de zaak onder nummer C2022/1227 van
A., huisarts, werkzaam in B., appellant, verweerder in eerste aanleg, hierna: de huisarts,
gemachtigde: mr. C. van der Kolk-Heinsbroek, advocaat verbonden aan Stichting VvAA
Rechtsbijstand,
tegen
C., wonende in B., verweerster in beroep, klaagster in eerste aanleg, hierna: klaagster.
1. Procesverloop
Klaagster heeft op 19 mei 2021 bij het Regionaal Tuchtcollege in Den Haag een klacht
ingediend tegen de huisarts. Dat college heeft in zijn beslissing van 26 januari 2022
de klacht gegrond verklaard en aan de huisarts de maatregel van waarschuwing opgelegd.
Verder heeft dat college bepaald dat de beslissing, nadat deze onherroepelijk is geworden,
in geanonimiseerde vorm in de Nederlandse Staatscourant zal worden bekendgemaakt en
ter publicatie zal worden aangeboden aan het Tijdschrift voor Gezondheidsrecht, Gezondheidszorg
Jurisprudentie en Medisch Contact.
De huisarts heeft tegen die beslissing beroep ingesteld. Klaagster heeft een verweerschrift
in beroep ingediend.
De zaak is in beroep behandeld op de zitting van 19 december 2022. Klaagster en de
huisarts zijn beiden verschenen. De huisarts werd daar bijgestaan door zijn gemachtigde,
mr. C. van der Kolk-Heinsbroek, voornoemd. Partijen hebben hun standpunten op de zitting
verder toegelicht.
2. Beslissing in eerste aanleg
Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.
“2. De feiten
2.1 Klaagster is op 10 februari 2021 door beklaagde onderzocht vanwege toegenomen
klachten bij het lopen. Klaagster schreef zelf de klachten toe aan varices (spataderen),
die zich op het linker onderbeen bevinden. Zij was vanwege soortgelijke klachten eerder
gezien door beklaagde. Volgens het medisch dossier betrof het toen klachten aan de
benen en een zwelling aan de knie.
2.2 Klaagster werd door beklaagde eerst staand en zittend op de onderzoeksbank
met haar benen omlaag onderzocht en vervolgens heeft beklaagde klaagster liggend op
de onderzoeksbank geïnspecteerd en gepalpeerd. Beklaagde beschikte bij de onderzoeksbank
over een plafondlamp. Tijdens het onderzoek droeg klaagster een lange trui. Tijdens
het liggend onderzoek lag klaagster op haar buik. Tijdens het onderzoek aan de achterkant
van de bovenbenen heeft beklaagde de trui van klaagster omhoog geschoven.
2.3 Na het lichamelijk onderzoek hebben beklaagde en klaagster de onderzoeksresultaten
besproken.
3. De klacht
Klaagster verwijt beklaagde, zakelijk weergegeven, dat hij:
1) klaagster op de onderzoeksbank seksueel heeft aangerand; en
2) zijn vertrouwenspositie als huisarts heeft gebruikt door haar op persoonlijke
plekken aan te raken.
4. Het standpunt van beklaagde
Beklaagde heeft de klachten en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden.
Beklaagde heeft via een afbeelding van de anatomie van de bloedvaten in de benen aangegeven
hoe het onderzoek dat hij uitvoerde aan het veneuze systeem (van lies tot voet) plaatsvindt.
Voorts heeft hij ontkend tijdens het onderzoek de billen van klaagster te hebben aangeraakt
of die uit elkaar te hebben willen duwen.
5. De beoordeling
5.1 Het College stelt voorop dat deze zaak forse impact heeft op beide partijen.
Het is duidelijk dat klaagster nog steeds mentale klachten ondervindt van de gebeurtenis.
De vraag die het College moet beantwoorden is of beklaagde de zorg heeft verleend
die van hem verwacht mocht worden. Dat is een zakelijke beoordeling. De norm daarvoor
is de redelijk bekwame en redelijk handelende huisarts. Het College houdt bij de beoordeling
rekening met de wetenschappelijke inzichten en de geldende beroepsnormen op het moment
van de zorgverlening.
5.2 Het College stelt vast dat de lezingen van klaagster en beklaagde over het
verloop van het lichamelijk onderzoek, de mogelijke seksuele aanranding en het mogelijke
misbruik van de vertrouwenspositie door beklaagde volstrekt uiteen lopen. Zo stelt
klaagster dat beklaagde zonder het te vragen haar trui omhoog heeft geschoven tot
boven haar billen en daarna haar billen heeft gespreid. Beklaagde daarentegen heeft
verklaard dat hij klaagster had gevraagd of hij de trui iets omhoog mocht schuiven,
waarop zij bevestigend zou hebben geantwoord. Volgens hem heeft hij toen de trui iets
opgeschoven, maar zijn haar billen daarbij bedekt gebleven. Hij ontkent stellig de
billen van klaagster te hebben gespreid. Nu alleen klaagster en beklaagde bij dit
onderzoek aanwezig waren, is het voor het College niet mogelijk vast te stellen hoe
dit gedeelte van het onderzoek nu precies is verlopen. Het College vindt het van belang
hierbij te benadrukken dat het woord van klaagster niet minder geloof verdient dan
dat van beklaagde, maar dat om vast te stellen of bepaalde gedragingen tuchtrechtelijk
verwijtbaar zijn eerst moet worden vastgesteld welke feiten daaraan ten grondslag
gelegd kunnen worden. Deze feiten kan het College dus, ook als aan het woord van klaagster
en van beklaagde evenveel geloof wordt gehecht, hier niet vaststellen.
5.3 Dat brengt mee dat niet kan worden vastgesteld of beklaagde grensoverschrijdend
gedrag heeft vertoond binnen de behandelrelatie. Niettemin besluit het College beklaagde
een waarschuwing op te leggen en licht dat hieronder toe.
5.4 Vast staat dat beklaagde de benen van klaagster eerst staand en zittend op
de onderzoeksbank met haar benen omlaag heeft onderzocht en vervolgens liggend op
haar buik heeft geïnspecteerd en gepalpeerd. Beklaagde stelt dat hij dit laatste,
uitgebreide onderzoek standaard doet bij patiënten met spataderen of andere klachten
met loopproblemen. Hij heeft toegelicht dat hij ook andere oorzaken (dan spataderen)
wil uitsluiten. Het onderzoek op de bank heeft volgens hem meerwaarde. Niet alleen
kunnen op de onderzoeksbank eventuele verkleuringen, infecties, pigmentaties en schilferingen
beter worden geconstateerd, maar kan ook worden geconstateerd of de huid warm aanvoelt,
de spieren soepel zijn en of er sprake is van oedeem. Dit uitgebreide onderzoek zou
volgens beklaagde in overeenstemming zijn met de NHG-Standaard Varices.
5.5 Het College heeft beklaagde tijdens de mondelinge behandeling meermaals gevraagd
toe te lichten waarom dit uitgebreide onderzoek naar zijn mening nodig is en meer
specifiek welke aandoeningen hij hierbij veronderstelt aan te kunnen treffen. De NHG-Standaard
Varices, die door beklaagde in zijn verweerschrift is aangehaald, gaat er immers vanuit
dat een arts bij goede verlichting de benen van een patiënt inspecteert, die dan op
een verhoging staat. Beklaagde heeft het College er niet van kunnen overtuigen dat
zijn onderzoeksmethode conform de NHG-Standaard is of anderszins voldoet aan hetgeen
van een redelijk bekwame en redelijk handelende huisarts mag worden verwacht. In het
verlengde van dit alles heeft hij op geen enkele wijze aannemelijk kunnen maken dat
hij klaagster van tevoren heeft uitgelegd wat het onderzoek van de benen, waarbij
zij op haar buik op de onderzoeksbank lag, precies inhield of waar dit toe diende.
Hij heeft derhalve geen toestemming van klaagster gekregen om de uitgebreide inspectie
en palpatie op de onderzoeksbank uit te voeren. Dit knelt te meer omdat bij klaagster
sprake is van spataderen op het linker onderbeen, die in een staande positie beter
kunnen worden geïnspecteerd dan in een liggende positie. Het College concludeert daarom
dat beklaagde lichamelijk onderzoek heeft uitgevoerd dat niet in overeenstemming was
met de standaard van de beroepsgroep, zonder deze werkwijze duidelijk toe te lichten
aan klaagster, laat staan haar daarvoor om toestemming te vragen.
5.6 Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het College de klacht gegrond verklaart.
Het College is van oordeel dat een huisarts een onderzoek zorgvuldig dient uit te
voeren, met inachtneming van de standaarden van de beroepsgroep, en de patiënt hierover
– en over eventuele afwijkingen – zorgvuldig dient te informeren en daarvoor toestemming
dient te vragen. Mede gelet hierop en op de omstandigheid dat beklaagde nooit eerder
een tuchtmaatregel opgelegd heeft gekregen, oordeelt het College dat kan worden volstaan
met het opleggen van een waarschuwing.”
3. Vaststaande feiten en omstandigheden
Voor de beoordeling van het beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten
en omstandigheden zoals weergegeven in paragraaf “2. De feiten” van de beslissing
in eerste aanleg. Die weergave is in beroep niet of in elk geval onvoldoende bestreden.
4. Beoordeling van het beroep
Standpunten van partijen
4.1 De huisarts is het niet eens met de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege.
Hij wil in de eerste plaats benadrukken dat hij de billen van klaagster niet alleen
niet heeft gespreid, maar zelfs niet heeft aangeraakt. Verder vindt de huisarts het
onbegrijpelijk dat het Regionaal Tuchtcollege enerzijds terecht overweegt dat niet
kan worden vastgesteld dat hij grensoverschrijdend gedrag binnen de behandelrelatie
heeft vertoond, maar vervolgens concludeert dat hij bij klaagster lichamelijk onderzoek
heeft uitgevoerd dat niet in overeenstemming was met de standaard van de beroepsgroep,
zonder deze werkwijze duidelijk toe te lichten aan klaagster, laat staan haar daarvoor
toestemming te vragen, en hem hiervoor een waarschuwing oplegt. Volgens de huisarts
is het Regionaal Tuchtcollege hiermee buiten de grenzen van de klacht getreden en
is de conclusie ook onjuist. Er waren gegronde redenen om de oorzaak van de klachten
van klaagster uitgebreid te onderzoeken en klaagster had hiervoor ook wel degelijk
toestemming gegeven, aldus de huisarts. Hij is van mening dat hij hiermee extra zorgvuldig
te werk is gegaan.
4.2 Klaagster heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Zij verzoekt het Centraal Tuchtcollege
- impliciet - het beroep van de huisarts te verwerpen.
Omvang van het beroep
4.3 Het Centraal Tuchtcollege begrijpt uit het betoog van de huisarts dat hij in
beroep opkomt tegen alle onderdelen van de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege
en dus ook tegen de overwegingen en het oordeel over klachtonderdeel 1.
Oordeel van het Centraal Tuchtcollege
4.4 Vast staat dat klaagster bij de huisarts kwam vanwege toegenomen klachten bij
het lopen. Klaagster dacht zelf dat de klachten verband hielden met de spataderen
(varices) op haar linker onderbeen. De huisarts heeft klaagster vervolgens zowel staand
als zittend en liggend op de onderzoeksbank lichamelijk onderzocht. Omdat alleen klaagster
en de huisarts bij het lichamelijk onderzoek aanwezig waren, kan het Centraal Tuchtcollege
net als het Regionaal Tuchtcollege niet vaststellen hoe het deel van het onderzoek
dat op de onderzoeksbank heeft plaatsgevonden precies is verlopen. Dit betekent dat
ook niet kan worden vastgesteld dat de huisarts - zoals klaagster stelt, maar door
de huisarts wordt ontkend - de billen van klaagster heeft aangeraakt en heeft gespreid.
Het Centraal Tuchtcollege is het eens met de overwegingen 5.2 en 5.3 van de beslissing
van het Regionaal Tuchtcollege en neemt deze overwegingen integraal over.
4.5 Het Regionaal Tuchtcollege heeft vervolgens in de overwegingen 5.4 tot en met
5.6 van de bestreden beslissing wel geconcludeerd dat de huisarts bij klaagster een
lichamelijk onderzoek heeft uitgevoerd dat niet in overeenstemming was met de standaard
van de beroepsgroep, zonder deze werkwijze duidelijk toe te lichten aan klaagster
en haar toestemming daarvoor te vragen. Naar het oordeel van het Centraal Tuchtcollege
is het Regionaal Tuchtcollege daarmee niet buiten de grenzen van de klacht getreden.
De klacht gaat in de kern over de vraag of de huisarts het lichamelijk onderzoek heeft
verricht dat - gelet op de klachten waarmee klaagster bij hem kwam - van hem als redelijk
bekwame en redelijk handelende huisarts mag worden verwacht of dat hij zonder toestemming
van klaagster meer of ander onderzoek heeft gedaan. Om die vraag te kunnen beantwoorden
is het noodzakelijk om te bezien welk lichamelijk onderzoek in de gegeven omstandigheden
in overeenstemming is met de standaard van de beroepsgroep.
4.6 De huisarts betoogt in dit verband onder meer dat hij overeenkomstig het advies
in de NHG-standaard Varices het gehele traject van het veneuze systeem heeft geïnspecteerd
en gepalpeerd. Dit betoog faalt. De NHG-standaard Varices uit 2009 gaat er van uit
dat een arts bij goede verlichting de benen van een patiënt inspecteert, terwijl de
patiënt op een verhoging staat. In deze richtlijn wordt het palperen van de benen
niet meer geadviseerd. Ook staat niet in de richtlijn dat de patiënt liggend op de
buik dient te worden onderzocht. De huisarts heeft het Centraal Tuchtcollege er niet
van kunnen overtuigen dat zijn onderzoeksmethode conform de NHG standaard Varices
is en heeft niet duidelijk kunnen maken met het oog op welke differentiaal diagnose
hij het noodzakelijk achtte (en noodzakelijk kon achtten) om klaagster op haar buik
te onderzoeken. Klaagster had geen (pijn)klachten in het bovenbeen waarvoor een algeheel
onderzoek van het bovenbeen en liezen in buikligging nodig was. Daarnaast heeft de
huisarts zijn werkwijze onvoldoende toegelicht aan klaagster en ook niet aannemelijk
gemaakt dat klaagster hiermee instemde. Het Centraal Tuchtcollege merkt in dit verband
nog op dat uit hetgeen de arts op de zitting naar voren heeft gebracht niet blijkt
dat hij zich voldoende realiseert dat een patiënt in deze liggende houding zich kwetsbaar
kan voelen. Dit kan onder meer worden afgeleid uit zijn opmerking dat hij het onderzoek
een volgende keer weer precies zo zou uitvoeren. Het Centraal Tuchtcollege is het
eens met de overwegingen 5.4 tot en met 5.6 van de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege
en neemt ook deze overwegingen integraal over.
4.7 De conclusie is dat het Regionaal Tuchtcollege de klacht terecht gegrond heeft
verklaard. Dat college heeft verder op goede gronden geoordeeld dat in dit geval de
oplegging van de maatregel van waarschuwing gepast en toereikend moet worden geacht.
4.8 Het voorgaande betekent dat het beroep van de huisarts tegen de beslissing
van het Regionaal Tuchtcollege moet worden verworpen.
4.9 Het Centraal Tuchtcollege is van oordeel dat het algemeen belang gediend is
met de publicatie van deze beslissing en zal bepalen dat deze beslissing wordt bekend
gemaakt zoals in het dictum staat vermeld.
5. De beslissing
Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
verwerpt het beroep;
verstaat dat de maatregel van waarschuwing gehandhaafd blijft;
bepaalt dat deze beslissing op de voet van artikel 71 Wet op de beroepen in de individuele
gezondheidszorg in geanonimiseerde vorm zal worden bekendgemaakt in de Nederlandse
Staatscourant, en zal worden aan¬geboden aan het Tijdschrift voor Gezondheidsrecht,
Gezondheidszorg Jurisprudentie en Medisch Contact met het verzoek tot plaatsing.
Deze beslissing is gegeven door: R.C.A.M. Philippart, voorzitter;
T.W.H.E. Schmitz en T. Dompeling, leden-juristen en D. van Sleeuwen en J. van Krimpen,
leden beroepsgenoten, en E.D. Boer, secretaris.
Uitgesproken op de zitting van 8 maart 2023.
Voorzitter w.g. Secretaris w.g.