ECLI:NL:TGZCTG:2023:42 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2022/1411

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2023:42
Datum uitspraak: 01-03-2023
Datum publicatie: 01-03-2023
Zaaknummer(s): C2022/1411
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen: Niet-ontvankelijk
Inhoudsindicatie: Klacht tegen huisarts. Klager is partij in een complexe echtscheiding en ziet zijn minderjarige zoon al geruime tijd niet meer. Verweerder is de huisarts van de zoon. In verband met een zitting in het kader van de echtscheiding heeft de huisarts aan de zoon een brief voor de rechter meegegeven, waarin staat dat het goed gaat met de zoon. Het ouderlijk gezag van de ouders is door de rechtbank beëindigd. Klager verwijt de huisarts dat hij onzorgvuldig heeft gehandeld in de behandelrelatie met zijn zoon, omdat hij de zoon niet heeft beschermd tegen kindermishandeling door ouderverstoting, terwijl er signalen waren dat er sprake was van ouderverstoting van klager. Het Regionaal Tuchtcollege heeft de klacht inhoudelijk behandeld en kennelijk ongegrond verklaard. Het Centraal Tuchtcollege vernietigt de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege en verklaart klager niet-ontvankelijk omdat klager geen rechtstreeks belanghebbende is nu het ouderlijk gezag van klager door de rechtbank is beëindigd.

C E N T R A A L  T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2022/1411 van:

A., wonende in B., appellant, klager in eerste aanleg,

tegen

C., huisarts, werkzaam in B., verweerder in beide instanties,

gemachtigde: mr. J.M. Janson, advocaat verbonden aan Stichting VvAA Rechtsbijstand in Utrecht.

1.         Verloop van de procedure

A. - hierna klager - heeft op 14 december 2021 bij het Regionaal Tuchtcollege ’s-Hertogenbosch tegen C. - hierna de huisarts - een klacht ingediend. Bij beslissing van 16 juni 2022, onder nummer E2021/3692, heeft dat College de klacht ongegrond verklaard.

Klager is van die beslissing tijdig in beroep gekomen.

Verweerder heeft een verweerschrift in beroep ingediend.

De zaak is in beroep behandeld op de openbare zitting van het Centraal Tuchtcollege van 9 januari 2023. Klager is verschenen. Ook de huisarts was aanwezig, bijgestaan door mr. Janson. Klager heeft spreekaantekeningen overgelegd.

2.         Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.

“1.       De kern van de zaak en de beslissing

1.1       Klager is partij in een complexe echtscheiding en ziet zijn inmiddels 15-jarige zoon (verder: de zoon) al geruime tijd niet meer. Verweerder is de huisarts van de zoon en heeft meerdere gesprekken met hem gevoerd. In verband met een zitting in het kader van de echtscheiding heeft de huisarts aan de zoon een brief voor de rechter meegegeven, gedateerd 12 oktober 2021, waarin staat dat het goed gaat met hem.

1.2       Klager verwijt de huisarts dat hij ondanks de signalen van klager die duiden op ouderverstoting de zoon niet daartegen beschermt. De huisarts houdt zich niet op de hoogte van de ontwikkelingen op dit gebied en is mede daardoor nalatig in het voorkomen van deze vorm van kindermishandeling, aldus klager. Het college komt tot het oordeel dat de klacht kennelijk ongegrond is. Dit betekent dat voor de beslissing op de klacht geen verder inhoudelijk onderzoek nodig is. Klager heeft zijn klacht onvoldoende onderbouwd met feiten en omstandigheden waaruit zou kunnen volgen dat de brief van de huisarts niet juist is en/of niet overeenstemt met wat de zoon wil. Hieronder vermeldt het college eerst hoe de procedure is verlopen. Daarna legt het college de beslissing uit.

2.         Het verloop van de procedure

Klager heeft de klacht op papier gezet en bij het college ingediend. De huisarts heeft een verweerschrift ingediend. Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om hun standpunt mondeling toe te lichten en vragen te beantwoorden bij een secretaris van het college (mondeling vooronderzoek). Het college heeft met toepassing van artikel 67a Wet BIG bepaald dat in raadkamer (buiten aanwezigheid van partijen) een eindbeslissing wordt gegeven. De zaak is op 23 mei 2022 in raadkamer behandeld.

3.         Uitleg van de beslissing

3.1       De vraag die moet worden beantwoord is of de huisarts binnen de geldende beroepsnormen de zorg heeft verleend die van hem mocht worden verwacht. De norm daarvoor is de ‘redelijk bekwame en redelijk handelende’ huisarts.

3.2       De brief van de huisarts luidt (inclusief typfouten):

“Het gaat goed mey [naam zoon], hij zit goed in zijn vel en verteldt dat hij het fijn vindt en te vreden is met hoe de situatie nu is. Hij heeft geen lichamelijke klachten meer en gebruikt geen medicatie. Bovenstaande maak ik op na meerdere lange een op een gespreken die ik de laatste tijd met [naam zoon] heb gehad.”

De huisarts heeft in het verweerschrift gezegd dat hij deze brief op uitdrukkelijk verzoek van de zoon heeft geschreven en de inhoud letterlijk met hem heeft besproken.

3.3       Klager baseert zijn klacht op de stelling dat hij als gevolg van ouderverstoting geen contact meer heeft met de zoon. Volgens klager is dit een vorm van kindermishandeling. Klager stelt dat hij hierover met de huisarts heeft gesproken, maar dat de huisarts in het ontbreken van contact tussen vader en zoon geen mishandeling ziet. Naar het oordeel van het college heeft de huisarts terecht geoordeeld dat het enkele feit dat klager en de zoon geen contact met elkaar hebben, niet wijst op ouderverstoting. Klager heeft daarnaast geen feiten of omstandigheden gesteld die tot een ander oordeel zouden moeten leiden. Zowel klager als de huisarts zeggen dat de huisarts regelmatig gesprekken met de zoon heeft gevoerd. De brief van de huisarts is door de huisarts met de zoon besproken en aan hem meegegeven, en de zoon heeft deze aan de rechter overhandigd. Dit betekent naar het oordeel van het college dat de zoon het met de inhoud van de brief eens moet zijn. Kennelijk heeft de huisarts slechts de zoon gesproken en zijn mening en gevoelens verwoord. Nergens blijkt uit dat de huisarts de zoon heeft geadviseerd of heeft gepoogd hem te beïnvloeden. Voor zover klager meent dat deze brief niet in overeenstemming met de waarheid is, heeft hij geen omstandigheden genoemd waaruit dit kan volgen. Ook blijkt hiervan niet uit het dossier.

3.4       Op grond van deze overwegingen verklaart het college de klacht kennelijk ongegrond”.

3.         Beoordeling van de ontvankelijkheid

Zaak in het kort.

3.1       Klager is partij in een complexe echtscheiding. Klager heeft zijn zoon D. (geboren in 2007) al geruime tijd niet gezien. Volgens klager is er sprake van kindermishandeling door ouderverstoting omdat zijn (voormalige) echtgenote E. tegen klager heeft opgezet om het contact met klager te verbreken. Klager heeft op

14 december 2021 bij het Regionaal Tuchtcollege tegen de huisarts een klacht ingediend over de behandeling van zijn zoon D. Het ouderlijk gezag van klager en zijn (voormalige) echtgenote is op 11 november 2021 door de rechtbank beëindigd. D. staat sindsdien onder voogdij van Jeugdbescherming Brabant.

Oordeel Centraal Tuchtcollege

3.2       Het Centraal Tuchtcollege acht, anders dan het Regionaal Tuchtcollege, klager niet-ontvankelijk in de klacht omdat klager niet klachtgerechtigd is. Het Centraal Tuchtcollege licht dat hierna toe.

Rechtstreeks belanghebbende

3.3       Een tuchtklacht kan worden ingediend door een rechtstreeks belanghebbende (artikel 65 eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet BIG). Bij een rechtstreeks belanghebbende moet in de eerste plaats worden gedacht aan de patiënt van een zorgverlener die in het BIG-register is ingeschreven, maar ook anderen dan de patiënt kunnen als rechtstreeks belanghebbenden worden aangemerkt, zoals bijvoorbeeld de ouders van de patiënt. Uitgangspunt is steeds dat de patiënt die daartoe behoorlijk in staat is, zelf degene is die beslist over het al of niet indienen van een klacht met betrekking tot zijn behandeling. Is de patiënt daartoe zelf behoorlijk in staat en is aannemelijk dat de patiënt niet zelf wil klagen over zijn behandeling, dan ontbreekt in het verlengde daarvan in beginsel ook voldoende belang voor die anderen om een klacht over de behandeling van de patiënt in te dienen met als gevolg dat zij niet rechtstreeks belanghebbende in de zin van de wet zijn. 

3.4       Klager heeft op de zitting in beroep uitdrukkelijk verklaard dat hij namens zijn zoon D., dus niet voor zichzelf, klaagt. De klacht houdt in dat de huisarts onzorgvuldig heeft gehandeld in de behandelrelatie met D., omdat hij D. niet heeft beschermd tegen kindermishandeling door ouderverstoting, terwijl er signalen waren dat er sprake was van ouderverstoting van klager.

3.5       D. is patiënt van de huisarts en was ten tijde van het indienen van de klacht en het beroep ouder dan 12 en nog geen 16 jaar. Voor minderjarigen van 12-16 jaar is voor de uitvoering van een behandelovereenkomst en de uitoefening van de met die overeenkomst samenhangende rechten als patiënt de toestemming van die minderjarige vereist, naast de toestemming van de wettelijke vertegenwoordiger(s). Dit volgt uit artikel 450, tweede lid, van de Wet op de geneeskundige behandelovereenkomst (WGBO) bezien in samenhang met artikel 447 WGBO. Het Centraal Tuchtcollege heeft op de zitting in beroep vastgesteld dat klager sinds

11 november 2021, dus voor het indienen van de klacht, niet langer het ouderlijk gezag had over D. en dat Jeugdbescherming E. als voogd van D. was benoemd. Dit betekent dat klager ten tijde van het indienen van de klacht en het beroep niet mocht optreden als wettelijke vertegenwoordiger van D. en op die grond niet bevoegd was om namens D. bij het tuchtcollege een klacht in te dienen over de behandeling van de huisarts. Die bevoegdheid lag bij D. en zijn voogd.

3.6       Het Centraal Tuchtcollege is op deze grond van oordeel dat klager niet klachtgerechtigd is, omdat hij niet kan worden aangemerkt als rechtstreeks belanghebbende.

3.7       De slotsom is dat klager niet bevoegd is om D. te vertegenwoordigen en daarom niet-ontvankelijk is in de klacht. De klacht zal niet inhoudelijk worden beoordeeld. Dit betekent dat het Centraal Tuchtcollege anders oordeelt dan het Regionaal Tuchtcollege en dat de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege niet in stand kan blijven. Het Centraal Tuchtcollege zal de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege vernietigen, opnieuw recht doen en klager alsnog niet-ontvankelijk verklaren in de klacht.

4.         Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

vernietigt de beslissing waarvan beroep;

en doet opnieuw recht:

verklaart klager niet-ontvankelijk in de klacht.

bepaalt dat deze beslissing op de voet van artikel 71 Wet BIG zal worden bekendgemaakt in de Nederlandse Staatscourant, en zal worden aan­geboden aan het Tijdschrift voor Gezondheidsrecht, Gezondheidszorg Jurisprudentie en Medisch Contact met het verzoek tot plaatsing.

Deze beslissing is gegeven door: R.C.A.M. Philippart, voorzitter;

H.de Hek en A.R.O. Mooy, leden juristen en T.C. Nieboer en O.T.M. Schouten, leden beroepsgenoten en D. Brommer, secretaris.

Uitgesproken ter openbare zitting van 1 maart 2023.

Voorzitter  w.g.      Secretaris  w.g.