ECLI:NL:TGZCTG:2023:35 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2022/1283

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2023:35
Datum uitspraak: 13-02-2023
Datum publicatie: 13-02-2023
Zaaknummer(s): C2022/1283
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie: Klacht tegen huisarts. Klaagster is bekend met hart- en vaatziekten en is bij de huisarts op consult geweest voor een wond aan haar onderbeen. De huisarts heeft klaagster daarop verwezen naar de poli dermatologie en de poli chirurgie. Twee weken daarna komt klaagster nogmaals op consult vanwege een verergering van de klachten aan haar been. De wond van klaagster is toen door de huisarts en verschillende doktersassistenten ambulant behandeld. Twee weken daarna ziet de huisarts klaagster opnieuw, waarna hij haar met spoed doorverwijst naar de dermatoloog in het ziekenhuis. Klaagster is diezelfde dag door de dermatoloog gezien en is daarna diverse keren bij de dermatoloog op consult geweest. Klaagster is uiteindelijk een periode in het ziekenhuis opgenomen en heeft een huidtransplantatie aan de het onderbeen ondergaan. Klaagster verwijt de huisarts het niet met spoed raadplegen van een specialist na het tweede consult, het onvoldoende supervisie houden op zijn medewerkers en het onvoldoende monitoren van de aandoening van klaagster en onzorgvuldige communicatie. Het Regionaal Tuchtcollege verklaart de klacht kennelijk ongegrond. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep.

C E N T R A A L  T U C H T C O L L E G E
voor de Gezondheidszorg
Beslissing in de zaak onder nummer C2022/1283 van:
A., wonende in B., appellante, klaagster in eerste aanleg,
gemachtigde: mr. T.M. Vollbehr, advocaat in Groningen,
tegen
C., huisarts, werkzaam in D., verweerder in beide instanties,
gemachtigde: mr. M.H.M. Mook verbonden aan ARAG Rechtsbijstand in Leusden,
1.    Verloop van de procedure
A. - hierna klaagster - heeft op 8 februari 2021 bij het Regionaal Tuchtcollege Groningen tegen C. - hierna de huisarts - een klacht ingediend. Bij beslissing van 
22 februari 2022, onder nummer G2021/10, heeft dat College de klacht kennelijk ongegrond verklaard. 
Klaagster is van die beslissing tijdig in beroep gekomen. 
De huisarts heeft een verweerschrift in beroep ingediend. 
De zaak is in beroep behandeld op de openbare zitting van het Centraal Tuchtcollege van 9 januari 2023. Klaagster is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde 
mr. Vollbehr en door haar dochter, mevrouw D. 
Mr. Vollbehr heeft op de zitting meegedeeld dat mevrouw D., die tevens als getuige was aangekondigd, niet als getuige gehoord hoeft te worden.
Ook de huisarts was aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde mr. Mook.
Partijen hebben spreekaantekeningen overgelegd.
2.    Beslissing in eerste aanleg
Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.
“2.    DE FEITEN
Op grond van de stukken (waaronder het medisch dossier) dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.
Klaagster, geboren in 1937, is bekend met hart- en vaatziekten. Op 
9 april 2019 is zij bij de huisarts op consult geweest in verband met een wond aan haar linker onderbeen. 

Van dit consult heeft de huisarts het volgende genoteerd in het huisartsenjournaal:
“claudicatio intermittens     C    09-04-2019    
S    Linker onderbeen rood en al maanden een korst met een stekende wond. Droog, veel pijn in de nacht aan linker been, het gevoel bij aanraken is verder verminderd.
O    geen oedeem. Koude voeten. CPrefill: 5 sec. arterien. ADP en ATP: np bdz. 
    crusta achter malleolus lateralis links. erytheem onderbeen en varices, 
    sens zowel gnostisch als vitaal gestoord in linker voet.
E    exantheem been
P    Afspraak ‘regulier’ gemaakt bij Dermatologie – Ziekenhuis E., locatie F. onder verwijsnummer: 53647156 Reden: Overige zorgvragen 
C    Uitgaand [verwijsbrief via ZorgDomein], ZIEKENHUIS E.
C    Uitgaand [verwijsbrief via ZorgDomein], ZIEKENHUIS E.
V    dermatologie
V    onbekend”
De door de huisarts genoemde verwijsbrieven betreffen een verwijzing naar de poli dermatologie en een verwijzing naar de poli chirurgie. 
Op 24 april 2019 is klaagster wederom bij de huisarts op het spreekuur geweest vanwege een verergering van de wonden en zwarte plekken op haar been. Hiervan heeft de huisarts de volgende notitie gemaakt:
“S    twee plekjes op de kuit, gestoten, nu zwart erom heen. Twee weken geleden ontstaan. Geen pijn. Al bekend met slechte arteriele doorbloeding waarvoor mevr. nog bij vaatchirurg moet komen. 
O    geen oedeem onderbenen. Tweetal wat zwart verkleurde oppervlakkige ulcera’s, 
droog. Wat gelig onderlaag. 
E    exantheem been
P    verbinden met siltec en licht zwachtelen vanaf de voet. 
O    twee rode bloederige plekken. de bloedvaten lijken te zijn geknapt. geen pus of vocht. weinig vocht in het been. 
E    exantheem been
R    TENSOGRIP D HUIDKLEUR 1M 25-35CM
E    exantheem been
R    CUTIMED HYDRO B 10x10CM”
In de daarop volgende periode (op achtereenvolgens 26, 29 en 30 april 2019 en op 
1 mei 2019) zijn de wonden telkens door een doktersassistente behandeld.
Ook heeft er op 1 mei 2019 een vaatonderzoek plaatsgevonden in het ziekenhuis. 
Vervolgens is klaagster op 6 mei 2019 weer door de huisarts gezien. In het huisartsenjournaal valt hierover het volgende te lezen:
“S    benen, wond beoordelen want deze wordt groter en roder gebied erom heen. Pijn valt mee. Geen koorts. Vaatonderzoek is achter de rug maar uitslag pas volgende week bekend. Verbonden met cuticell en tubigrip
O    erytheem onderbeen richting voet (nieuw) en uitbreidend ulcus met wit beslag op bodem.
E    exantheem been
P    Afspraak ‘spoed’ gemaakt bij Dermatologie – Ziekenhuis E., locatie F. onder verwijsnummer: 54565903 Reden: Eczemateuze aandoeningen
C    Uitgaand [Verwijsbrief via ZorgDomein], ZIEKENHUIS E.
V    dermatologie”
Nog diezelfde dag is klaagster gezien door de dermatoloog in het ziekenhuis. Hierna is zij een aantal keren op consult geweest bij de afdeling chirurgie. Van 18 juni 2019 tot 26 juni 2019 is klaagster opgenomen geweest in het ziekenhuis. In de ontslagbrief van 26 juni 2019 is als volgt geconcludeerd:
“Fontaine IV ischemie linkerbeen waarvoor technisch geslaagde PTA AFS links. Tijdens opname gestart met negatieve druktherapie als wondverzorging.”
3.    HET STANDPUNT VAN KLAAGSTER EN DE KLACHT
Klaagster verwijt de huisarts -zakelijk weergegeven-:
a)    dat hij niet met spoed een specialist heeft geraadpleegd na het consult op 24 april 2019;
b)    onvoldoende supervisie op zijn medewerkers in de periode van 24 april 2019 tot 
6 mei 2019 en het onvoldoende monitoren van de aandoening van klaagster;
c)    onzorgvuldige communicatie na 6 mei 2019. 
4.    HET STANDPUNT VAN DE HUISARTS
De huisarts heeft de hem gemaakte verwijten weersproken. Voor zover van belang wordt hieronder, bij de bespreking van de verschillende klachtonderdelen, nader op het standpunt van de huisarts ingegaan. 
5.    DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE
5.1
Het college wijst er allereerst op, dat het er bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.
Ten aanzien van klachtonderdeel a 
5.2
Klaagster verwijt de huisarts dat hij na het consult van 24 april 2019 niet met spoed een specialist heeft geraadpleegd. Het college volgt klaagster hierin niet.
Vaststaat dat de huisarts klaagster al vóór het consult van 24 april 2019 had verwezen en dat er tijdens het consult van 24 april 2019 een afspraak bij de poli vaatchirurgie gepland stond op 1 mei 2019. Het college volgt klaagster niet in haar standpunt dat de huisarts in het consult van 24 april 2019 aanleiding had moeten zien voor een spoedverwijzing. Een spoedverwijzing houdt in dat de patiënt nog diezelfde dag moet worden behandeld. Weliswaar was de situatie van klaagsters been verslechterd, echter niet blijkt dat de situatie zodanig was dat een behandeling diezelfde dag noodzakelijk was. Volgens de toepasselijke NHG Standaard ‘Perifeer Arterieel Vaatlijden” is een spoedverwijzing geïndiceerd bij klachten van acute ischemie van het been (plotselinge heftige pijn, een bleek been en krachtsvermindering), om afsterven te voorkomen. Voor zover uit de stukken kan worden afgeleid, was hiervan bij klaagster geen sprake. Wel was er sprake van mogelijk kritische ischemie waarvoor verwijzing noodzakelijk was. Deze verwijzing had, zoals gezegd, al plaatsgevonden. 
Dat betekent dat dit klachtonderdeel niet slaagt.
Ten aanzien van klachtonderdeel b 
5.3 
Klaagster verwijt de huisarts onvoldoende supervisie op zijn medewerkers en het onvoldoende monitoren van de aandoening in de periode van 24 april 2019 tot 
6 mei 2019. Ook hierin volgt het college klaagster niet.
In afwachting van een beoordeling in het ziekenhuis heeft de huisarts besloten tot een ambulante therapie, bestaande uit lokale applicatie van Cuticell met zinkzalf ter bescherming van de kwetsbare huid en lichte compressie. Klaagster is in genoemde periode van 24 april 2019 tot 6 mei 2019 meerdere keren teruggekomen naar de praktijk, waar zij is behandeld door een assistente met ruime ervaring in ambulante wondbehandeling. De assistente heeft van deze behandelingen aantekening gemaakt in het huisartsenjournaal, waarin zij kort heeft beschreven wat de situatie was en welke behandeling ze heeft toegepast. Zo heeft zij van de behandeling op 29 april 2019 genoteerd “volgens mevr verbeterd met vrijdag” en van de behandeling op 
1 mei 2019 “status quo”. De huisarts heeft verklaard dagelijks een aantal keren de journaalregels van de assistentes te autoriseren. Daarnaast ontkent klaagster niet dat de huisarts wel eens is komen kijken bij de behandelingen. 
Al het voorgaande in aanmerking nemend blijkt naar het oordeel van het college niet van onvoldoende supervisie of monitoring. Dat betekent dat ook dit klachtonderdeel niet slaagt.
Ten aanzien van klachtonderdeel c
5.4
Tot slot verwijt klaagster de huisarts onzorgvuldige communicatie na het consult van 
6 mei 2019. 
In dit verband heeft zij aangevoerd dat de huisarts na het consult van 6 mei 2019 niets meer van zich liet horen. Klaagster heeft hierover in augustus 2020 een klachtbrief ingediend. Het klachtonderdeel heeft ook betrekking op de communicatie van de huisarts richting klaagster naar aanleiding van deze klachtbrief.  
Dat de huisarts na het consult op 6 mei 2019 eigener beweging geen contact meer met klaagster heeft opgenomen - wat op zich vaststaat – levert niet per definitie tuchtrechtelijk verwijtbare nalatigheid op. De huisarts heeft hierover zelf opgemerkt dat hij over het verloop na 6 mei 2019 is geïnformeerd door de correspondentie van de dermatoloog en de vaatchirurg. Deze correspondentie, die in het medisch dossier is opgenomen, bevatte naar het oordeel van het college voor de huisarts geen aanwijzingen voor een dramatisch verloop. De huisarts was zich er niet van bewust dat klaagster gefrustreerd was omdat hij niets van zich liet horen. De huisarts heeft erop gewezen dat klaagster in november 2019, zoals blijkt uit het huisartsenjournaal, nog contact heeft opgenomen met de praktijk met het verzoek om een deel van haar medische gegevens mee te nemen naar haar dochters in H. Ook hier heeft zij haar onvrede niet geuit. Het college acht het betoog van de huisarts navolgbaar. Wellicht had de huisarts een proactievere rol kunnen spelen in de nazorg van klaagster. Zoals echter blijkt uit het hiervoor onder 5.1 weergegeven kader, gaat het niet om de vraag of het handelen van de huisarts beter had gekund, maar of hij met zijn handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening. Dat laatste is hier naar het oordeel van het college het geval.
Daarnaast stelt het college vast dat klaagster en de huisarts op 26 augustus 2020 een gesprek hebben gehad naar aanleiding van de klachtbrief van klaagster. Hoewel uit de stukken blijkt dat dit gesprek door hen beiden als onprettig is ervaren, biedt het dossier geen uitsluitsel over de rol van de huisarts daarin. Dat betekent dat dit klachtonderdeel ook in zoverre niet slaagt.  
5.5 
Gelet op het voorgaande dient als volgt te worden beslist”. 
3.    Vaststaande feiten en omstandigheden
Het Centraal Tuchtcollege gaat bij de beoordeling van het beroep uit van de feiten weergegeven in overweging 2. “De feiten” van de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege. Deze weergave is in beroep niet of in elk geval onvoldoende, bestreden. 
4.    Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
Klaagster heeft in beroep aangegeven dat zij haar oorspronkelijke klacht wil aanvullen door klachtonderdeel 1 uit te breiden met een tweetal aanvullende verwijten en door twee klachtonderdelen toe te voegen. Het Centraal Tuchtcollege gaat aan deze uitbreiding van de klacht voorbij. Klaagster kan in beroep namelijk alleen die klachtonderdelen voorleggen die in eerste aanleg als zodanig aan het Regionaal Tuchtcollege ter beoordeling zijn voorgelegd. Nieuwe klachten aandragen of klachten uitbreiden in beroep kan niet. Dat is in strijd met een eerlijke procesgang in beroep en daarom niet toegestaan. Op de zitting in beroep heeft de gemachtigde van klaagster ook aangegeven de aanvulling van de klacht niet langer te handhaven.
5.    Beoordeling van het beroep
Standpunt klaagster
5.1    Klaagster wil met haar beroep bereiken dat het Centraal Tuchtcollege haar klacht, die uiteenvalt in drie klachtonderdelen, in volle omvang (her)beoordeelt en in beroep alsnog gegrond verklaart.
Standpunt huisarts
5.2    De huisarts heeft verweer gevoerd en verzoekt het Centraal Tuchtcollege om het beroep te verwerpen. 
Oordeel Centraal Tuchtcollege
5.3    Het Centraal Tuchtcollege is net als het Regionaal Tuchtcollege van oordeel dat de klachten van klaagster ongegrond zijn. Het Centraal Tuchtcollege licht dat hierna toe.
5.4    Het Centraal Tuchtcollege heeft kennisgenomen van de inhoud van de aan het Regionaal Tuchtcollege voorgelegde klacht en het debat dat partijen daarover bij dat tuchtcollege hebben gevoerd. Het door het Regionaal Tuchtcollege opgebouwde zaaksdossier is aan het Centraal Tuchtcollege gestuurd.
5.5    In beroep hebben partijen schriftelijk debat gevoerd. Daarbij heeft ieder van hen standpunten ingenomen over de door het Regionaal Tuchtcollege vastgestelde feiten en de door dat college gegeven beschouwingen en beslissingen. Tijdens de mondelinge behandeling op 9 januari 2023 is dat debat voortgezet.
5.6    De bespreking van de zaak in raadkamer na de mondelinge behandeling in beroep heeft het Centraal Tuchtcollege niet geleid tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het Regionaal Tuchtcollege. Het Centraal Tuchtcollege sluit zich aan bij dat wat het Regionaal Tuchtcollege onder ‘5. DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE’ heeft overwogen en neemt dat hier over. 
5.7    Dit betekent dat de huisarts geen verwijt kan worden gemaakt als bedoeld in artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg.
5.8    Het Centraal Tuchtcollege zal het beroep verwerpen.
6.    Beslissing
Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
verwerpt het beroep.
Deze beslissing is gegeven door: R.C.A.M. Philippart, voorzitter;
H. de Hek en A.R.O. Mooy, leden juristen en T.C. Nieboer en O.T.M. Schouten, leden beroepsgenoten en D. Brommer, secretaris.
Uitgesproken ter openbare zitting van 13 februari 2023. 
Voorzitter   w.g.    Secretaris  w.g.