ECLI:NL:TGZCTG:2023:32 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2022/1192
ECLI: | ECLI:NL:TGZCTG:2023:32 |
---|---|
Datum uitspraak: | 13-02-2023 |
Datum publicatie: | 13-02-2023 |
Zaaknummer(s): | C2022/1192 |
Onderwerp: | Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose |
Beslissingen: | Niet-ontvankelijk |
Inhoudsindicatie: | Klacht tegen arts, thans klinisch geriater. De klacht betreft de behandeling van de overleden moeder van klagers. Patiënte was bekend met gevorderde Alzheimer, epilepsie en hypertensie en inwonend bij een van klagers. Na een val thuis bleek sprake van een heupfractuur waaraan patiënte is geopereerd. Na de operatie is patiënte opgenomen op de afdeling geriatrie waar zij een week later is overleden. Klagers verwijten verweerster – samengevat – dat zij onvoldoende zorg en behandeling heeft verleend, het medisch dossier in een later stadium heeft aangepast en inzage heeft gevraagd in een door klagers bij de geschillencommissie ingediende klacht. Het Regionaal Tuchtcollege heeft de klacht kennelijk ongegrond verklaard. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep. |
C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E
voor de Gezondheidszorg
Beslissing in de zaak onder nummer C2022/1192 van:
1. A.,
wonende in B.,
2. C.,
wonende in D.,
3. E.,
wonende in F.,
4. G.,
wonende in H.,
appellanten, klagers in eerste aanleg,
hierna: klagers,
gemachtigde: mr. A.W. Boer, advocaat in Zeist,
tegen
I., destijds arts, thans klinisch geriater,
werkzaam in J.,
verweerster in beide instanties,
hierna: de geriater,
gemachtigde: mr. A.C. de Die, advocaat in Amsterdam.
1. Procesverloop
Klagers hebben op 29 januari 2021 bij het Regionaal Tuchtcollege in Amsterdam een
klacht ingediend tegen de geriater. Dat College heeft de klacht in zijn beslissing
van 16 november 2021 onder nummer A2021/2168 – 2020/267 kennelijk ongegrond verklaard.
Klagers hebben tegen die beslissing beroep ingesteld. De geriater heeft een verweerschrift
in beroep ingediend. Van klagers is een geluidsopname met transcriptie ontvangen.
De zaak is in beroep tegelijkertijd met het beroep van klagers in de zaken tegen
K. (C2022/1191) en L. (C2022/1193) behandeld op de zitting van 30 november 2022. Klager
3 en klager 4 en de geriater zijn op zitting verschenen. Zij werden bijgestaan door
hun gemachtigden. Partijen hebben hun standpunt tijdens de zitting verder toegelicht.
De beide gemachtigden hebben daarbij gebruik gemaakt van notities. Het Centraal Tuchtcollege
heeft een kopie van die notities ontvangen.
2. Beslissing in eerste aanleg
Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.
“2. De feiten
Op grond van de stukken kan van het volgende worden uitgegaan:
2.1. Klagers klagen over de behandeling van wijlen hun moeder (hierna: patiënte
of moeder). Patiënte was bekend met (vergevorderde) Alzheimer en daarnaast met epilepsie
en hypertensie. Vanaf 2012 was zij zorgafhankelijk. Zij woonde bij één van haar zonen
(hierna: de verzorgende zoon) in huis en werd volledig door hem verzorgd en verpleegd.
In de vroege ochtend van 30 november 2016 is zij gevallen. Later op de dag is zij
op de SEH van het M. (hierna: het ziekenhuis) onderzocht en bleek sprake van een heupfractuur.
Patiënte werd opgenomen op de afdeling traumageriatrie onder hoofdbehandelaarschap
van Heelkunde De geriater werd bij opname in medebehandelng gevraagd.
2.2. Een operatie op 30 november 2016 is niet gelukt omdat het OK-schema dat niet
toeliet. Patiënte mocht daarom 's avonds weer wat eten en drinken. Zij moest vanaf
00:00 uur wel weer nuchter zijn omdat zij op de spoedlijst voor een operatie op 1
december 2016 werd geplaatst. Uit de aantekeningen in het medisch dossier blijkt dat
de verzorgende zoon pleitte voor een operatie in de avond van 1 december zodat zij
in de ochtend wat kon eten. Volgens hem 'begon dit op moord te lijken'.
2.3. Patiënte is uiteindelijk op 1 december aan het einde van de middag, om 16:56
uur, geopereerd. Voorafgaand aan de operatie kreeg zij packed cells in verband met
een laag Hb en na de operatie kreeg zij dipidolor injecties. Uit het medisch dossier
blijkt ook dat de pijn aan de geopereerde heup moeilijk te monitoren was; de verpleging
is afgegaan op nonverbale uitingen van patiënte en de observaties van de verzorgende
zoon dat de gegeven pijnstilling voldoende was.
2.4. Een dag na de operatie, 2 december 2016, heeft de afdeling geriatrie het
hoofdbehandelaarschap overgenomen. 's Middags bleek dat er nog geen (juiste) aanvraag
was gedaan voor fysiotherapie; een nieuwe aanvraag zou door een chirurg worden gedaan
nadat patiënte opnieuw (door chirurgie) was beoordeeld.
2.5. In het weekend van 3 en 4 december 2016 ging het minder goed met patiënte
en hebben verschillende visites plaatsgevonden en is zij intensief klinisch gevolgd.
Er was mogelijk sprake van een postoperatieve bloeding en werd nagedacht over de vraag
antibiotica te starten. In overleg met chirurgie werd het beleid bepaald. Er was sprake
van een wankel evenwicht tussen onder- en overvulling, hetgeen met klagers is besproken.
De dienstdoend arts-assistent geriatrie heeft in het medisch dossier genoteerd dat
het haar onduidelijk was of klagers de zorgen die het team daarover had, deelden.
Verder heeft overleg plaatsgehad met klagers met betrekking tot het reanimatiebeleid.
Uit het medisch dossier volgt dat klagers akkoord gingen met niet reanimeren, maar
wel wilden dat hun moeder op de Intensive Care (IC) werd opgenomen en - indien nodig
- werd beademd. Klagers wilden bovendien hun moeder graag gemobiliseerd hebben.
2.6. Aan het begin van de avond van 4 december 2016 verslechterde de situatie
van patiënte verder. Er was sprake van een daling van het zuurstofgehalte, een lage
bloeddruk en benauwdheid. Het Spoed Interventie Team (SIT) werd ingeschakeld en concludeerde
dat sprake was van een decompensatio cordis. In overleg met klagers werd maximaal
conservatief beleid op de afdeling afgesproken.
2.7. De volgende ochtend, 5 december 2016, was patiënte kortademig, waarvoor zij
extra furosemide kreeg. Uit het verpleegkundig dossier blijkt dat de verzorgende zoon
het redelijk met zijn moeder vond gaan, maar dat het veel beter voor haar zou zijn
als zij uit bed zou komen. 's Middags heeft een familiegesprek plaatsgehad en werd
besproken patiënte de volgende dag uit bed te halen indien haar situatie dat toelicht
en dat gestreefd werd naar een zo spoedig mogelijk ontslag van patiënte naar huis
met ondersteuning door thuiszorg en ergotherapie. Uit het verpleegkundig dossier komt
verder naar voren dat patiënte nog steeds immobiel was en veel op bed lag.
2.8. De volgende ochtend, 6 december 2016, is patiënte nog op bed verzorgd omdat
het nog niet direct gelukt was haar te mobiliseren. Uit het medisch dossier blijkt
dat de verpleging haar zorgen heeft geuit over de verzorging van patiënte door de
verzorgende zoon.
2.8. Na het lopen van een grote visite zijn een aantal wijzigingen met betrekking
tot het beleid in het dossier van patiënte genoteerd. Zo werd onder meer op 6 december
2016 in het dossier van patiënte genoteerd:
“(…)
medicatie:
- (…)
- cozaar herstart
- (...)
- midazolam neusspray zn stop
- dipidolor stoppen: niet leverbaar
- (...)
- start fentanyl pleister 12mcg/u 1x/3dgn
- fentanyl neusspray zo nodig voortzetten
- (…)".
2.9. Verder blijkt uit het dossier dat patiënte met ontslag naar huis mocht wanneer
de afhankelijkheid van zuurstof was afgenomen. In verband met het aanstaande ontslag
is telefonisch contact opgenomen met de huisarts van patiënte voor overleg. De medicatie
van patiënte werd besproken alsook het ontbreken van gegevens met betrekking tot de
cardiale status en voorgeschiedenis van patiënte en het ontbreken van brieven van
een cardioloog in het systeem.
2.10. De dagen erna werd het ontslag van patiënte naar huis verder voorbereid.
Op 7 december 2016 werd op verzoek van de verzorgende zoon de furosemide en paracetamol
i.v. voortgezet om pas bij ontslag omgezet te worden in tabletvorm en werd de cozaar
gestopt. Uit de aantekening van het medisch dossier op 7 december blijkt dat de verzorgende
zoon zeer boos en ontstemd voor de deur van de artsenkamer heeft gestaan. Volgens
hem ging er van alles mis in het ziekenhuis en was hij verbolgen over het feit dat
de katheter was verwijderd. Hij maakte zich zorgen dat zijn moeder een natte luier
zou krijgen en daarop een epileptisch insult. De zoon dreigde met een klacht of een
procedure bij de rechtbank. Uiteindelijk werd afgesproken de katheter terug te plaatsen
en pas vlak voor het ontslag naar huis eruit te halen. De dienstdoend arts-assistent
geriatrie noteerde in het dossier dat het een zeer onprettig gesprek was geweest dat
redelijk werd afgesloten.
2.11. Later die avond was de verzorgende zoon opnieuw bezorgd. In het medisch
dossier van patiënte is genoteerd dat hij van mening was dat de klachten van zijn
moeder voortkwamen uit het ontbreken van ontlasting en dat zij daarom op de postoel
moest. Volgens de verzorgende zoon ging zijn moeder dood van uitputting vanwege de
dyspnoeklachten wanneer zij niet uit bed werd gehaald. Uiteindelijk is besloten patiënte
toch uit bed te halen, ondanks dat de dienstdoend arts van mening was dat sprake was
van dyspnoe wegens hartfalen en dat uit bed komen zeer belastend zou zijn, omdat de
discussie met de verzorgende zoon hieromtrent niet op een andere manier opgelost kon
worden.
2.12. Diezelfde dag, 7 december 2016, heeft één van de andere zoons van klagers,
die zelf uroloog is, vragen gesteld over het staken van de cozaar. De dienstdoend
arts-assistent gaf aan dat dat op uitdrukkelijk verzoek van de verzorgende zoon was
gestaakt.
2.13. In de vroege ochtend van 8 december 2016 heeft nog een familiegesprek
plaatsgevonden met drie zoons van patiënte. De dienstdoend arts-assistent heeft benoemd
zich zorgen te maken over hun moeder, dat zij zag dat het hart van hun moeder uit
balans raakte, dat sprake was van koorts, mogelijk een urineweginfectie en waarschijnlijk
ook een longontsteking. Voorgesteld werd antibiotica te starten, verder te ontwateren,
een dag later de situatie opnieuw te beoordelen, waarbij ook de cozaar werd geherevalueerd.
2.14. Vlak na het familiegesprek eerder die ochtend heeft de verzorgende zoon
opnieuw zijn zorgen geuit over de situatie van zijn moeder. In het medisch dossier
is genoteerd dat hij dacht dat zijn moeder last had van coprostase en dat hij haar
daarom op de po wilde zetten, klysmeren of een anale canule geven. In zijn ervaring
kreeg zijn moeder vaker deze klachten bij coprostase en werd het minder na ontlasting.
Met de zoons werd besproken dat de behandeling voor dyspnoe optimaal was, maar dat
sprake was van een zorgelijke situatie ondanks dat de controles stabiel waren en dat
patiënte zou kunnen komen te overlijden door uitputting. Volgens de verzorgende zoon
had patiënte sinds anderhalf jaar episodes van dyspnoe, die telkens minder werden
na defaecatie. Dat werd nu verergerd omdat zijn moeder niet op de postoel kon zitten
en in semi-liggende houding geen adequate intraabdominale druk zou kunnen opbouwen.
Besloten werd tot een hoogopgaand klysma, waardoor volgens de verzorgende zoon de
klachten van zijn moeder zouden verminderen.
2.15. In de ochtend van 8 december 2016 verslechterde de toestand van patiënte.
Haar dyspnoe was erger geworden nadat zij wat te drinken had gekregen. Op X-thorax
was een infiltraat rechts basaal gezien, op X-BOZ werd coprostase met uitgezette dunne
darmlissen gezien. Met klagers werd besproken over de ernst van de situatie, dat er
al veel geprobeerd was maar dat patiënte er niet van opknapte en werd voorgesteld
morfine in lage dosering toe te dienen als proef voor de dyspnoe. Daarmee werd door
klagers niet akkoord gegaan. In het medisch dossier staat onder andere genoteerd dat
de verzorgende zoon vraagt om sondevoeding, omdat hij dacht dat wanneer zij sondevoeding
kreeg zijn moeder daarvan zou opknappen. Door de dienstdoend arts is uitgelegd dat
sondevoeding ook het risico van aspiratie met zich meebracht en dat nu eerst een CT
van de thorax werd afgewacht. Daarnaast werd nog een hoogopgaand klysma geprobeerd.
2.16. Uit de CT van de thorax bleek dat geen sprake was van longembolieën. In
de
overdracht werd besproken metronazidol toe te voegen om de pneumonie in te dekken,
te stoppen met fentanyl vanwege een dreigende ileus, door te gaan met klysmeren, chirurgie
in consult te vragen ter medebeoordeling van de buik en sondevoeding de volgende dag
te herevalueren. De zoons van patiënte, met wie dit werd besproken, gingen hiermee
akkoord. De in consult geroepen chirurg zag geen nieuwe inzichten of behandelopties
en adviseerde bij braken een maaghevel te plaatsen.
2.17. Op 8 december 2016 heeft de dienstdoend arts-assistent geriatrie opnieuw
met de huisarts van patiënte gebeld, in welk gesprek de huisarts liet weten dat patiënte
in 2012 driemaal opgenomen is geweest in verband met decompensatio cordis.
2.18. Op 9 december 2016 was de toestand van patiënte zwak en had zij een rustigere
ademhaling dan een dag eerder. Uit het medisch dossier blijkt dat patiënte om de 1-2,5
uur werd herbeoordeeld. Door de dienstdoend arts-assistent werd opnieuw overleg gevoerd
met de huisarts en 's middags heeft ook opnieuw overleg plaatsgevonden met de zoons
van patiënte. De zoon die zelf uroloog was, stelde het beleid ter discussie omdat
volgens hem onvoldoende was gedaan om de urineprocedure te bewerkstelligen. Hij wenste
dat er water door de sonde zou worden gegeven ter activering van de darmen. Daarover
heeft nog overleg met de interne plaatsgevonden en werd besloten tot een proefbehandeling
van één liter water door de sonde met een tijdsbestek van vier uur en daarna te evalueren
2.19. Op 9 december 2016 om 17:25 uur is patiënte overleden.
2.20. Op 28 februari 2017 heeft een nagesprek plaatsgevonden met de twee
meestbetrokken zonen en verweerster en twee van haar collega's, tegen wie klagers
ook tuchtklachten hebben ingediend, geregistreerd onder kenmerk 2020-267 en 2020-271.
Bij een tweede gesprek op 28 maart 2018 was ook nog een betrokken fysiotherapeute
aanwezig (verweerster in de zaak met kenmerk 2020-268).
2.21. Eind 2018 hebben klagers nog een klacht ingediend bij de Geschillen commissie
Ziekenhuizen, die inhoudelijk niet meer behandeld is kunnen worden vanwege het faillissement
van het ziekenhuis.
3. De klacht en het standpunt van klagers
De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat:
1. het postoperatieve beleid onvoldoende is gebleken, in het bijzonder omdat ongeschikte
pijnmedicatie (fentanyl) is ingezet, furosemide te vaak werd vergeten toe te dienen,
cozaar niet is toegediend en patiënte geen sondevoeding heeft gehad;
2. door het uitblijven van adequate behandeling en verzorging en onthouden van
vocht en voeding is sprake geweest van een onzorgvuldig proces van versterving, althans
dat de dood van patiënte is ingetreden, hetgeen een strafbaar feit oplevert in de
zin van artikel 307 Wetboek van Strafrecht;
3. het medisch dossier dat verweerster heeft ingediend bij het verweerschrift
wijkt af van het medisch dossier dat als bijlage bij het klaagschrift is gevoegd.
In het door verweerster overgelegde medisch dossier staan nieuwe data dan wel informatie
die hun verdediging in deze klacht ten goede komt, maar ver weg staat van de werkelijke
situatie;
4. in november 2018 heeft verweerster inzage gevraagd in de door klagers bij de
geschillencommissie ingediende klacht.
4. Het standpunt van verweerster
Verweerster beroept zich primair op de niet-ontvankelijkheid van klagers omdat het
klaagschrift niet aan de daaraan te stellen eisen voldoet nu niet duidelijk wordt
gemaakt welke verwijten nu precies aan verweerster (of aan welke andere beklaagde)
worden gemaakt. De klacht heeft meer het karakter van een algemene klacht tegen het
ziekenhuis dat later is omgewerkt tot een tuchtklacht. Ook het aanvullend klaagschrift
is onvoldoende specifiek. Dezelfde verwijten worden aan twee of drie personen gemaakt
zonder dat geconcretiseerd wordt wat de individuele zorgverleners nu exact zouden
hebben gedaan of nagelaten. Het is niet aan verweerders om te hoeven gissen wat het
verwijt aan hem of haar persoonlijk betreft.
Subsidair heeft verweerster de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen
bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.
5. De beoordeling
Ontvankelijkheid
5.1. Verweerster voert primair aan dat het klaagschrift niet aan de daartoe te
stellen eisen voldoet.
5.2. Aan verweerster kan worden toegegeven dat de klachtonderdelen in sterk algemene
zin zijn geformuleerd, of in de vorm van een vraag zijn geformuleerd, maar het college
is van oordeel dat het (net) voldoende duidelijk is wat klagers verweerster verwijten.
Inhoudelijk
5.3. Nu klagers ontvankelijk zijn in hun klacht, komt het college toe aan een
inhoudelijke beoordeling van zijn klacht.
5.4. Ter toetsing staat of verweerster bij het beroepsmatig handelen is gebleven
binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met
de stand van de wetenschap ten tijde van het door klagers klachtwaardig geachte handelen
en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm was aanvaard.
5.5. Het college is van oordeel dat die vraag bevestigend moet worden beantwoord
en overweegt daartoe als volgt.
5.6. Patiënte was een kwetsbare, oudere patiënt die leed aan de ziekte van Alzheimer
(in een vergevorderd stadium) en daarnaast kampte met epilepsie en hypertensie. Dat
de postoperatieve zorg door verweester van onvoldoende kwaliteit is geweest, dat behandelkeuzen
mede werden bepaald door beschikbaarheid van medicatie of personeel in plaats van
op basis van noodzaak voor patiënte, of dat niet met voldoende urgentie naar passende
alternatieven is gezocht, kan het college niet vaststellen. Het dossier bevat daarvoor
geen aanwijzingen. Veeleer moet uit het dossier worden afgeleid dat verweerster (en
haar collega's) patiënte alle aandacht en zorg heeft (hebben) gegeven en alle mogelijke
behandelopties ingezet, die in redelijkheid verwacht mochten worden. Gedurende haar
opname in het ziekenhuis is patiënte (zeer) regelmatig klinisch gevolgd in de dienst,
zo ook in de avonden en in het weekend. Daarnaast is regelmatig bloed geprikt en therapie
ingezet, zijn er CT-scans gemaakt (bijvoorbeeld om een longembolie uit te sluiten),
is het SIT-team ingezet en zijn andere medische specialisten in intercollegiaal consult
betrokken, zoals een chirurg en een internist.
Verder zijn er meerdere familiegesprekken gevoerd met klagers die hebben ingestemd
met de door verweerster (en/of haar collega's) voorgestelde behandelopties. Het overstappen
op de vierde dag na de operatie - toen geen sprake meer was van (hevige) postoperatieve
pijn - op fentanylpleister gecombineerd met neusspray voor pijn tijdens zorghandelingen,
zoals wassen, is niet ongebruikelijk. Ook is niet gebleken dat het verweerster zelf
is geweest die vergeten zou zijn patiënte furosemide toe te dienen - nog daargelaten
dat het beter is geen
furosemide toe te dienen wanneer sprake is van een lage bloeddruk. De toediening van
cozaar is juist op uitdrukkelijk verzoek van de verzorgende zoon gestaakt.
Van een onzorgvuldig proces van versterving, zoals klagers stellen, is geenszins sprake.
Helaas heeft de behandeling geen baat gehad en zijn bij patiënte na de heupoperatie
meerdere complicaties ontstaan. Verweerster is daarvoor echter niet (tuchtrechtelijk)
verantwoordelijk. De hiervóór besproken (algemeen geformuleerde) klachtonderdelen
zijn dan ook ongegrond.
5.7. Ten aanzien van de aanvullend door klagers nog naar voren gebrachte twee
klachten merkt het college het volgende op. Klagers verwijten verweerster dat zij
het medisch dossier van patiënte ten gunste van zichzelf heeft aangepast. Het college
kan dat niet vaststellen.
Het door klagers als bijlage bij het klaagschrift ingebrachte medisch dossier en het
door verweerster bij het verweerschrift ingediende medisch dossier komen met elkaar
overeen, afgezien van verschillen op ondergeschikte punten. Deze verschillen, zoals
het opnemen van de decursus van de geriater in een diëtistenverslag, laten zich verklaren
door de organisatie van het systeem dan wel de wijze van printen van het medisch dossier.
Het college ziet geen aanwijzingen van het (achteraf en ten onrechte) aanpassen van
het medisch dossier van patiënte door verweerster. Klagers hebben dit ook niet nader
onderbouwd. Ook dit klachtonderdeel is ongegrond.
5.8. Daarnaast maken klagers verweerster kennelijk nog het verwijt dat zij gevraagd
zou hebben de klacht, die door klagers op 9 december 2018 bij de Geschillencommissie
Ziekenhuizen is ingediend, te mogen inzien. Volgens klagers is dat een 'immoreel feit'
en 'tegen alle protocollen in'. Verweerster kan zich niet herinneren een dergelijk
inzageverzoek te hebben gedaan en geeft aan dat het wellicht iemand anders van de
afdeling geriatrie is geweest die dat verzoek heeft gedaan. Naar het oordeel van het
college is het niet relevant wie een verzoek heeft gedaan om de klacht te mogen inzien,
ook niet als dat verweerster zelf was geweest. Wanneer een klacht wordt ingediend,
is het volstrekt gebruikelijk dat de beklaagde (zorgverlener dan wel de afdeling)
daarvan een afschrift ontvangt, zodat - in het kader van hoor en wederhoor - een adequaat
antwoord op de klacht kan worden geformuleerd en de geschillencommissie tot een objectieve
en onafhankelijke beslissing kan (had kunnen) komen. Dat is immers ook in het belang
van klagers zelf. Ook dit klachtonderdeel is ongegrond.
5.9. Hetgeen overigens nog door klagers naar voren is gebracht, leidt niet tot
een ander oordeel.
5.10. De conclusie van het voorgaande is dat de klacht kennelijk ongegrond is.
Verweerster kan met betrekking tot de klacht geen verwijt als bedoeld in artikel 47
lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg worden gemaakt.”
3. Beoordeling van het beroep
3.1 Klagers zijn het niet eens met de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege.
Zij willen dat de zorg die de geriater heeft verleend in beroep opnieuw tuchtrechtelijk
wordt getoetst. Daarnaast maken zij bezwaar tegen (een deel van) de feiten zoals het
Regionaal Tuchtcollege die in zijn beslissing heeft opgenomen. Zij verzoeken het Centraal
Tuchtcollege het beroep gegrond te verklaren.
3.2 De geriater voert verweer en verzoekt het Centraal Tuchtcollege het beroep
van klagers te verwerpen. De geriater stelt bovendien dat klagers in beroep nieuwe
klachten heeft aangevoerd, hetgeen niet is toegestaan. Zij verzoekt het Centraal Tuchtcollege
klagers voor wat betreft deze nieuwe klachten niet-ontvankelijk in het beroep te verklaren.
Ontvankelijkheid
3.3 Voor wat betreft de door de geriater gestelde uitbreiding van de klacht in
beroep geldt dat een klager in beroep alleen die klachten ter beoordeling aan het
Centraal Tuchtcollege voor kan leggen die in eerste aanleg aan het Regionaal Tuchtcollege
ter beoordeling zijn voorgelegd, en dan alleen voor zover hij in die klachten niet
ontvankelijk is verklaard of die klachten zijn afgewezen. Nieuwe klachten vallen buiten
het bereik van het beroep. Voor zover het beroepschrift en/of de aanvulling daarop
nieuwe klachten bevat kunnen klagers daarin dus niet worden ontvangen.
Feiten en omstandigheden
3.4 Voor wat betreft het bezwaar dat klagers maken tegen de weergave door het Regionaal
Tuchtcollege van de feiten oordeelt het Centraal Tuchtcollege dat overweging 2. “De
feiten” van de beslissing in eerste aanleg een correcte weergave geeft van de feiten
die relevant zijn voor de beoordeling van het voorliggende geschil. Het Centraal Tuchtcollege
zal voor de beoordeling van het beroep van die feiten uitgaan.
Het beroep van klagers slaagt niet
3.5 In beroep zijn de schriftelijke klachten over het beroepsmatig handelen van
de geriater nog een keer aan de tuchtrechter ter beoordeling voorgelegd. Het door
het Regionaal Tuchtcollege gevormde zaaksdossier is aan het Centraal Tuchtcollege
gestuurd. Het Centraal Tuchtcollege heeft kennisgenomen van de inhoud van die in eerste
aanleg geformuleerde klachten en het daarover in eerste aanleg door partijen schriftelijk
gevoerde debat.
3.6 In beroep is het debat door partijen schriftelijk nog een keer gevoerd, waarbij
door ieder van hen standpunten zijn ingenomen naar aanleiding van de door het Regionaal
Tuchtcollege vastgestelde feiten en de door dat College gegeven beschouwingen en beslissingen.
Tijdens de mondelinge behandeling op 30 november 2022 hebben partijen hun standpunten
nader toegelicht. Daarbij is het door klagers gestelde over de onderlinge verschillen
tussen de twee overgelegde medisch dossiers besproken. Ook over de medicatie en de
inzage door de geriater in de door klagers eerder ingediende klacht bij de geschillencommissie
hebben partijen zich nader uitgelaten en zijn door het Centraal Tuchtcollege aan partijen
vragen gesteld.
3.7 De behandeling van de zaak in beroep heeft geen ander licht op de zaak geworpen.
Het Centraal Tuchtcollege kan zich verenigen met de overwegingen en het oordeel van
het Regionaal Tuchtcollege dat de geriater met betrekking tot de door klagers geformuleerde
klachten geen verwijt als bedoeld in artikel 47 lid 1 van de Wet BIG kan worden gemaakt.
Het Centraal Tuchtcollege neemt de overwegingen en het oordeel van het Regionaal Tuchtcollege
integraal over en voegt daaraan nog toe dat voor wat betreft het staken van de toediening
van Cozaar kan worden opgemerkt dat van Cozaar geen onmiddellijke positieve werking
op de hartfunctie verwacht kan worden.
Dit betekent dat het beroep wordt verworpen.
4. Beslissing
Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
verklaart klagers niet-ontvankelijk voor zover zij in beroep nieuwe klachtonderdelen
hebben geformuleerd;
verwerpt het beroep voor het overige.
Deze beslissing is gegeven door: R.C.A.M. Philippart, voorzitter;
A.R.O. Mooy en R.H. Zuijderhoudt, leden juristen en H.J. Hasper en R.J. van Marum,
leden beroepsgenoten en M.D. Barendrecht-Deelen, secretaris.
Uitgesproken ter openbare zitting van 13 februari 2023.
Voorzitter w.g. Secretaris w.g.