ECLI:NL:TGZCTG:2023:3 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2022/1311
ECLI: | ECLI:NL:TGZCTG:2023:3 |
---|---|
Datum uitspraak: | 09-01-2023 |
Datum publicatie: | 10-01-2023 |
Zaaknummer(s): | C2022/1311 |
Onderwerp: | Schending beroepsgeheim |
Beslissingen: | Niet-ontvankelijk |
Inhoudsindicatie: | Klacht tegen tandarts. Klager verwijt de tandarts dat: 1. zijn verzoek om een afschrift van zijn dossier niet correct is opgevolgd en niet is voldaan aan zijn verzoek tot vernietiging van zijn dossier; 2. binnen de praktijk op een onwettige manier is omgegaan met zijn dossier, waardoor de geheimhouding ervan niet was gewaarborgd; 3. zij een brief met daarin informatie omtrent doorgevoerde behandelingen aan haar advocaat heeft verstrekt; 4. zij hem incorrect heeft voorgelicht en niet op de meest optimale wijze een wortelkanaalbehandeling heeft doorgevoerd. Het Regionaal Tuchtcollege heeft klachtonderdeel 1 gedeeltelijk gegrond verklaard en de klacht voor het overige ongegrond verklaard en aan de tandarts geen maatregel opgelegd. Het Centraal Tuchtcollege verklaart klager gedeeltelijk niet-ontvankelijk in het beroep en verwerpt zijn beroep voor het overige. |
C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E
voor de Gezondheidszorg
Beslissing in de zaak onder nummer C2022/1311 van
A., wonende in B. (C.), appellant, klager in eerste aanleg,
hierna: klager,
tegen
D., tandarts, werkzaam in E., verweerster in beide instanties,
hierna: de tandarts, gemachtigde: mr. H.J.E. van der Spoel, advocaat te Utrecht.
1. Procesverloop
Klager heeft op 17 augustus 2021 bij het Regionaal Tuchtcollege in (destijds) Eindhoven
een klacht ingediend tegen de tandarts. Het Regionaal Tuchtcollege in ’s Hertogenbosch
heeft in zijn beslissing van 4 april 2022, onder nummer E2021/3374, klachtonderdeel
1 gegrond verklaard voor het onder 5.4 beschreven deel en voor het overige ongegrond,
verweerster geen maatregel opgelegd en de klachtonderdelen 2,3 en 4 ongegrond verklaard.
Klager heeft tegen die beslissing beroep ingesteld. De tandarts heeft een verweerschrift
in beroep ingediend. De zaak is in beroep tegelijkertijd maar niet gevoegd met de
zaak C2022/1312 behandeld op de zitting van 14 december 2022. Klager en de tandarts
zijn daar beiden verschenen. Klager werd bijgestaan door zijn echtgenote, F., de tandarts
werd bijgestaan door haar gemachtigde, mr. H.J.E. van der Spoel, voornoemd. Partijen
hebben hun standpunten op de zitting verder toegelicht.
2. Beslissing in eerste aanleg
Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.
“2. De feiten
2.1 Klager, geboren in 1964, is van 4 juli 2016 tot en met 11 februari 2019 patiënt
geweest in de tandartspraktijk (hierna te noemen: praktijk) van verweerster en haar
partner, waarbij verweerster zijn behandelend tandarts was. Ook de echtgenote van
klager was patiënte in de praktijk.
2.2 Klager kwam voor het eerst op 3 augustus 2016 bij verweerster in de praktijk.
Verweerster beschikte op dat moment niet over het medisch dossier van klager van zijn
vorige tandarts. Klager gaf tijdens het consult aan dat er geen bijzonderheden waren
en dat hij onder behandeling was geweest bij een mondhygiëniste voor gebitsreiniging.
Klager vertelde tevens dat element 26 al jaren gevoelig was. Verweerster verrichte
daarop intra-oraal onderzoek en maakte een kaakoverzichtsfoto. Verweerster verlaagde
de vulling in element 26 om de gevoeligheid te verminderen. Er werden afspraken gemaakt
voor periodieke consulten bij verweerster en gebitsreiniging bij de mondhygiëniste.
2.3 Op 8 maart 2017 en op 15 november 2017 volgden periodieke consulten. Tijdens
het laatste consult werd op basis van de gemeten DPSI-score een beginnende parodontitis
vastgesteld. Klager kreeg advies en instructies omtrent mondhygiëne.
2.4 Op 27 februari 2018 meldde klager zich bij de praktijk van verweerster in verband
met pijn in het gebied van element 25-27. Hij wees zelf element 26 aan. Een collega-tandarts
van verweerster verrichtte algemeen oraal onderzoek en onderzocht vervolgens het gebied
van element 25-27. Element 26 bleek bij percussie zeer pijnlijk en op de röntgenfoto
werd daar een wortelpuntontsteking gezien. De diagnose parodontitis apicalis werd
gesteld, veroorzaakt door een dode zenuw. De collega-tandarts besprak vervolgens de
behandelopties met de voor- en nadelen, inclusief kosten. Klager koos voor een wortelkanaalbehandeling,
omdat hij de kies graag wilde behouden. Vervolgens is een behandelplan opgesteld met
begroting, die aan klager is gemaild. Klager is akkoord gegaan met de begroting en
er werd een afspraak bij verweerster voor 28 februari 2018 ingepland.
2.5 Verweerster heeft na voorlichting over onder meer mogelijke napijn, pijnstilling
en slagingskans, op 28 februari 2018 de wortelkanaalbehandeling verricht. Verweerster
heeft hierbij gebruik gemaakt van een loepbril. De vervolgbehandeling van 27 maart
2018 werd vervroegd naar 21 maart 2018, omdat op 7 maart 2018 een deel van element
26 was afgebroken. Verweerster heeft de wortelkanaalbehandeling afgemaakt en de kies
gerestaureerd.
2.6 Na de periodieke controle op 4 juli 2018 heeft klager op zijn verzoek een afspraak
in maart 2019 laten plannen. Op 7 februari 2019 heeft klager per e-mail aan de praktijk
gevraagd om alle toekomstige afspraken van hem (en zijn echtgenote) te annuleren,
zijn medisch dossier per e-mail aan hem toe te sturen en al zijn gegevens daarna te
verwijderen. Op 11 februari 2019 is door een assistente van de praktijk per e-mail
een bevestiging gestuurd met een formulier tot uitschrijving. Klager heeft het formulier
dezelfde dag ingevuld geretourneerd en aangegeven dat hij een ontvangstmail zou sturen
wanneer het medisch dossier was ontvangen en dat hij wenste dat daarna zijn gegevens
uit het systeem van de praktijk zouden worden gewist.
2.7 Op 22 februari 2019 heeft een assistente van de praktijk het dossier van klager
aan hem gestuurd (naar later is gebleken incompleet). Op 7 maart 2019 heeft klager
de ontvangst van dit dossier bevestigd en nogmaals verzocht om zijn gegevens te verwijderen.
Verweerster heeft aan het verzoek tot vernietiging niet meteen voldaan.
2.8 Op 29 maart 2019 heeft de echtgenote van klager een tuchtklacht ingediend tegen
verweerster, die door het Centraal Tuchtcollege in hoger beroep op 4 februari 2021
deels gegrond is verklaard onder oplegging van een berisping aan verweerster.
2.9 Op 2 augustus 2019 heeft klager verweerster per e-mail gesommeerd binnen twee
weken alsnog zijn volledige medische dossier te verstrekken, inclusief interpretatie,
behandelplannen en DPSI-scores, omdat hij slechts een beknopt behandeljournaal (declaratieregels)
met kopieën van foto’s had ontvangen. Ook schreef hij in de e-mail (citaten zijn inclusief
taal- en typfouten): “Indien U de gevraagde gegevens niet conform mijn verzoek verstrekt
dan leg ik een klacht neer bij de IGJ EN bij het medisch tuchtcollege.” en
“Ik heb ondertussen geconstateerd wat voor een soort zorgverlener U bent en ik ben
van mening dat de maatschappij een stuk beter af zou zijn wanneer U en Uw criminele
kotskliniek met de grond gelijk gemaakt zouden worden!
Ik ben van mening dat U het nog niet verdient om dezelfde lucht als fatsoenlijke mensen
in te ademen en een misselijk, achterbaks en crimineel loeder bent!!!! (…)’’.
2.10 Op 15 augustus 2019 vond het mondeling vooronderzoek in de tuchtzaak van de
echtgenote van klager tegen verweerster plaats. De echtgenote van klager is toen verschenen
met klager. De advocaat van verweerster heeft namens verweerster bezwaar gemaakt tegen
de aanwezigheid van klager, omdat klager zich in zijn e-mail van 2 augustus 2019 volgens
verweerster op “onheuse en schofferende wijze” had uitgelaten jegens haar en zij zich
daardoor geïntimideerd voelde door de aanwezigheid van klager. Ter toelichting op
dit bezwaar heeft de advocaat de laatste twee onder 2.9 geciteerde zinnen uit de e-mail
voorgelezen en/of op papier voorgehouden (daarover verschillen partijen van mening)
aan de vooronderzoeker. De vooronderzoeker besliste daarop dat klager niet aanwezig
mocht zijn. Klager heeft zich vervolgens als gemachtigde gesteld, zodat hij toch kon
blijven.
2.11 Op 16 augustus 2019 heeft klager het complete dossier per e-mail ontvangen.
Kort daarna is dit in de praktijk gewist.
2.12 Op 18 augustus 2019 heeft klager verweerster per e-mail zijn excuses aangeboden
voor zijn woorden in de e-mail van 2 augustus 2019 en toegelicht dat deze e-mail was
bedoeld als test om te zien of de advocaat van verweerster “werkelijk geen benul heeft
van waarmee ze bezig is”. Dit omdat de advocaat naar de mening van klager de privacy
van zijn echtgenote had geschonden door haar volledige medisch dossier in de tuchtzaak
tussen haar en verweerster in te brengen en zij tijdens het mondeling vooronderzoek
in die zaak informatie uit een brief van klager “klakkeloos rondbazuint richting willekeurige
derden.”
2.13 Op 13 juni 2020 kreeg klager ernstige kiespijn in het gebied van element 26.
Hiermee ging hij naar de opvolgend tandarts, die klager na onderzoek heeft doorverwezen
naar een kaakchirurg voor behandeling. In het dossier van de behandelend kaakchirurg
is op 16 juni 2020 onder meer genoteerd: “X-OPT: , endo goed op lengte, palatinaal
cyste.” en “Conclusie: Osteitis centralis 26 palatinaal”.
3. De klacht
Klager verwijt verweerster dat:
1. zijn verzoek om een afschrift van zijn dossier niet correct is opgevolgd en
niet is voldaan aan zijn verzoek tot vernietiging van zijn dossier;
2. binnen de praktijk op een onwettige manier is omgegaan met zijn dossier, waardoor
de geheimhouding ervan niet was gewaarborgd;
3. zij een brief met daarin informatie omtrent doorgevoerde behandelingen aan haar
advocaat heeft verstrekt;
4. zij hem incorrect heeft voorgelicht en niet op de meest optimale wijze een wortelkanaalbehandeling
heeft doorgevoerd.
3.1 Klager heeft ter zitting bevestigd dat de verwijten zoals hiervoor onder 1
tot en met 4 benoemd, in overeenstemming zijn met wat hij in het klaagschrift beoogde.
Klager benadrukte dat het ten aanzien van klachtonderdeel 4 gaat om “mogelijk niet
optimaal uitgevoerd”. Hij bevestigde verder dat “onvoldoende preventie” geen klachtonderdeel
is. Klager verklaarde dat de mondzorg in Nederland naar een hoger plan getild moet
worden. Daarvoor breekt hij met deze klacht een lans.
3.2 Klager heeft op 2 februari 2022 nog een productie ingebracht waaruit volgens
hem volgt dat de ISO-certificering van de praktijk per 20 mei 2020 is vervallen. Nu
ter zitting is gebleken dat dit te maken had met de overname van de praktijk door
een derde en de praktijk - ten tijde dat klager en zijn echtgenote daar werden behandeld
- in elk geval gecertificeerd was, is dit aspect verder niet behandeld en zal er niet
op worden beslist.
4. Het standpunt van verweerster
4.1 Verweerster heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen
gemotiveerd bestreden. Voor zover voor de beoordeling van belang wordt daarop hieronder
ingegaan.
5. De overwegingen van het college
5.1 De vraag die het college moet beantwoorden is of verweerster de zorg heeft
verleend die van haar in de gegeven omstandigheden mocht worden verwacht. De norm
daarvoor is ‘de redelijk bekwame en redelijk handelende’ tandarts. Het college houdt
bij de beoordeling rekening met de wetenschappelijke inzichten op het moment van de
zorgverlening. Ook gaat het college uit van de op dat moment geldende beroepsnormen.
Het college beoordeelt dus niet of de mondzorg in Nederland in het algemeen en die
van verweerster in het bijzonder van het hoogst denkbare niveau zijn.
Klachtonderdeel 1
5.2 Verweerster meent dat zij niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld
ten aanzien van het verstrekken en vernietigen van het medisch dossier van klager.
Zij voert daartoe aan dat door een medewerkster van de praktijk niet alle notities
uit het dossier zijn verstrekt vanwege het feit dat in het software-systeem G. bepaalde
notities in het dossier kunnen worden afgeschermd. Hierdoor kon het gebeuren dat naast
de röntgenfoto’s alleen de declaratieregels zijn verstrekt en niet het uitgebreide
behandeljournaal. Deze vergissing is ontdekt en hersteld nadat klager per e-mail van
2 augustus 2019 verweerster had gesommeerd alsnog binnen twee weken het volledige
dossier te verstrekken. Verweerster betreurt de gang van zaken, maar is van mening
dat de tandheelkundige zorg voldoende gecontinueerd kon worden nu klager wel beschikte
over een kopie van de röntgenfoto’s en de declaratieregels, waarin alle verrichtingen
zijn vastgelegd. Het college vindt dit een ongelukkige gang van zaken. In tuchtrechtelijke
zin is deze gang van zaken verweerster echter niet te verwijten. De administratieve
onzorgvuldigheid van een praktijkmedewerkster vormt geen schending van de zorgplicht
door verweerster. Dit klachtonderdeel is in zoverre ongegrond.
5.3 Ten aanzien van het vernietigingsverzoek van klager van 7 februari 2019 heeft
verweerster gesteld en ter zitting verduidelijkt dat zij een aanmerkelijk belang had
bij het bewaren van de gegevens, omdat zij daarmee gedocumenteerd verweer zou kunnen
voeren tegen een eventuele klacht. Verweerster had een sterk voorgevoel dat klager
een klacht zou indienen, gelet op zijn houding en opstelling gedurende de behandelrelatie.
Klager had al bij verschillende instanties, waaronder de IGJ, klachten ingediend over
verweerster. Om nieuwe klachten en ongewenste berichten van klager te voorkomen, heeft
verweerster ervoor gekozen om niet aan klager kenbaar te maken dat zij het verzoek
tot vernietiging niet zou honoreren. Toen ze per e-mail door klager werd gesommeerd
het gehele medische dossier te verstrekken onder dreiging van het indienen van een
klacht bij de IGJ en het medisch tuchtcollege heeft verweerster alsnog voldaan aan
het verzoek. Er is een volledig afschrift verstrekt en het dossier is daarna gewist.
5.4 Op grond van artikel 7:455 lid 1 BW dient een tandarts gehoor te geven aan
het verzoek van een (ex-)patiënt om zijn dossier te vernietigen, tenzij sprake is
van een uitzonderingsgrond. Daarvan is onder meer sprake wanneer een ander dan de
patiënt een aanmerkelijk belang heeft bij het bewaren van de gegevens. Die ander kan
de tandarts zelf zijn, wanneer de patiënt tegen hem een procedure heeft aangespannen
of dreigt aan te spannen en het dossier nodig is voor het verweer. Deze dreiging was
voor verweerster reëel en heeft zich verwezenlijkt door de indiening van de klacht.
Het college is daarom van oordeel dat verweerster zich terecht beroept op deze uitzonderingsgrond.
Zij had echter op grond van artikel 12 lid 3 van de Algemene Verordening Gegevensverwerking
zoals uitgewerkt in de KNMT-richtlijn ‘Patiëntendossier’ (januari 2020) hiervan schriftelijk
melding moeten doen aan klager, onder opgave van de reden voor het niet voldoen aan
zijn verzoek. Hoewel het college in het licht van de omstandigheden begrip heeft voor
de handelwijze van verweerster, acht het college deze onzorgvuldig. De klacht is op
dit onderdeel in zoverre gegrond.
Klachtonderdelen 2 en 3
5.5 Het college behandelt deze twee klachtonderdelen gezamenlijk vanwege hun onderlinge
samenhang. Klager stelt dat verweerster haar beroepsgeheim heeft geschonden door de
e-mail van klager van 2 augustus 2019 aan haar advocaat te geven, die vervolgens tijdens
het mondeling vooronderzoek in de tuchtzaak van klagers echtgenote tegen verweerster
is gebruikt. De advocaat heeft volgens klager gegevens uit die e-mail openbaar gemaakt.
Verweerster heeft verklaard dat alleen uit de e-mail is geciteerd door haar advocaat.
Dat deed zij ter onderbouwing van het bezwaar van verweerster tegen de aanwezigheid
van klager bij dat mondeling vooronderzoek.
5.6 Verweerster is van mening dat als al sprake is van schending van het beroepsgeheim,
deze gerechtvaardigd was, omdat het noodzakelijk was ter verdediging van haar belangen.
Bovendien waren de gegevens uit het dossier die zij openbaar zou hebben gemaakt zeer
beperkt van inhoud en was ook de kring van personen waarin die gegevens zouden zijn
verspreid zeer beperkt. Haar advocaat heeft een geheimhoudingsplicht en het mondeling
vooronderzoek is besloten (alleen de vooronderzoeker, de griffier, verweerster met
haar advocaat en klager en zijn echtgenote waren aanwezig). Klager en zijn echtgenote
kwamen vaak gezamenlijk naar de tandheelkundige behandelingen, zodat zij op de hoogte
waren van elkaars behandelingen.
5.7 Klager heeft ter zitting verduidelijkt dat zijn vertrouwen in verweerster en
haar advocaat is geschaad. Het gaat hem er naar zijn zeggen niet om of hij last heeft
gehad van de kennisname door derden van medische gegevens over hem. De geheimhoudingsplicht
is naar zijn mening absoluut. Ook deze in beperkte kring verspreide e-mail, die weinig
medische informatie bevat, valt eronder, aldus klager.
5.8 Allereerst oordeelt het college dat het verstrekken van de e-mail door verweerster
aan haar advocaat geen schending van het beroepsgeheim oplevert. Gelet op de vertrouwensrelatie
tussen cliënt en advocaat en de geheimhoudingsplicht van de advocaat had verweerster
het recht om gegevens aan haar advocaat te verstrekken, opdat de advocaat samen met
haar tot een goede beoordeling kon komen van het te voeren verweer.
5.9 Het college oordeelt vervolgens dat ook wanneer het hele e-mailbericht op papier
aan de vooronderzoeker is gegeven, zoals klager zegt maar verweerster weerspreekt,
dit niet zonder meer een verwijtbare schending van het beroepsgeheim vormt. Verweerster
had er belang bij om klagers beledigende woorden aan haar adres te citeren ter onderbouwing
van haar bezwaar tegen zijn aanwezigheid bij het mondeling vooronderzoek. De tekst
bevatte geen medische informatie die als zodanig als vertrouwelijk moet worden beschouwd.
Klager heeft in de e-mail namelijk enkel verzocht om afgifte van zijn volledige behandeldossier
inclusief interpretatie, behandelplannen en DPSI-scores. Bovendien hadden alle aanwezigen
behalve klagers echtgenote een eigen geheimhoudingsplicht ter zake van hetgeen bij
het mondeling vooronderzoek is voorgevallen en heeft klager niet weersproken dat zijn
echtgenote op de hoogte was van de behandelrelatie en de uitgevoerde behandelingen.
Als strikt genomen, zoals klager betoogt, al sprake zou zijn geweest van een schending
dan was deze naar het oordeel van het college proportioneel. De schending was dan
gerechtvaardigd bij afweging van het belang van klager bij geheimhouding van de (beperkt
medisch relevante) inhoud van de e-mail tegen het belang van verweerster om gemotiveerd
bezwaar te maken tegen de aanwezigheid van klager, door wie zij zich (verbaal) bedreigd
voelde. Het college verklaart deze klachtonderdelen ongegrond.
Klachtonderdeel 4
5.10 Klager verwijt verweerster dat zij hem incorrect heeft voorgelicht en mogelijk
niet op optimale wijze een wortelkanaalbehandeling heeft verricht. Klager heeft dit
ter zitting als volgt nader toegelicht. De mogelijke complicaties, zoals het ontstaan
van een cyste in het behandelde gebied, zijn onvoldoende besproken en er is niet gesproken
over de mogelijkheid tot het overlaten van de behandeling aan een gespecialiseerde
en beter uitgeruste behandelaar. Klager doelt op een endodontoloog, zo begrijpt het
college. Klager stelt niet dat de wortelkanaalbehandeling niet zorgvuldig zou zijn
uitgevoerd door verweerster. Daarover heeft hij geen klachten. Hij verwijt haar dat
zij bij de behandeling gebruik heeft gemaakt van een loepbril, terwijl een operatiemicroscoop
het optimale instrument is.
5.11 Verweerster heeft aangevoerd dat de collega-tandarts die op 27 februari 2018
de diagnose bij klager heeft gesteld, de behandelopties met hem heeft besproken met
de voor- en nadelen, inclusief kosten. Vervolgens heeft de collega-tandarts een behandelplan
opgesteld en klager een begroting toegestuurd, waarmee hij akkoord is gegaan. Daarna
is de afspraak bij verweerster voor de wortelkanaalbehandeling ingepland. Dit blijkt
ook uit het medisch dossier. Gelet hierop mocht verweerster ervan uitgaan dat klager
voldoende was voorgelicht. Dat klager niet is geïnformeerd over de kans op het ontstaan
van een cyste bij het gebied van element 26 is naar het oordeel van het college verweerster
niet tuchtrechtelijk aan te rekenen. De collega-tandarts heeft klager geïnformeerd
over de behandelopties en de voor- en nadelen ervan. Verweerster mocht erop vertrouwen
dat klager hiermee voldoende was geïnformeerd. Nu verweerster tuchtrechtelijk niet
verantwoordelijk is voor het handelen van de collega-tandarts, kan haar dit verwijt,
als dit al terecht zou zijn, niet worden aangerekend. Naar het oordeel van het college
is dit klachtonderdeel dan ook ongegrond.
5.12 Ten aanzien van het verwijt dat verweerster klager niet de optie heeft voorgehouden
om hem naar een endodontoloog door te verwijzen, komt het college tot het volgende
oordeel. Verweerster heeft toegelicht dat zij op basis van de bepaling van de complexiteit
en moeilijkheidsgraad van de behandeling aan de hand van de DETI-score tot een score
‘A’ kwam. Dit betekent dat sprake was van een normale wortelkanaalbehandeling, waarvoor
verwijzing naar een endodontoloog niet geïndiceerd is. Verweerster heeft naar het
oordeel van het college daarom in redelijkheid tot de beslissing kunnen komen om klager
niet door te verwijzen naar een endodontoloog. Het is evenmin verwijtbaar dat verweerster
klager niet heeft gewezen op de mogelijkheid om de behandeling door een endodontoloog
te laten verrichten.
5.13 Klager verwijt verweerster ook dat zij geen gebruik heeft gemaakt van een
operatiemicroscoop bij de uitvoering van de wortelkanaalbehandeling. De kans op succes
bij gebruik van een operatiemicroscoop zou volgens klager vele malen groter zijn dan
bij uitvoering met een loepbril. Het college stelt vast dat uit de Samenvatting van
de Richtlijn endodontische diagnostiek en behandeling van de Nederlandse Vereniging
voor Endodontologie (2018, p. 13) blijkt dat de richtlijnwerkgroep bij wijze van ‘good
practice point’ (een ‘good practice point’ wordt beschouwd als belangrijk voor goed
tandheelkundig handelen waarvoor significante evidence echter kan ontbreken, aldus
de Richtlijn) het gebruik van een instrument ter vergroting in overweging geeft vanwege
onder meer het voordeel van een beter zicht op het werkterrein. Het college concludeert
op grond daarvan dat met een loepbril in dit geval de beoogde vergroting werd verkregen.
Dit klachtonderdeel is eveneens ongegrond.
Een maatregel?
5.14 Klachtonderdeel 1 is deels gegrond. Gegrondverklaring van een klacht impliceert
meestal het opleggen van een maatregel, maar het college kan daarvan afzien in verband
met de geringe ernst van het handelen en/of de omstandigheden waaronder dit heeft
plaatsgevonden (artikel 69 lid 4 Wet BIG). Het college kiest voor deze mogelijkheid.
De schending door verweerster van haar verplichting om klager schriftelijk in kennis
te stellen van het niet (meteen) vernietigen van het dossier is niet ernstig te noemen
en begrijpelijk gegeven de (terecht gebleken) vrees voor een klacht.”
3. Vaststaande feiten en omstandigheden
Voor de beoordeling van het beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten
en omstandigheden zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg. Die weergave
is in beroep niet of in elk geval onvoldoende bestreden.
4. Beoordeling van het beroep
Standpunten van partijen
4.1 Klager is het niet eens met de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege. Hij
verzoekt het Centraal Tuchtcollege de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege te
vernietigen, met uitzondering van het deel waarbij klachtonderdeel 1 gedeeltelijk
gegrond is verklaard. Klager wil dat de resterende klachtonderdelen alsnog (ook) gegrond
worden verklaard en stelt dat ten onrechte aan de tandarts voor de gegrondverklaring
van een deel van klachtonderdeel 1 geen maatregel is opgelegd.
4.2 De tandarts heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Zij verzoekt het Centraal Tuchtcollege
primair het beroep van klager niet-ontvankelijk te verklaren. Subsidiair verzoekt
zij het Centraal Tuchtcollege om het beroep van klager te verwerpen.
De ontvankelijkheid van het beroep
4.3 De tandarts heeft aangevoerd dat het beroepschrift van klager niet aan de gestelde
eisen voldoet, omdat het geen gronden van beroep bevat. Naar het oordeel van het Centraal
Tuchtcollege heeft klager in het beroepschrift voldoende duidelijk aangegeven dat,
en op welke gronden hij het niet eens is met de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege.
De tandarts heeft hier ook in haar verweerschrift en ter zitting inhoudelijk op kunnen
reageren. Zij is dan ook niet in haar verdediging geschaad. Er is in zoverre dus geen
reden om klager in het beroep niet-ontvankelijk te verklaren.
4.4 Het Centraal Tuchtcollege overweegt over de ontvankelijkheid van het beroep
verder dat een klager in beroep alleen die klachten ter beoordeling aan het Centraal
Tuchtcollege kan voorleggen die in eerste aanleg aan het Regionaal Tuchtcollege ter
beoordeling zijn voorgelegd en dan alleen voor zover hij in die klachten door het
Regionaal Tuchtcollege niet-ontvankelijk is verklaard of zijn klachten zijn afgewezen.
Dit is bepaald in artikel 73, lid 1, onder a, van de Wet op de beroepen in de individuele
gezondheidszorg.
4.5 De tandarts betoogt terecht dat, gelet op deze bepaling, klager geen beroep
kan instellen tegen rechtsoverweging 5.14 en de daarmee samenhangende beslissing van
het Regionaal Tuchtcollege, inhoudende dat aan de tandarts voor de gegrondverklaring
van een deel van klachtonderdeel 1 geen maatregel wordt opgelegd. Klager is in zoverre
niet ontvankelijk in het beroep. Ook nieuwe klachten vallen buiten het bereik van
het beroep. Voor zover klager in beroep nieuwe klachten naar voren heeft gebracht
is klager daarin eveneens niet ontvankelijk.
De klachtonderdelen 1 (gedeeltelijk), 2, 3 en 4
4.6 Het Centraal Tuchtcollege heeft kennisgenomen van de inhoud van de in eerste
aanleg geformuleerde klachtonderdelen en het daarover in eerste aanleg door partijen
schriftelijk en mondeling gevoerde debat. Het door het Regionaal Tuchtcollege gevormde
zaaksdossier is aan het Centraal Tuchtcollege gestuurd. In beroep is het debat door
partijen schriftelijk nog een keer gevoerd, waarbij door ieder van hen standpunten
zijn ingenomen naar aanleiding van de door het Regionaal Tuchtcollege gegeven beschouwingen
en beslissingen. Tijdens de mondelinge behandeling op 14 december 2022 is dat debat
voortgezet.
4.7 De behandeling van de zaak in beroep heeft geen ander licht op de zaak geworpen.
Het Centraal Tuchtcollege is het eens met de overwegingen en het oordeel van het Regionaal
Tuchtcollege en neemt deze overwegingen en dit oordeel, voor zover in beroep aan de
orde, integraal over. Het Centraal Tuchtcollege merkt daarbij nog op dat de tandarts
redelijkerwijs mocht verwachten dat klager een (tucht)klacht tegen haar zou indienen.
Verder bestaat er geen algemene verplichting voor een tandarts om een patiënt voor
een wortelkanaalbehandeling naar een endodontoloog te verwijzen, ook niet bij een
DETI-score hoger dan A, en is bij een wortelkanaalbehandeling het gebruik van een
operatiemicroscoop niet verplicht.
4.8 Het voorgaande betekent dat het Regionaal Tuchtcollege het in beroep aan
de orde zijnde deel van klachtonderdeel 1 en de klachtonderdelen 2, 3 en 4 terecht
ongegrond heeft verklaard.
5. De beslissing
Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
verklaart klager niet-ontvankelijk in het beroep voor zover dit betrekking heeft op
de beslissing om geen maatregel op te leggen en voor zover hij in beroep nieuwe klachten
naar voren heeft gebracht;
verwerpt het beroep voor het overige.
Deze beslissing is gegeven door: J.M. Rowel van der Linde, voorzitter; L.F. Gerretsen-Visser
en
E.F. Lagerwerf-Vergunst, leden juristen en M. Fokke en B. van Noordenne, leden beroepsgenoten
en E.D. Boer, secretaris.
Uitgesproken ter openbare zitting van 9 januari 2023.
Voorzitter w.g. Secretaris w.g.