ECLI:NL:TGZCTG:2023:175 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2022/1601 en C2022/1602

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2023:175
Datum uitspraak: 05-07-2023
Datum publicatie: 12-07-2024
Zaaknummer(s): C2022/1601 en C2022/1602
Onderwerp: Overige klachten
Beslissingen: Niet-ontvankelijk
Inhoudsindicatie: Wrakingsverzoek gericht tegen de voorzitter, de twee leden-juristen en de twee leden‑beroepsgenoten (1e wrakingsverzoek). Nadien volgt een wrakingsverzoek gericht tegen de drie leden van de wrakingskamer (2e wrakingsverzoek). Opeenstapeling van wrakingsverzoeken. De wrakingskamer ziet het tweede wrakingsverzoek als misbruik van het middel van wraking en laat dit tweede verzoek buiten behandeling. De wrakingskamer is van oordeel dat het eerste wrakingsverzoek te laat is ingediend (20 dagen na zitting) en verklaart dit eerste verzoek niet-ontvankelijk. De wrakingskamer bepaalt verder dat een volgend verzoek om wraking niet in behandeling zal worden genomen.

C E N T R A A L  T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing op het verzoek tot wraking ingevolge artikel 63 Wet BIG in de zaak onder nummers C2022/1601 en C2022/1602, ingediend door:

A.,

wonende in Amersfoort,

verzoekster.

1.   Verloop van de procedure

1.1  Verzoekster heeft op 29 maart 2022 en 12 april 2022 bij het Regionaal Tuchtcollege in Zwolle verschillende klachten ingediend tegen B. (hierna: de gynaecoloog). Bij beslissing van 28 juni 2022, onder nummers Z2022/4115 en Z2022/4187, heeft de voorzitter van dat college, gelet op het zogeheten ‘ne-bis-in-idem’-beginsel, verzoekster in de klachten kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. Verzoekster is van die beslissing tijdig in beroep gekomen. De gynaecoloog heeft een verweerschrift in beroep ingediend.

1.2  Op 17 mei 2023 heeft het Centraal Tuchtcollege, samengesteld uit C. (voorzitter), D. (lid-jurist), E. (lid‑jurist), F. (lid-beroepsgenoot) en G. (lid‑beroepsgenoot), het beroep tegen de beslissing van de voorzitter van het Regionaal Tuchtcollege op een openbare zitting behandeld.

1.3  Bij brief van 26 mei 2023 heeft het Centraal Tuchtcollege partijen meegedeeld dat de beslissing in deze zaak in het openbaar zal worden uitgesproken op 7 juni 2023.  

1.4 Op 6 juni 2023 heeft de gemachtigde van verzoekster een brief afgegeven bij het secretariaat van het Centraal Tuchtcollege. In de brief verzoekt hij namens verzoekster de wraking van de vijf leden van het Centraal Tuchtcollege die op 17 mei 2023 het beroep tegen de beslissing van de voorzitter van het Regionaal Tuchtcollege ter zitting hebben behandeld (de zittingskamer).

1.5  De vijf leden van het Centraal Tuchtcollege tegen wie het wrakingsverzoek is gericht hebben laten weten niet te berusten in de wraking. De voorzitter van de zittingskamer, C., heeft het gezamenlijke standpunt van de vijf leden ten aanzien van het wrakingsverzoek schriftelijk toegelicht. Daarbij heeft zij namens de vijf leden laten weten dat zij geen van allen behoefte hebben om ter zitting van de wrakingskamer te worden gehoord.

1.6  Het Centraal Tuchtcollege heeft een wrakingskamer samengesteld bestaande uit de leden mr. E.J. Daalder (voorzitter), mr. L.F. Gerretsen-Visser (lid-jurist) en mr. A.R.O. Mooy (lid-jurist). Bij brief van 14 juni 2023 heeft het Centraal Tuchtcollege partijen meegedeeld dat de wrakingskamer het wrakingsverzoek op 5 juli 2023 om 10.00 uur op een niet openbare zitting zal behandelen.

1.7 Bij brief van 27 juni 2023 heeft de gemachtigde namens verzoekster het Centraal Tuchtcollege – onder meer – verzocht om het wrakingsverzoek op 5 juli 2023 op een openbare zitting te behandelen.

1.8  Bij brief van 29 juni 2023 heeft de coördinerend secretaris van het Centraal Tuchtcollege aan verzoekster meegedeeld dat het wrakingsverzoek zal worden behandeld overeenkomstig zijn wrakingsprotocol, dat bepaalt dat een wrakingsverzoek dat niet ter zitting is gedaan in een niet openbare zitting wordt behandeld.

1.9  De gemachtigde van verzoekster heeft op 5 juli 2023, ongeveer vijftien minuten voor de aangekondigde aanvangstijd van de zitting van de wrakingskamer waarin het onderhavige verzoek zou worden behandeld, bij het secretariaat van het Centraal Tuchtcollege twee brieven afgegeven. In één van de brieven verzoekt hij namens verzoekster de wraking van de drie leden van de wrakingskamer, te weten E.J. Daalder, L.F. Gerretsen-Visser en A.R.O. Mooy (hierna ook aan te duiden als het “tweede verzoek”).

1.10 De wrakingskamer heeft de zaak betreffende het eerste wrakingsverzoek door de gerechtsbode laten uitroepen. Verzoekster en haar gemachtigde zijn niet op de zitting verschenen.

1.11 De wrakingskamer heeft op de zitting mondeling uitspraak gedaan, bepaald dat het tweede wrakingsverzoek buiten behandeling wordt gelaten, het eerste verzoek om wraking niet-ontvankelijk verklaard en bepaald dat een volgend verzoek om wraking met betrekking tot de zaak met nummer C2022/1601 en C2022/1602 niet in behandeling zal worden genomen. Deze uitspraak bevat de nadere motivering van deze uitspraak.

2.   Het verzoek tot wraking van de leden van de wrakingskamer

2.1  De wrakingskamer heeft kennisgenomen van het op 5 juli 2023 ingediende wrakingsverzoek dat betrekking heeft op de leden van de wrakingskamer zelf. De wrakingskamer heeft verder kennisgenomen van het wrakingsdossier dat door de coördinerend secretaris van het Centraal Tuchtcollege is aangelegd naar aanleiding van het verzoek om wraking van de leden die op 17 mei 2023 het beroep op de zitting hebben behandeld.

2.2  Artikel 63 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG) bepaalt dat een lid van een tuchtcollege kan worden gewraakt als er sprake is van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarbij is het uitgangspunt dat een lid van het Centraal Tuchtcollege op grond van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat het lid jegens een partij een vooringenomenheid koestert, of dat de bij een partij daarover bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.

2.3  Verzoekster heeft ter onderbouwing van het tweede verzoek tot wraking, dus van de leden van de wrakingskamer, primair naar voren gebracht dat zij ervoor verantwoordelijk zijn dat de zitting van 5 juli 2023, waar het eerste wrakingsverzoek zou worden behandeld, niet openbaar is. Een niet-openbare behandeling van een wrakingsverzoek is volgens verzoekster in strijd met artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (EVRM). Bovendien is de schijn van partijdigheid gewekt doordat na het verzoek tot wraking van de zittingskamer een proces-verbaal is opgemaakt van de zitting van 17 mei 2023 en dit proces-verbaal is opgenomen in het wrakingsdossier. Dit terwijl na de indiening van het eerste wrakingsverzoek alle activiteiten in de zaak met de nummers C2022/1601 en C2022/1602 hadden moeten worden gestaakt en wanneer – zoals in dit geval – het wrakingsverzoek niet op de zitting is gedaan, het proces-verbaal van de zitting niet in het wrakingsdossier behoort te zitten, aldus verzoekster.

2.4  De wrakingskamer stelt vast dat het tweede wrakingsverzoek in de kern is gericht tegen de processuele beslissing om overeenkomstig artikel 9.2 van het Wrakingsprotocol Tuchtcolleges voor de Gezondheidszorg het buiten de zitting ingediende eerste verzoek om wraking te behandelen in een niet openbare zitting van de wrakingskamer, alsook tegen de wijze waarop het wrakingsdossier is samengesteld. Voor zover deze procesbeslissingen al aan de leden van de wrakingskamer zijn toe te rekenen, kunnen zij geen gegronde reden voor wraking opleveren. Deze procesbeslissingen geven toepassing aan het Wrakingsprotocol Tuchtcolleges voor de Gezondheidszorg, meer in het bijzonder de artikelen 9.2 (behandeling op een niet openbare zitting) en 6.1, laatste volzin en 8.1 (opstellen proces-verbaal na de zitting en toevoeging van het proces-verbaal aan het wrakingsdossier). Het enkele feit dat met de beslissing om het wrakingsverzoek niet op een openbare zitting te behandelen het door verzoekster ingenomen standpunt, dat een niet openbare behandeling van het wrakingsverzoek in strijd is met artikel 6 EVRM, niet is gevolgd, betekent niet dat die beslissing blijk geeft van vooringenomenheid. Toepassing van het Wrakingsprotocol bij de samenstelling van het wrakingsdossier geeft evenmin blijk van vooringenomenheid.  Er bestaat dan ook geen grond te twijfelen aan de onpartijdigheid van de leden van de wrakingskamer. Het tweede wrakingsverzoek kan dan daarom ook redelijkerwijs niet anders worden gezien dan als een aanwending van de bevoegdheid tot wraking voor een ander doel dan waarvoor deze is gegeven en geeft daarom blijk van misbruik van het middel van wraking. Het Centraal Tuchtcollege betrekt daarbij het feit dat verzoekster in acht andere beroepszaken bij het Centraal Tuchtcollege ook al om de wraking van een of meer leden van de zittingskamer heeft verzocht, zodat sprake is van een stapeling van wrakingsverzoeken. Deze wrakingsverzoeken zijn in 2022 allemaal afgewezen.

2.5  Een redelijke wetsuitleg brengt mee dat wanneer sprake is van een opeenstapeling van wrakingsverzoeken, doordat eerst de zittingskamer en vervolgens de wrakingskamer wordt gewraakt, de wrakingskamer, mede ter voorkoming van ongerechtvaardigd oponthoud, in geval van evident misbruik van recht een verzoek tot wraking van een of meer van haar leden buiten behandeling kan laten zonder dat de zaak in handen van een andere wrakingskamer wordt gesteld. Vergelijk Hoge Raad 25 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1770. Om die reden zal de wrakingskamer het tweede wrakingsverzoek buiten behandeling laten.

3.   Het verzoek tot wraking van de leden van de zittingskamer

3.1  Uit artikel 63 van de Wet BIG, gelezen in samenhang met artikel 513 van het Wetboek van Strafvordering, volgt dat een verzoek om wraking dient te worden gedaan zodra de feiten of omstandigheden aan de verzoeker bekend zijn. Het Wrakingsprotocol Tuchtcolleges voor de Gezondheidszorg bevat een gelijkluidende bepaling (artikelen 4.1 en 4.4). Hierin ligt besloten dat een verzoeker in de procedure beperkt de tijd heeft om, na het bekend worden van zodanige feiten en omstandigheden, af te wegen of hij wraking opportuun acht en vervolgens de gronden daartoe kenbaar te maken.

3.2  Verzoekster heeft haar verzoek tot wraking van de leden van de zittingskamer gebaseerd op twee verschillende (soorten) gronden, te weten een grond die alle leden van het Centraal Tuchtcollege betreft en een grond (met zeven deelklachten) die verband houdt met het verloop van de op 17 mei 2023 gehouden zitting. Bij de eerste wrakingsgrond betoogt verzoekster dat de procedures bij de Regionale Tuchtcolleges en bij het Centraal Tuchtcollege niet in overeenstemming zijn met artikel 6 EVRM. Door desondanks zitting te nemen in het Centraal Tuchtcollege hebben de leden daarvan ten minste de schijn van partijdigheid gewekt, aldus verzoekster. Bij de tweede wrakingsgrond gaat het – onder meer – om het feit dat de voorzitter volgens verzoekster tijdens de zitting niet heeft ingegrepen bij intimiderend gedrag van de beklaagde arts, om de spreektijd die verzoekster toen heeft gekregen en om de afwijzing ter zitting uitgesproken door de voorzitter om als tuchtcollege een SIRE‑onderzoek te gelasten.

3.3  De zittingskamer heeft de hoofdzaak op de zitting van 17 mei 2023 behandeld, waarna het onderzoek is gesloten. Het wrakingsverzoek is ingediend op 6 juni 2023, een dag voordat in de hoofdzaak de beslissing zou worden uitgesproken. Naar het oordeel van de wrakingskamer had verzoekster het wrakingsverzoek eerder kunnen en moeten indienen. De aangevoerde gronden voor de wraking hebben betrekking op feiten en omstandigheden die zich voordeden uiterlijk tijdens de zitting op 17 mei 2023. Door pas twintig dagen na die zitting het wrakingsverzoek in te dienen heeft verzoekster niet voldaan aan het vereiste dat een verzoek om wraking dient te worden gedaan zodra de feiten en/of omstandigheden aan de verzoeker bekend zijn. Niet is gebleken van feiten en omstandigheden die dit tijdsverloop van bijna drie weken rechtvaardigen.

3.4  De wrakingskamer komt, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, tot het oordeel dat het verzoek om wraking van de zittingskamer te laat is ingediend en dat niet is voldaan aan het vereiste van artikel 63 van de Wet BIG, gelezen in samenhang met artikel 513 van het Wetboek van Strafvordering. De wrakingskamer ziet hierin aanleiding het verzoek om wraking van de leden van de zittingskamer niet‑ontvankelijk te verklaren en komt dan ook niet toe aan een inhoudelijke beoordeling van dit verzoek.

4.   Toekomstige verzoeken om wraking

4.1  Gelet op de opeenvolging van wrakingsverzoeken en het misbruik dat verzoekster heeft gemaakt van de bevoegdheid om een wrakingsverzoek in te dienen, zal het Centraal Tuchtcollege, op de voet van artikel 63 van de Wet BIG, gelezen in samenhang met artikel 515, vierde lid, van het Wetboek van Strafvordering, bepalen dat een volgend wrakingsverzoek van verzoekster in de onderhavige zaak met nummer C2022/1601 en C2022/1602 niet in behandeling wordt genomen.

5.   Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

stelt het verzoek tot wraking van E.J. Daalder, L.F. Gerretsen‑Visser en A.R.O. Mooy buiten behandeling;

verklaart het verzoek tot wraking van C., D., E., F. en G. niet-ontvankelijk;

bepaalt dat de behandeling van de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van het indienen van het verzoek tot wraking;

bepaalt dat een volgend verzoek om wraking met betrekking tot de zaak met de nummers C2022/1601 en C2022/1602 niet in behandeling zal worden genomen;

beveelt dat de wrakingskamer onverwijld mededeling doet aan verzoekster, C., D., E., F., G. en de wederpartij in de zaak met de nummers C2022/1601 en C2022/1602.

Deze beslissing is gegeven door E.J Daalder, voorzitter,

L.F. Gerretsen-Visser en A.R.O. Mooy, leden-juristen, en E.D. Boer, secretaris.

Uitgesproken op de zitting van 5 juli 2023.

                    Voorzitter  

                    Secretaris