ECLI:NL:TGZCTG:2023:174 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2023/1893
ECLI: | ECLI:NL:TGZCTG:2023:174 |
---|---|
Datum uitspraak: | 11-12-2023 |
Datum publicatie: | 11-01-2024 |
Zaaknummer(s): | C2023/1893 |
Onderwerp: | Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose |
Beslissingen: | Ongegrond/afwijzing |
Inhoudsindicatie: | Klacht tegen een huisarts. De huisarts was vanaf 2016 tot 2022 eigenaar van de huisartsenpraktijk. Daarna heeft zij de praktijk overgenomen en is zij als waarnemend huisarts aan de praktijk verbonden gebleven. Klager staat sinds juni 2017 in de praktijk ingeschreven. Er hebben veel consulten van klager bij de huisarts plaatsgevonden vanwege uiteenlopende lichamelijke en psychische (angst)klachten. Klager verwijt de huisarts (onder meer) dat zij a) heeft geweigerd onderzoek te verrichten naar blijvende schade als gevolg van een vitamine B12-tekort, b) klager vaak heeft geweigerd en telefonische afspraken niet nakwam, c) klagers oogklachten in februari 2021 niet serieus heeft genomen, zodat klager uiteindelijk zelf de oogarts moest bellen en met spoed geopereerd moest worden aan een netvliesloslating, d) heeft achtergehouden dat de aorta van klager te groot is, e) klager probeerde te dwingen om naar de GGZ te gaan en f) klager niet heeft geholpen bij het vinden van een andere huisarts. Het Regionaal Tuchtcollege heeft de klacht ongegrond verklaard. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep van klager. |
C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E
voor de Gezondheidszorg
Beslissing in de zaak onder nummer C2023/1893 van:
A., wonende te B.,
appellant, klager in eerste aanleg,
tegen
C., huisarts, werkzaam te B.,
verweerster in beide instanties,
gemachtigde: mr. M.J. de Groot te Hilversum.
1. Verloop van de procedure
A. - hierna klager - heeft op 13 juni 2022 bij het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle
tegen C. - hierna de huisarts - een klacht ingediend. Bij beslissing van 7 april 2023,
onder nummer Z2022/4413 heeft dat College de klacht ongegrond verklaard.
Klager is van die beslissing tijdig in beroep gekomen. De huisarts heeft een verweerschrift
in beroep ingediend.
De zaak is in beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege
van 11 december 2023, waar zijn verschenen de huisarts, bijgestaan door haar gemachtigde.
Na de mondelinge behandeling op 11 december 2023 heeft het Centraal Tuchtcollege,
na beraadslaging in raadkamer, in het openbaar mondeling uitspraak gedaan. Hetgeen
hierna volgt is een schriftelijke uitwerking van die uitspraak.
2. Beslissing in eerste aanleg
Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.
“1. KERN VAN DE ZAAK
1.1
Beklaagde was vanaf april 2016 tot januari 2022 eigenaar van huisartsenpraktijk D.
in B. Daarna heeft zij de praktijk overgedragen en is zij als waarnemend huisarts
aan de praktijk verbonden gebleven. Klager staat sinds juni 2017 in de praktijk als
patiënt ingeschreven. Op 26 juni 2017 heeft een kennismakingsgesprek plaatsgevonden
tussen beklaagde en klager. Hierna zijn veel consulten van klager bij beklaagde gevolgd,
vanwege uiteenlopende lichamelijke en psychische (angst)klachten. Klager maakt beklaagde
meerdere verwijten.
1.2
Het college verklaart de klacht ongegrond.
1.3
Hieronder vermeldt het college eerst hoe de procedure is verlopen. Daarna legt het
college de beslissing uit.
2. DE PROCEDURE
Het college heeft de volgende stukken ontvangen en gelezen:
• het klaagschrift, binnengekomen op 13 juni 2022;
• de aanvullende klaagschriften binnengekomen op 23 juni 2022 en 14 juli 2022;
• het verweerschrift, binnengekomen op 3 augustus 2022;
• de brief van de secretaris aan de gemachtigde van beklaagde van 12 januari 2023;
• de brief van de gemachtigde van beklaagde, binnengekomen op 25 januari 2023;
• de brief van klager, binnengekomen op 6 februari 2023;
• de brief van klager, met bijlage, binnengekomen op 27 februari 2023.
De partijen hebben de gelegenheid gekregen om onder leiding van een secretaris van
het college in gesprek te gaan (mondeling vooronderzoek). Daarvan hebben zij geen
gebruik gemaakt.
De zaak is behandeld op de zitting van 10 maart 2023. Klager heeft in de brief van
6 februari 2023 aangegeven niet te zullen verschijnen. De huisarts is verschenen met
haar gemachtigde.
3. UITLEG VAN DE BESLISSING
3.1 De normen die gelden bij de beoordeling
Het college moet de vraag beantwoorden of de huisarts de zorg heeft verleend die van
haar verwacht mocht worden. De norm daarvoor is een ‘redelijk handelend en redelijk
bekwaam beroepsoefenaar’. Bij de beoordeling wordt rekening gehouden met de voor de
zorgverlener geldende beroepsnormen (bijvoorbeeld richtlijnen en protocollen) en de
stand van de wetenschap op het moment van het handelen door de zorgverlener.
3.2 De feiten
Klager is sinds juni 2017 patiënt van de huisarts.
Op 26 juni 2017 heeft een kennismakingsgesprek plaatsgevonden tussen beklaagde en
klager. Hierna zijn veel consulten van klager bij beklaagde gevolgd, vanwege uiteenlopende
lichamelijke en psychische (angst)klachten.
Bij de bespreking van de afzonderlijke klachtonderdelen worden de daarbij relevante
feiten in de overwegingen genoemd.
3.3 De klacht
Uit het klaagschrift, in combinatie met de aanvullingen daarop, begrijpt het college
dat klager beklaagde – samengevat – verwijt dat zij:
a) heeft geweigerd onderzoek te verrichten naar blijvende schade als gevolg van
een vitamine B12-tekort. Na een herhaald verzoek van klager daartoe zou beklaagde
gezegd hebben “daar is het gat van de deur”;
b) klager vaak heeft geweigerd en telefonische afspraken niet nakwam;
c) klagers oogklachten in februari 2021 niet serieus heeft genomen, zodat klager
uiteindelijk zelf de oogarts moest bellen. Klager moest vervolgens met spoed geopereerd
worden aan een netvliesloslating;
d) klager in contact heeft gebracht met psychiater D., die klager zonder hem gezien
te hebben medicatie voorschreef;
e) klager heeft aangezet tot geweld. Volgens klager moest hij een steen door de
ruit van zijn ouderlijk huis gooien;
f) heeft achtergehouden dat klagers aorta te groot is;
g) klager probeerde te dwingen om naar de GGZ te gaan en, toen klager dit weigerde,
boos de telefoon ophing;
h) klager niet heeft geholpen bij het vinden van een andere huisarts.
3.4 Het verweer
Beklaagde stelt zich op het standpunt dat zij niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft
gehandeld. Voor zover nodig wordt hierna, bij de bespreking van de verschillende klachtonderdelen,
nader op het standpunt van beklaagde ingegaan.
3.5 De overwegingen van het college
3.5.1 Klachtonderdeel a
Volgens klager heeft beklaagde geweigerd onderzoek te verrichten naar blijvende schade
als gevolg van een vitamine B12-tekort en zou zij in dit verband tegen klager gezegd
hebben “daar is het gat van de deur”.
Uit het huisartsenjournaal leidt het college af dat klager terugkerend, zowel tijdens
consulten als tijdens telefonisch contact, heeft aangegeven bang te zijn voor blijvende
schade als gevolg van een vitamine B12-tekort. Naar aanleiding hiervan heeft beklaagde
tijdens een consult op 4 september 2020 besloten tot labonderzoek. Hierover heeft
zij het volgende genoteerd (alle citaten zijn overgenomen inclusief type- en/of taalfouten):
“uitleg dat ik begrijp dat het heel naar is omveel klachten te hebben die niet te
verklaren zijn- ik durf niet te zeggen of blijvende schade navitamine B12 tekort mogelijk
is – nog veelonduidelijk en discussie tav vitamine B12- enige dat ik nu kan doen is
een orienterend lab,dhr belt volgende week zelf voor de uitslag”
Uit het labonderzoek kwamen geen bijzonderheden naar voren. De uitslag is op
14 september 2020 met klager besproken en hij was naar aanleiding daarvan gerustgesteld.
Nadat de angst voor blijvende schade vervolgens weer meermalen tijdens consulten ter
sprake was gekomen, heeft beklaagde hem op 3 september 2021 verwezen naar de neuroloog,
die terugkoppelde dat er geen meerwaarde werd gezien in een behandeling. Vervolgens
heeft beklaagde klager op 13 oktober 2021 verwezen naar de internist. Uit de in het
journaal opgenomen telefoonnotitie van 17 november 2021 blijkt dat klager een goed
gesprek had gehad met de internist en dat deze te kennen had gegeven dat het heel
onwaarschijnlijk is dat een eerder B12-tekort tot definitieve schade heeft geleden,
maar dat dit niet met 100% zekerheid is te zeggen en dat er geen methode is om dat
te bepalen.
In juni 2022 is op verzoek van klager weer labonderzoek verricht. De uitslag hiervan
is op 7 juni 2022 met klager besproken. Er was sprake van normale waardes, ook wat
betreft de B12. In juli 2022 heeft nog een telefonisch consult plaatsgevonden met
de internist. Beklaagde heeft naar aanleiding hiervan op 11 juli 2022 telefonisch
contact gehad met de internist, waarover – voor zover van belang – het volgende is
genoteerd:
“dhr. heeft uitleg gekregen over geen verdereonderzoeksmogelijkheden om B12-schade
uit tesluiten, maar zeer onwaarschijnlijk. Dhr. neemthier genoegen mee.”
Uit het voorgaande blijkt naar het oordeel van het college dat beklaagde klagers zorgen
omtrent eventueel blijvende schade door een vitamine B12-tekort serieus heeft genomen
en dat zij heeft gezocht naar mogelijke manieren om hiernaar onderzoek te (laten)
verrichten. Het college acht dit zorgvuldig. Dat de uitkomsten van het labonderzoek
en de bevindingen van neuroloog en de internist voor klager niet afdoende waren om
zijn zorgen weg te nemen, maakt niet dat beklaagde tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft
gehandeld.
Wat betreft het verwijt dat beklaagde tegen klager gezegd zou hebben: “daar is het
gat van de deur, dat is niet onze afspraak”, heeft beklaagde in het verweer aangegeven
dat zij deze uitdrukking inderdaad heeft gebruikt, maar dat ze dat niet letterlijk
zo bedoelde en dat dit voor klager duidelijk was. Zij is gewend om direct en duidelijk
te communiceren. In dit geval ging het om een door klager gewenst laboratoriumonderzoek
waarvan de afspraak was dat dit tweemaal per jaar zou plaatsvinden. Het college oordeelt
ten aanzien hiervan dat de uitdrukking “daar is het gat van de deur” in zijn algemeenheid
niet gepast is om te gebruiken in patiënt-contacten. Het college acht het echter te
ver gaan om daar een tuchtrechtelijke consequentie aan te verbinden. Beklaagde wilde
klager duidelijk maken dat er niet naar believen afgeweken kon worden van gemaakte
controle-afspraken. Wat het college hierover in het journaal kan vinden, is dat klager
tijdens het consult op
14 september 2019 heeft aangegeven dat hij van slag was door beklaagdes zin “daar
is het gat van de deur” en dat hierover is gesproken. Het college leidt daaruit af
dat het punt is uitgesproken. Niet blijkt dat klager hier naderhand nog steeds mee
zat. Het college stelt vast dat klager nadien nog vele malen bij beklaagde op consult
is geweest, waarbij over uiteenlopende klachten is gesproken en waarbij zij hem ook
meermalen heeft verwezen naar diverse specialisten. Hieruit blijkt ook dat zij klager
niet daadwerkelijk de deur heeft gewezen en dat klager dit heeft begrepen.
Klachtonderdeel a is daarom ongegrond.
3.5.2 Klachtonderdeel b
Volgens klager heeft beklaagde hem veelvuldig geweigerd en kwam zij telefonische afspraken
niet na.
Van een veelvuldig weigeren blijkt uit het dossier niet. Wel ziet het college dat
beklaagde heeft geprobeerd met klager duidelijke afspraken te maken, vanwege zijn
terugkerende “SOLK”-klachten (somatisch onvoldoende verklaarde lichamelijke klachten).
Zo heeft ze tijdens het consult op 18 september 2017 met hem afgesproken om twee keer
per jaar een lichamelijk onderzoek te doen en verder niet meer over symptomen te praten.
Tijdens latere consulten heeft zij klager hier meermalen aan herinnerd. Uit het dossier
blijkt ook dat de huisarts klager wekelijks inplande om hem te spreken en terugbelde
naar aanleiding van een contactverzoek. Gezien het frequent consulteren van beklaagde
voortkomende uit de dwangneurose en somatisatie van klager is het gebruikelijk dat
de huisarts limiterend optreedt in de consultfrequentie. Het college ziet niet dat
deze afspraak geleid heeft tot een wezenlijke afbreuk aan de kwaliteit van de geleverde
zorg.
Dat beklaagde telefonische afspraken niet zou zijn nagekomen, kan het college uit
het dossier niet afleiden en is door klager verder ook niet onderbouwd.
Dit betekent dat ook klachtonderdeel b ongegrond is.
3.5.3 Klachtonderdeel c
Dit klachtonderdeel gaat over klagers oogklachten in februari 2021. Volgens klager
is hij niet serieus genomen en bleek uiteindelijk sprake te zijn van een netvliesloslating,
waaraan hij met spoed geopereerd moest worden.
Het college stelt vast dat klager vóór februari 2021 meerdere keren contact heeft
opgenomen met de praktijk en meerdere keren op consult is geweest vanwege oogklachten.
In oktober 2019 was sprake van zwarte dwarrelende vlekjes en wazig zien aan het linkeroog.
Klager is hiervoor verwezen naar de oogarts, die op
1 november 2019 een glasvochtloslating constateerde. Hierover is door de oogarts het
volgende genoteerd:
“Glasvochtloslating met wel wat bijzondere anamnese metaf en toe veel stippen en dan
weer weg terwijl dit meest wijst op bloeding, maar nugeen cel gezien. Beleidsplan:
Expectatief . Uitgebreid besproken met patient. Revisie: Bij toename van de klachten”
In juli 2020 is klager wederom verwezen naar de oogarts vanwege lichtflitsen. De oogarts
nam op dat moment de oude glasvochtloslating waar en concludeerde op basis van onderzoek
dat zeer waarschijnlijk sprake was van migraine.
Op 24 februari 2021 meldde klager zich weer telefonisch met oogklachten. Hierover
is door de assistente het volgende genoteerd:
“Gisteren bij terugrijden in auto, witte vlekken en zwarte stippen, geen pijn, beetje
branderiggevoel. Zegt de laatste dag wat waziger. Is ookvermoeid en gespannen. Wat
te doen”.
Hierop is geen consult gevolgd, maar heeft de assistente klager het volgende geadviseerd:
“Rust nemen, zonnebril bij daglicht dragen gevolgminder vermoeide ogen. Bij pijn,
andere klachtencontact.”
Klager is vervolgens op 25 februari 2021 bij de oogarts geweest. Klager is met spoed
nog diezelfde dag geopereerd aan een netvliesloslating links.
Gelet op de gepresenteerde klachten en de bekende voorgeschiedenis van oogklachten
acht het college het niet verwijtbaar dat klager niet dezelfde dag op consult is gezien.
Hoewel het achteraf beter was geweest dat klager wel was gezien door de huisarts leidt
dit niet tot een gegrond tuchtrechtelijk verwijt. De kennis van achteraf wordt bij
een tuchtrechtelijke beoordeling buiten beschouwing gelaten. Klager was al twee keer
eerder bij de oogarts geweest met soortgelijke klachten waarbij geen afwijkingen waren
gevonden. Het is onduidelijk in hoeverre de assistent doorgevraagd heeft naar de alarmsymptomen
bij klager. Het advies van de assistente aan klager was daarmee weliswaar niet optimaal,
maar klager is wel een vangnetadvies gegeven. Aan klager is meegedeeld dat hij bij
pijn of andere klachten weer contact moest opnemen.
Klachtonderdeel c is daarom ongegrond.
3.5.4 Klachtonderdeel d
Klager verwijt beklaagde dat zij hem in contact heeft gebracht met psychiater D.,
die zonder klager gezien te hebben medicatie voorschreef.
Hierover heeft beklaagde in het verweer opgemerkt dat tijdens een consult in juni
2019 in goed overleg en met instemming van klager contact is gelegd met psychiater
D. Dit wordt bevestigd door de aantekening in het journaal bij het consult van 21
juni 2019, waaruit blijkt dat beklaagde in samenspraak met klager contact heeft opgenomen
met de psychiater, waarbij is afgesproken dat klager de psychiater daarna zelf kon
bellen of mailen. Van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen is in zoverre dan ook geen
sprake. Ten aanzien van de door de psychiater voorgeschreven/voorgestelde medicatie,
kan beklaagde ook geen verwijt worden gemaakt, nu zij daar niet betrokken bij was.
Dit betekent dat ook klachtonderdeel d ongegrond is.
3.5.5 Klachtonderdeel e
Volgens klager heeft beklaagde hem aangezet tot geweld. Zij zou gezegd hebben dat
klager een steen door de ruit van zijn ouderlijk huis moest gooien.
Beklaagde heeft hierover zelf in het verweer aangegeven dat zij de uitdrukking “steen
door de ruit” weleens in overdrachtelijke zin gebruikt als uiting van gebeurtenissen
of problemen, die leiden tot frustratie of onmacht. Naar eigen zeggen heeft beklaagde
deze uitdrukking jegens klager gebruikt naar aanleiding van zijn herhaaldelijk geuite
verbaal agressieve woorden richting zijn moeder en zijn ouderlijk huis.
In het journaal ziet het college dat klager zich tijdens verschillende consulten verwijtend
en agressief heeft uitgelaten richting zijn (overleden) moeder. Uit het dossier kan
echter op geen enkele wijze worden afgeleid dat beklaagde klager vervolgens zou hebben
aangezet tot geweld, ook al zou ze de gewraakte uitdrukking hebben gebruikt. Het college
acht dit, gelet op de door beklaagde gegeven uitleg, ook niet waarschijnlijk.
Dat betekent dat ook ten aanzien van dit klachtonderdeel niet kan worden vastgesteld
dat beklaagde tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld, zodat ook dit klachtonderdeel
ongegrond is.
3.5.6 Klachtonderdeel f
Dit betreft het verwijt dat beklaagde heeft achtergehouden dat zijn aorta te groot
is.
Hierover leidt het college uit het huisartsenjournaal af dat bij onderzoek door de
internist op 21 januari 2022 een geringe aneurysmavorming thoracaal werd waargenomen,
waarna nader onderzoek door de cardioloog is gevolgd. Klager is opgenomen geweest
van 21 tot en met 25 januari 2022 in verband met Covid-19. De cardioloog heeft op
basis van zijn onderzoek geconcludeerd dat sprake was van een verwijde lichaamsslagader
van 3.9cm in de borstholte gelegen (dilatatie aorta thoracalis ascendens tot 3,9 cm).
Daarbij is door hem geadviseerd “tzt poli cardio, heeft geen haast”.
Het college begrijpt dat na de opname van klager op 26 januari 2022 telefonisch contact
heeft plaatsgevonden tussen klager en beklaagde en dat daarbij uitgebreid is gesproken
over de opname in het ziekenhuis. Het is het college dan ook niet duidelijk wat klager
beklaagde op dit punt verwijt.
Klachtonderdeel f is om die reden ongegrond.
3.5.7 Klachtonderdeel g
Klager meent dat beklaagde hem ten onrechte naar de GGZ heeft proberen te sturen.
Beklaagde heeft op dit punt in het verweer toegelicht dat zij, gelet op de lijdensdruk
van klager en mede door de relatief zware druk die klager op de praktijk legt, de
GGD heeft benaderd met het verzoek om ondersteuning in de eerste lijn en in de hoop
dat via hen een ingang tot andere hulp en/of een ander netwerk voor klager kon worden
gevonden. De GGD adviseerde om de GGZ in te schakelen. Beklaagde heeft driemaal telefonisch
contact gehad met de GGZ, waarna er een telefonische intake met klager plaatsvond.
Hiervan raakte klager van streek, waarna hij beklaagde verweet dat zijn klachten waren
verergerd.
Het college kan deze uitleg van beklaagde volgen en begrijpt, gelet op de voorgeschiedenis
van klagers consulten, hoe zij tot haar keuze is gekomen om, via de GGD, de GGZ in
te schakelen. Het college acht haar handelen op dit punt dan ook niet verwijtbaar.
Klachtonderdeel g is daarmee ongegrond.
3.5.8 Klachtonderdeel h
Klager verwijt beklaagde tot slot dat zij hem niet heeft geholpen bij het vinden van
een andere huisarts.
Beklaagde heeft in dit verband aangevoerd dat geen van de collega-huisartsen klager
als patiënt wilde/kon overnemen, om verschillende redenen. Naast een nijpend tekort
aan huisartsen en een patiëntenstop in de regio alsmede drukte, werd aangegeven dat
men inschatte dat, na eerdere wisselingen van huisarts, het wederom wisselen voor
klager geen verbetering zou hoeven te betekenen. Binnen de regionale huisartsengroep
is vervolgens een constructie geadviseerd waarbij klager elke drie maanden van huisarts
rouleert.
Uit de uitleg van beklaagde en ook uit de aantekeningen uit het huisartsenjournaal
blijkt dat beklaagde wel degelijk stappen heeft ondernomen om klager, conform zijn
wens, aan een andere huisarts over te dragen. Het verwijt dat zij hem niet zou hebben
geholpen, is dan ook niet terecht. Dat het ondanks de pogingen van beklaagde niet
gelukt is om een andere huisarts te vinden, maakt dit niet anders, nu de redenen hiervoor
beklaagde niet verweten kunnen worden.
3.6. Conclusie
De klacht is ongegrond.”
3. Vaststaande feiten en omstandigheden
Voor de beoordeling van het beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten
en omstandigheden zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg, welke weergave
in beroep niet, althans onvoldoende, is bestreden.
4. Beoordeling van het beroep
4.1 Klager beoogt met zijn beroep zijn klacht in volle omvang aan het Centraal
Tuchtcollege voor te leggen, maar richt zich in zijn gronden met name (uitsluitend)
op de klachtonderdelen dat de huisarts klagers oogklachten in februari 2021 niet serieus
heeft genomen, waardoor klager uiteindelijk zelf de oogarts moest bellen en met spoed
geopereerd moest worden aan een netvliesloslating (klachtonderdeel c) en de omstandigheid
dat de huisarts heeft achtergehouden dat de aorta van klager te groot is (klachtonderdeel
f). Klager concludeert tot gegrond verklaring van het beroep.
4.2 De huisarts heeft gemotiveerd verweer gevoerd en concludeert tot verwerping
van het beroep.
4.3 In beroep zijn de schriftelijke klachten over het beroepsmatig handelen en
nalaten van de huisarts en is het door de huisarts gevoerde verweer tegen naar aanleiding
van haar professioneel handelen en nalaten geformuleerde klachten nog een keer aan
de tuchtrechter ter beoordeling voorgelegd. Het Centraal Tuchtcollege heeft kennis
genomen van de inhoud van die in eerste aanleg geformuleerde klachten en het daarover
in eerste aanleg door partijen schriftelijk en mondeling gevoerde debat. Het door
het Regionaal Tuchtcollege gevormde zaaksdossier is aan het Centraal Tuchtcollege
gestuurd.
4.4 In beroep is het debat door partijen schriftelijk nog een keer gevoerd, waarbij
door ieder van hen standpunten zijn ingenomen naar aanleiding van de door het Regionaal
Tuchtcollege vastgestelde feiten en de door dat College gegeven beschouwingen en beslissingen.
Tijdens de mondelinge behandeling op 11 december 2023 heeft de huisarts haar standpunt
nader toegelicht.
4.5 Het beraad in raadkamer na de behandeling in beroep heeft het Centraal Tuchtcollege
niet geleid tot de vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen
dan die van het College in eerste aanleg.
4.6 Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het beroep zal worden verworpen.
5. Beslissing
Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
verwerpt het beroep.
Deze beslissing is gegeven door: R.C.A.M. Philippart, voorzitter;
H. de Hek en J. Legemaate, leden-juristen en J. van Krimpen en D. van Sleeuwen,
leden-beroepsgenoten en M. van Esveld, secretaris.
Uitgesproken ter openbare zitting van 11 december 2023.
Voorzitter w.g. Secretaris w.g.