ECLI:NL:TGZCTG:2023:169 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2023/1832

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2023:169
Datum uitspraak: 18-12-2023
Datum publicatie: 18-12-2023
Zaaknummer(s): C2023/1832
Onderwerp: Geen of onvoldoende zorg
Beslissingen: Ongegrond/Afwijzing
Inhoudsindicatie: Klacht tegen een kliniekarts. Klagers zijn de kinderen van patiënte. Patiënte is in de zomer van 2021 tien dagen opgenomen geweest vanwege persisterend braken. Zij is in het ziekenhuis overleden. Klagers waren op het moment van overlijden niet bij patiënte. De arts is voor het eerst betrokken geraakt bij de behandeling van de patiënte in de avond voorafgaand aan het overlijden. Klagers verwijten de arts dat hij de melding van de verpleegkundige over de verdere achteruitgang van patiënte niet aan klagers heeft gecommuniceerd en de slechte controles heeft genegeerd, niet heeft gemeld dat er gestart zou worden met morfine en daar ook geen opdracht voor heeft gegeven aan de verpleegkundige en de lab-uitslagen heeft aangepast en verwijderd. Het Regionaal Tuchtcollege heeft geoordeeld dat de klacht kennelijk ongegrond is. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het door klagers ingestelde beroep.

C E N T R A A L  T U C H T C O L L E G E
voor de Gezondheidszorg
Beslissing in de zaak onder nummer C2023/1832 van:
                A., en B. en C. wonende te D., appellanten, klagers in eerste 
                aanleg,
tegen
                H., arts, (destijds) werkzaam te D., verweerder in beide                     instanties, gemachtigde: mr. A.C. de Die, werkzaam te 
                Amsterdam.
1.    Verloop van de procedure
A., B. en C. – hierna klagers – hebben op 14 maart 2022 bij het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle tegen H. – hierna de arts – een klacht ingediend. Bij beslissing van 6 januari 2023, nummer Z2022/4061, heeft dat college de klacht kennelijk ongegrond verklaard. 
Klagers zijn van die beslissing tijdig in beroep gekomen. De arts heeft een verweerschrift in beroep ingediend. De zaak is op de zitting van het Centraal Tuchtcollege van 13 november 2023 tegelijk behandeld met de zaken C2023/1831 en C2023/1833. De zaken zijn niet gevoegd. Op de zitting zijn verschenen mevrouw A. en mevrouw B., bijgestaan door mr. Nijhof-Top, de heer C. en de arts, bijgestaan door mr. De Die. Partijen hebben hun standpunten nader toegelicht. Mr. De Die heeft dat gedaan aan de hand van spreekaantekeningen die zij aan het tuchtcollege en de wederpartij heeft overhandigd.
2.    Beslissing in eerste aanleg
    Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag     gelegd.
“2.    DE FEITEN
Op grond van de stukken dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.
Klagers zijn de twee dochters en zoon van mevrouw F. (hierna te noemen: patiënte). Patiënte is geboren in 1936. Van 16 augustus 2021 tot en met 26 augustus 2021 is patiënte vanwege persisterend braken opgenomen geweest in het G.-ziekenhuis te D..
Op 25 augustus 2021 heeft er een familiegesprek plaatsgevonden tussen een collega van beklaagde (beklaagde in de zaak met nummer: Z2022/4044) en klagers. De collega van beklaagde heeft naar aanleiding van voornoemd familiegesprek de volgende aantekening opgenomen in het medisch dossier:
“[…]
Scenario van verdere achteruitgang besproken, dan met name kans dat zij last gaat krijgen van de dyspnoe, als extra zuurstof dan niet helpt is volgende stap morfine geven. Zij lijken dit te begrijpen en zijn hiermee akkoord. Nu nog niet actueel aangezien zij nu aangeeft niet benauwd te zijn. 
Familie geeft aan dat de communicatie tot nu toe wat beperkt geweest is, afgesproken dat we bij wijzigingen in haar toestand of behandeling dit zullen afstemmen met familie.”
Beklaagde is voor het eerst betrokken geraakt bij de behandeling in de avond van 
25 augustus 2021. De verpleegkundige (beklaagde in de zaak met nummer: Z2022/4064) heeft contact gezocht met beklaagde omdat hij een slecht gevoel had over de gezondheidssituatie van patiënte. Beklaagde heeft haar lichamelijk onderzocht en vastgesteld dat zij net als in de middag een hoge pols-en ademfrequentie had. Daarbij was de modified early warning score (hierna: MEWS) ook gelijk gebleven ten opzichte van de middag, te weten een score van 7. Vanwege de benauwdheid van patiënte heeft hij eenmalig 2,5mg morfine subcutaan (een onderhuidse injectie) voorgeschreven, zodat zij comfortabeler zou zijn gedurende de nacht. Beklaagde heeft met betrekking tot het lichamelijk onderzoek het volgende opgenomen in het medisch dossier:
“Anamnese:
Gebeld door VPK. Slecht gevoel over mw. Ligt snel ademend in bed. Op zich nu goede saturatie met 3L O2 supp. AH ca. 40/min. 
Wordt nu maximaal behandeld met AB. Met familie al besproken dat het een wankele situatie is. 
Gaat nog vernevelen. Nog geen morfine gehad.
Lichamelijk onderzoek:
Alg: Benauwde, zieke vrouw. Oogt nu niet comfortabel. 
Spreekt niet duidelijk terug, lijkt mijn vragen niet helemaal te begrijpen.
Vitale gegevens:
        25-08-21 22:00
RR:
Polsslag:    (!) 110
Ademhal:    (!) 40
Temperatuur:    37,9 ºC
SpO2:        100%
B/
- Morfine 2.5mg nu
- Evt vannacht nogmaals indien mw aanhoudend oncomfortabel oogt. Ook nog eenmaal saturatie meten vannacht en evt O2 verhogen.
- Geen SIT-oproep.”
Patiënte is op 26 augustus 2021 komen te overlijden.
3.    HET STANDPUNT VAN KLAGERS EN DE KLACHT
Klagers verwijten beklaagde - zakelijk weergegeven - dat:
1.    hij de melding van de verpleegkundige over de verdere achteruitgang van patiënte niet aan klagers heeft gecommuniceerd en de slechte controles heeft genegeerd;
2.    hij niet heeft gemeld dat er gestart zou worden met morfine en daar ook geen opdracht voor heeft gegeven aan de verpleegkundige;
3.    hij de lab-uitslagen heeft aangepast en verwijderd.
4.    HET STANDPUNT VAN BEKLAAGDE
Beklaagde voert - zakelijk weergegeven en op gronden genoemd in het verweerschrift - aan dat hij binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening heeft gehandeld. Beklaagde betwist hetgeen hem door klagers wordt verweten. Hij stelt dat de klacht als kennelijk ongegrond dient te worden afgewezen. Voor zover nodig wordt hierna meer specifiek op het verweer ingegaan.
5.    DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE
5.1    
Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.
5.2
Het college ziet aanleiding de klachtonderdelen 1. en 2. gezamenlijk te bespreken. Het college volgt het verweer van beklaagde, dat op het moment van voorschrijven van de morfine er geen verandering was in de gezondheidssituatie van patiënte. Beklaagde heeft, na overleg daarover met de dienstdoende verpleegkundige, de morfine voorgeschreven zodat patiënte comfortabel zou zijn gedurende de nacht. Het medisch dossier geeft verder blijk van het feit dat de vitale parameters bij toediening van de morfine gelijk waren aan die van de middag. Patiënte had nog altijd een hoge pols en ademfrequentie en een MEWS van 7. Op grond van het voorgaande was er naar het oordeel van het college objectief gezien geen aanleiding om, zoals in de middag afgestemd tussen de collega van beklaagde en klagers, contact op te nemen met klagers nu er van een verdere achteruitgang of beleidswijziging geen sprake was. Het college geeft in dit geval als terugkoppeling mee dat het wel beter was geweest als de familie op dat moment geïnformeerd was. Het ging immers om een oudere patiënte, die gezien de aanhoudend hoge frequentie van ademhaling wel eens uitgeput zou kunnen raken. Dit is echter niet zwaar genoeg om beklaagde een tuchtrechtelijk verwijt te maken.
Het verwijt dat beklaagde slechte controles heeft genegeerd wordt niet nader onderbouwd en vindt geen steun in het medisch dossier.
De klachtonderdelen 1. en 2. zijn met inachtneming van het bovenstaande kennelijk ongegrond. 
5.3
Met betrekking tot klachtonderdeel 3. voeren klagers aan dat beklaagde de lab-uitslagen heeft aangepast en verwijderd. Het college overweegt dat klagers het verwijt niet nader onderbouwen en vindt hiervoor ook geen steun in het medisch dossier. Verder ziet het college ook geen aanleiding te twijfelen aan de lab-uitslagen. Het klachtonderdeel is dus kennelijk ongegrond.”
3.    Vaststaande feiten en omstandigheden
Het Centraal Tuchtcollege gaat bij de beoordeling van het beroep uit van de feiten die het Regionaal Tuchtcollege heeft vastgesteld en hierboven onder ‘2. DE FEITEN’ zijn weergegeven. De daar vastgestelde feiten zijn in beroep niet of in elk geval onvoldoende bestreden. 
4.    Beoordeling van het beroep
Omvang van het beroep
4.1    Klagers zijn het niet eens met de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege. Het beroep van klagers heeft tot doel dat het Centraal Tuchtcollege de zaak in volle omvang beoordeelt en de klacht alsnog gegrond verklaart.
4.2    De arts heeft in beroep gemotiveerd verweer gevoerd en verzoekt het Centraal Tuchtcollege om het beroep te verwerpen.
Inhoudelijke beoordeling
4.3     Het Centraal Tuchtcollege is net als het Regionaal Tuchtcollege van oordeel dat de klacht van klagers ongegrond is. Het Centraal Tuchtcollege licht dat hierna toe. 
4.4    Het Centraal Tuchtcollege heeft kennisgenomen van de inhoud van de aan het Regionaal Tuchtcollege voorgelegde klacht en het debat dat partijen daarover schriftelijk bij dat tuchtcollege hebben gevoerd. Het door het Regionaal Tuchtcollege opgebouwde zaaksdossier is aan het Centraal Tuchtcollege gestuurd. In beroep hebben partijen het debat schriftelijk nog een keer gevoerd. Daarbij heeft ieder van hen standpunten ingenomen over de door het Regionaal Tuchtcollege vastgestelde feiten en de door dat college gegeven beschouwingen en beslissingen. Tijdens de mondelinge behandeling op 13 november 2023 is dat debat voortgezet.
4.5    Op grond van de stukken en dat wat door partijen over en weer op de zitting in beroep nog naar voren is gebracht, is het Centraal Tuchtcollege van oordeel dat het Regionaal Tuchtcollege de klacht van klagers terecht in alle onderdelen ongegrond heeft verklaard. Het Centraal Tuchtcollege is het eens met de overwegingen van het Regionaal Tuchtcollege en neemt deze hier over. Daarmee sluit het Centraal Tuchtcollege zich aan bij het oordeel van het Regionaal Tuchtcollege dat de arts niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Dit betekent dat het beroep zal worden verworpen.
5.    Beslissing
    Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
                verwerpt het beroep.
Deze beslissing is gegeven door: R.C.A.M. Philippart, voorzitter; Y. Buruma en H. de Hek, leden-juristen en E.J.F.M. de Kruijf en R.A. Veenendaal, leden-beroepsgenoten en 
K.M. ten Pas, secretaris. 
Uitgesproken ter openbare zitting van 18 december 2023.
        Voorzitter   w.g.                Secretaris  w.g.