ECLI:NL:TGZCTG:2023:16 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2022/1451

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2023:16
Datum uitspraak: 30-01-2023
Datum publicatie: 30-01-2023
Zaaknummer(s): C2022/1451
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie: Klacht tegen huisarts. De klacht betreft de behandeling van de inmiddels overleden echtgenote van klager. Klager verwijt verweerder dat hij niet naar de echtgenote van klager heeft omgekeken nadat zij was gevallen en haar heeft opgesloten. Klager verwijt verweerder dat hij speculaties over het gedrag van klager in het medisch dossier heeft genoteerd en hem niet naar een andere huisarts laat gaan. Het Regionaal Tuchtcollege heeft de klacht kennelijk ongegrond verklaard. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep van klager.

C E N T R A A L  T U C H T C O L L E G E
voor de Gezondheidszorg
Beslissing in de zaak onder nummer C2022/1451 van:
A., wonende in B., appellant, klager in eerste aanleg,
hierna: klager,
tegen
C., huisarts, (destijds) werkzaam in B.,
verweerder in beide instanties,
hierna: de huisarts,
gemachtigde: mr. A.W. Hielkema, verbonden aan de stichting VvAA Rechtsbijstand in Utrecht.
1.    Procesverloop 
1.1    Klager heeft op 29 april 2021 bij het Regionaal Tuchtcollege in Groningen een klacht ingediend tegen de huisarts. Na samenvoeging van dat College met het Regionaal Tuchtcollege in Zwolle heeft dat laatste College de klacht in zijn in raadkamer genomen beslissing van 24 mei 2022 onder nummer Z2021/3057 kennelijk ongegrond verklaard.
Klager heeft tegen die beslissing beroep ingesteld. De huisarts heeft een verweerschrift in beroep ingediend. 
1.2    Op 15 december 2022 heeft het Centraal Tuchtcollege een brief ontvangen, gedateerd 14 december 2022, waarin werd medegedeeld dat klager op 12 december 2022 door zelfdoding om het leven is gekomen. Als afzender is vermeld de zoon van klager. De brief bevatte verder een nadere toelichting van al eerder door klager ingenomen standpunten in de procedure in beroep. De brief was ondertekend door -zo neemt het Centraal Tuchtcollege voorshands aan- de zoon van klager maar vertoonde qua stijl en inhoud grote gelijkenis met de eerder van klager ontvangen documenten. Ook was voor het vervaardigen van de brief ogenschijnlijk gebruik gemaakt van dezelfde typemachine als bij alle andere van klager afkomstige documenten en vermeldde de brief als retouradres het adres van klager. 
1.3    Omdat met de indiening van het beroep- en verweerschrift het schriftelijk debat tussen partijen in de procedure in beroep gesloten is neemt het Centraal Tuchtcollege daarna in beginsel geen stukken meer in ontvangst die betrekking hebben op de inhoud van de zaak. Het Centraal Tuchtcollege heeft voormelde brief daarom retour gestuurd en de zoon in een begeleidend schrijven uitgenodigd de mondelinge behandeling van de zaak op de zitting van 19 december 2022 bij te wonen. In dat begeleidend schrijven heeft het Centraal Tuchtcollege de zoon verzocht ter zitting een akte van overlijden van klager over te leggen.
1.4    De zaak is vervolgens in beroep behandeld op de zitting van 19 december 2022. De huisarts is, bijgestaan door zijn gemachtigde, op zitting verschenen. Van de zijde van klager is niemand op zitting verschenen. 
De huisarts heeft zijn standpunt tijdens de zitting verder toegelicht. 
1.5    De gemeente Weststellingwerf heeft bij mail van 22 december 2022 desgevraagd aan het Centraal Tuchtcollege medegedeeld dat klager volgens hun gegevens niet is overleden. 
1.6    Wat er van het voorgaande ook zij, het Centraal Tuchtcollege zal in het navolgende beslissen op het beroep zoals dat door klager in deze zaak is ingesteld, omdat de Wet BIG aan het al dan niet overlijden van een klager geen gevolgen verbindt voor de behandeling van een eerder door hem of haar ingediende klacht of ingesteld beroep. 
2.    Beslissing in eerste aanleg
Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd. 
“2.    De feiten
Op grond van de stukken (waaronder het medisch dossier) dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.
Klager is de echtgenoot van wijlen mevrouw E. (hierna te noemen: patiënte). Patiënte is geboren in 1944 en overleden in december 2021. Klager en patiënte stonden vanaf 2015 ingeschreven in de huisartsenpraktijk van beklaagde.
Op 9 maart 2019 is patiënte ten val gekomen als gevolg waarvan zij zich heeft gemeld bij de dokterswacht. Aldaar is patiënte behandeld voor haar verwondingen. 
Op 11 maart 2019 heeft de praktijkondersteuner patiënte onderzocht en behandeld. Het medisch dossier vermeldt met betrekking tot de valpartij van patiënte als volgt:
“11-03-19    O Van: Dokterswacht
                E Ander letsel luchtwegen
11-03-19    S Kv: Gister voorover gevallen op straat, tweede
        S keer al in korte tijd. Buurmand zag het gebeuren,
        S ze liep alleen over straat. Viel zo voorover,
        S heeft zich niet opgevangen met de handen. Meerdere
        S oppervlakkige wondjes/schaafplekken in gezicht. 
        S Partner heeft zelf 1 hechting geplaatst bij de
        S neusbrug. Wonden schoongemaakt door dokterswacht.
        S Volgens partner vertoont mevr sinds val geen ander
        S gedrag, grijpt wel af en toe naar achterhoofd, dhr
        S geeft dan pcm en klachten lijken dan weg te 
        S trekken. Mevr loopt niet met rollator, heeft er
        S wel een, gebruikt ze nooit.
        E Wonden in gezicht na val
        P Wondjes zien er netjes uit, zal de komende week zelf
        P herstellen. Partner zal de hechtingen weer
        P verwijderen. Tetanus injectie gegeven
        P Geadviseerd met rollator te lopen. Partner zal er
        P op toe zien dat mevr dit gaat doen.”

Patiënte is op 7 mei 2019 door de geriater gediagnosticeerd met de ziekte van Alzheimer. Het medisch dossier geeft met betrekking tot de door de geriater gestelde diagnose het volgende weer:
“0705219     E. ( antwoord )
        Reden van komst / Verwijzing:
        Vallen en functionele achteruitgang
        Conclusie:
        1.M. Alzheimer
        2. Bijzondere relatie tussen echtelieden: geen aanwijzingen 
        voor misbruik: voorstel aan huisarts: organiseer bemoeizorg.
        3. Vallen dd vasovagaal ( voelt t aankomen dd bij orthostase
        dd bij neurogene claudicatie bij bekende kanaalstenose ) na
        laatste val bonzend gevoel rechts parietaal dd subduraal
        hematoom.
        4. Wigvormige inzakking Th 8: voorstel aan huisarts start
        CAD. 5.AI in 1995 kanaalstenose L5-S1.”
Op 20 augustus 2019 heeft beklaagde - gezien de gezondheidstoestand van patiënte – patiënte verwezen naar een woonzorglocatie, meer specifiek Verblijf en Wonen van zorginstelling F., locatie G. 
Vanwege een noodopname is patiënte op 30 augustus 2019 vanuit het politiebureau opgenomen in het H. te I. Het medisch dossier vermeldt als volgt:
“Tel Politie: vandaag politie betrokken geraakt. Verdenking mishandeling
van mevrouw door melding. Mevrouw kan niet terug naar huis.
Advies: opname.
H.., I..
Maandag contact over indicatie.” 
Voorts vermeldt het medisch dossier ten aanzien van de noodopname van patiënte:
“30-08-19    S VK: op politie buro
        O o/ door politie mee genomen ivm geschreeuw uit
        O huis en mogelijk mishandeling. Mevr dementerend
        O en geeft aan dat blauwe plekken komen door haar
        O man die soms hardhandig is . haematomen polsen 
        O door vast pakken en keel / kaak door hoofd omhooh
        O drukken
        E mishandeling
        P adv tijdelijke opvang
30-08-19    S AK escalatie., mvr. Meegenomen naar politie
        S bureau. , kan niet meer terug naar huis.
        S Opname H., I.
        S Politie zal zorgen dat zij daar terecht kan.
30-08-19    P: Naar : H.” 

Vanaf 30 augustus 2019 is de zorg van patiënte overgenomen door de specialist ouderengeneeskunde van het H. en was beklaagde niet langer betrokken bij de zorg van patiënte. 
Beklaagde heeft als gevolg van de dementie van patiënte op 24 oktober 2019 een aanvraag gedaan op grond van de Wet langdurige zorg (hierna: WLZ) bij het Centrum Indicatiestelling Zorg (hierna: het CIZ). Het CIZ heeft op 4 november 2019 het volgende indicatiebesluit afgegeven:
“Beschermd wonen met intensieve dementiezorg
Ingangsdatum: 01-11-2019
Einddatum: Onbepaalde tijd.”
Klager heeft een verzoek tot uitschrijving gedaan bij de huisartsenpraktijk van beklaagde. Ten aanzien van dit verzoek heeft beklaagde geprobeerd een nieuwe huisarts voor klager te vinden. Beklaagde heeft het volgende opgenomen in het medisch dossier van klager:
“ v Probleem/ vraagstelling:   ae
Naar aanleiding van uw verzoek om zich uit te schrijven bij
Praktijk K. Wij hebben inspanningen voor uw
verricht om een nieuwe huisarts voor u te vinden. U mag een 
afspraak maken voor een kenningsmakings gesprek bij praktijk
de L. Uw dossier wordt nadien digitaal verzonden. 
Hopende u hiermee van dienst te zijn geweest.”

Beklaagde heeft nogmaals geïnformeerd bij de opvolgend huisarts voor inschrijving van klager. Per brief van 4 februari 2022 heeft beklaagde dit aan hem teruggekoppeld. Uit voornoemde brief blijkt als volgt:
“Geachte heer A.,

Omdat u van huisartsenpraktijk wilt veranderen heb ik nogmaals geïnformeerd bij praktijk de L. voor inschrijving. 
De praktijk L. is bereid u in te schrijven nadat u persoonlijk heeft kennisgemaakt.”


3.    Het standpunt van klager en de klacht
Klager verwijt beklaagde - zakelijk weergegeven - dat:
1.    hij afgaat op speculaties van indianenverhalen over vernielingen die klager zou hebben aangericht en dat beklaagde dit heeft genoteerd in het medisch dossier zonder klager aan te spreken over deze roddel en achterklap;
2.    hij de echtgenote van klager heeft opgesloten in het H. te I. en daarover heeft gelogen tegen klager;
3.    hij niet naar de echtgenote omkeek op maandag 11 maart 2019 nadat zij op zaterdag 9 maart 2019 voor de deur was gevallen;
4.    hij klager niet naar een andere huisarts laat gaan vanwege een patiëntenstop in heel B.
 
4.    Het standpunt van beklaagde
Beklaagde voert - zakelijk weergegeven en op gronden genoemd in het verweerschrift - aan dat hij binnen de grenzen van een redelijk bekwame en behoorlijke beroepsuitoefening heeft gehandeld. Beklaagde betwist hetgeen hem door klager wordt verweten en stelt dat de klacht als kennelijk ongegrond dient te worden afgewezen. Voor zover nodig wordt hierna meer specifiek op het verweer ingegaan. 
5.    De overwegingen van het college
5.1    Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.
5.2    Met betrekking tot klachtonderdeel 1 oordeelt het college als volgt. Beklaagde heeft - naar aanleiding van een melding van de politie - een notitie hiervan gemaakt in het medisch dossier. Deze notitie betreft naar het oordeel van het college slechts een weergave van hetgeen aan beklaagde (door de politie) kenbaar is gemaakt en dergelijke informatie mag beklaagde als subjectieve informatie opnemen in het medisch dossier. Bovendien volgt uit de notitie de bron van de informant. Beklaagde is voorts geenszins verplicht melding te maken van deze notitie aan klager of klager hierover te informeren. Het verwijt van klager kan dus op grond van het bovenstaande niet slagen en is kennelijk ongegrond. 
5.3    Klager voert met klachtonderdeel 2 aan dat beklaagde zijn echtgenote heeft opgesloten in een verpleeghuis en dat hij hierover heeft gelogen. Blijkens het medisch dossier heeft beklaagde geen betrokkenheid gehad met betrekking tot de noodopname van patiënte. Patiënte is meegenomen naar het politiebureau op grond van het vermoeden dat zij slachtoffer was van een mishandeling. Vanuit daar is patiënte door de politie naar het verpleeghuis gebracht. Nu beklaagde geen betrokkenheid heeft gehad bij de noodopname van patiënte is het college van oordeel dat hem hiervan geen tuchtrechtelijk verwijt gemaakt kan worden. Klager heeft niet onderbouwd waarom beklaagde aan klager het adres van zijn echtgenote zou moeten geven. Voorts volgt ook niet uit het medisch dossier dat beklaagde gelogen heeft over de noodopname of het adres. Het klachtonderdeel is kennelijk ongegrond. 
5.4    Het college acht ook het derde klachtonderdeel ongegrond. Patiënte is in het weekend van 9 maart 2019 ten val gekomen en heeft zich diezelfde dag bij de dokterswacht gemeld om zich te laten verzorgen aan haar verwondingen. Patiënte is vervolgens - na te zijn behandeld op de huisartsenpost - huiswaarts gegaan en op 11 maart 2019 gezien door de praktijkondersteuner van de huisartsenpraktijk. Uit het medisch dossier volgt dat de wonden er die dag netjes uitzagen en dat deze vanzelf zouden herstellen. Ook is er een tetanusinjectie gegeven.
Het verwijt van klager kan op grond van het voorgaande niet slagen. Patiënte had al afdoende zorg ontvangen bij de huisartsenpraktijk en de verwondingen zagen er twee dagen later – te weten op 11 maart 2019 – goed uit. Daarom was het niet noodzakelijk dat ook beklaagde patiënte nog zou zien. Dat beklaagde niet heeft omgekeken naar patiënte – zoals door klager wordt gesteld – is niet komen vast te staan en daarvan is ook geen sprake. Het klachtonderdeel faalt en is kennelijk ongegrond. 
5.5    Het college volgt ten slotte het verwijt van klager, inhoudende dat beklaagde hem vanwege een patiëntenstop niet naar een andere huisartsenpraktijk laat gaan, niet. Het medisch dossier geeft ook geen steun aan het verwijt van klager. Integendeel, uit het medisch dossier volgt dat beklaagde zich heeft ingespannen om klager aan te melden bij een nieuwe huisartsenpraktijk. Beklaagde heeft voor de inschrijving van klager geïnformeerd bij een huisartsenpraktijk in de buurt en klager te kennen gegeven dat hij aldaar een afspraak kon maken voor een kennismakingsgesprek. Beklaagde heeft daarmee blijk gegeven van het feit zich te hebben ingezet voor het vinden van een nieuwe huisartsenpraktijk voor klager. Het klachtonderdeel is op grond daarvan kennelijk ongegrond. 
5.6     Gelet op het voorgaande dient als volgt te worden beslist. 
6.    De beslissing
Het college verklaart dat de klacht kennelijk ongegrond is.”
3.    Vaststaande feiten en omstandigheden
Voor de beoordeling van het beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals deze zijn vastgesteld door het Regionaal Tuchtcollege en hiervoor onder “2. De feiten” zijn weergegeven.
4.    Beoordeling van het beroep
4.1    Klager is het niet eens met de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege. Hij wil dat de zorg die de huisarts heeft verleend in beroep opnieuw tuchtrechtelijk wordt getoetst.
4.2    De huisarts voert verweer en verzoekt het Centraal Tuchtcollege het beroep van klager te verwerpen.
    Het beroep van klager slaagt niet
4.3    In beroep zijn de schriftelijke klachten over het beroepsmatig handelen van de huisarts nog een keer aan de tuchtrechter ter beoordeling voorgelegd. Het door het Regionaal Tuchtcollege gevormde zaaksdossier is aan het Centraal Tuchtcollege gestuurd. Het Centraal Tuchtcollege heeft kennisgenomen van de inhoud van die in eerste aanleg geformuleerde klachten en het daarover in eerste aanleg door partijen schriftelijk gevoerde debat.
4.4    In beroep is het debat door partijen schriftelijk nog een keer gevoerd, waarbij door ieder van hen standpunten zijn ingenomen naar aanleiding van de door het Regionaal Tuchtcollege vastgestelde feiten en de door dat College gegeven beschouwingen en beslissingen. Tijdens de mondelinge behandeling op 19 december 2022 heeft de huisarts zijn standpunt nader toegelicht. Van de zijde van klager is niemand op de zitting verschenen.

4.5    De behandeling in beroep heeft het Centraal Tuchtcollege niet geleid tot de vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het College in eerste aanleg. Dit betekent dat het beroep zal worden verworpen. 
5.    Beslissing
Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
verwerpt het beroep.
Deze beslissing is gegeven door: R.C.A.M. Philippart, voorzitter;
T. Dompeling en T.W.H.E. Schmitz, leden juristen en J. van Krimpen en D. van Sleeuwen, leden beroepsgenoten en M.D. Barendrecht-Deelen, secretaris.
Uitgesproken ter openbare zitting van 30 januari 2023. 
Voorzitter  w.g.    Secretaris  w.g.