ECLI:NL:TGZCTG:2023:158 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2022/1633
ECLI: | ECLI:NL:TGZCTG:2023:158 |
---|---|
Datum uitspraak: | 20-11-2023 |
Datum publicatie: | 21-11-2023 |
Zaaknummer(s): | C2022/1633 |
Onderwerp: | Overige klachten |
Beslissingen: | Gegrond, waarschuwing |
Inhoudsindicatie: | Klacht tegen kinderoncoloog. Bij de destijds 9-jarige zoon van klagers is operatief een kwaadaardige tumor in de kleine hersenen verwijderd. Conform het behandelprotocol is de zoon daarna voor een vervolgbehandeling met radiotherapie van het centrale zenuwstelsel en chemotherapie naar de kinderoncoloog verwezen. Het protocol bepaalt dat met radiotherapie moet worden begonnen binnen 31 dagen na de operatie. De kinderoncoloog heeft op enig moment een melding gedaan bij Veilig Thuis, omdat zij vond dat de ouders zodanig twijfelden over de standaardtherapie, dat zij het een reëel gevaar achtte dat de ouders de therapie niet zouden accepteren, wat voor de zoon fatale gevolgen kon hebben. De ouders verwijten de kinderoncoloog in de kern dat zij zonder goede reden bij Veilig Thuis een melding van kindermishandeling heeft gedaan en zich daarmee schuldig heeft gemaakt aan het onrechtmatig gebruik van een machtsmiddel, hetgeen voor de ouders en hun zoon tot ernstig nadeel heeft geleid. Het Regionaal Tuchtcollege heeft de klacht (ten aanzien van bovenstaand onderwerp) ongegrond verklaard. Klagers zijn van deze beslissing in beroep gekomen. Het Centraal Tuchtcollege is van oordeel dat de kinderoncoloog de melding bij Veilig Thuis op een te vroeg moment heeft gedaan. Het betreft een voor klagers bijzonder moeilijke en ingrijpende beslissing en er was na het eerste fysieke consult nog tijd voor een vervolggesprek tussen ouders en de kinderoncoloog dan wel een collega van de kinderoncoloog. Indien ouders daarná nog niet zouden instemmen met de noodzakelijke vervolgbehandeling had mede gezien de grote tijdsdruk van het starten van radiotherapie een melding bij Veilig Thuis mogelijk voor de hand gelegen, afhankelijk van de concrete omstandigheden op dat moment. Het Centraal Tuchtcollege verklaart het beroep van klagers gedeeltelijk gegrond en legt aan de kinderoncoloog de maatregel van waarschuwing op. |
C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E
voor de Gezondheidszorg
Beslissing in de zaak onder nummer C2022/1633 van:
A., en B., beiden wonende te C.,
appellanten, klagers in eerste aanleg,
gemachtigde: mr. M.S. Brun te Amsterdam,
tegen
D., kinderoncoloog, werkzaam te E.,
verweerster in beide instanties,
gemachtigde: mr. F. van Woerden-Poppe te Bilthoven.
1. Verloop van de procedure
A. en B. - hierna klagers - hebben op 7 december 2021 bij het Regionaal Tuchtcollege
te ‘s-Hertogenbosch tegen D. - hierna de kinderoncoloog - een klacht ingediend. Bij
beslissing van 5 augustus 2022, onder nummer H2021/3672 heeft dat College klachtonderdeel
3 gegrond verklaard, bepaald dat aan de kinderoncoloog geen maatregel wordt opgelegd
en de klacht voor het overige ongegrond verklaard.
Klagers zijn van die beslissing tijdig in beroep gekomen. De kinderoncoloog heeft
een verweerschrift in beroep ingediend.
De zaak is in beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege
van 27 september 2023, waar zijn verschenen klagers, bijgestaan door hun gemachtigde,
en de kinderoncoloog, bijgestaan door haar gemachtigde.
Mr. Brun heeft de standpunten van klagers en mr. Van Woerden-Poppe heeft de standpunten
van de kinderoncoloog toegelicht aan de hand van spreekaantekeningen die aan het Centraal
Tuchtcollege zijn overgelegd.
2. Beslissing in eerste aanleg
Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.
“2. Het verloop van de procedure
De gemachtigde van de ouders heeft de klacht op papier gezet en bij het college ingediend.
Ook heeft het college dvd’s met een Tv-uitzending op NPO ontvangen. Namens de kinderoncoloog
is een verweerschrift ingediend, waarop nog een aanvulling is gegeven. Van de mogelijkheid
om het standpunt mondeling toe te lichten en vragen te beantwoorden bij een secretaris
van het college (mondeling vooronderzoek), hebben partijen geen gebruik gemaakt.
De klacht is op de openbare zitting van 24 juni 2022 behandeld, gelijktijdig met de
zaken met dossiernummers H2021/3673, H2021/3674 en H2021/3675. Partijen en hun gemachtigden
waren daarbij aanwezig. De gemachtigden van beide partijen hebben gesproken aan de
hand van pleitaantekeningen, die deel uitmaken van het dossier.
3. De feiten
3.1 De zoon is in verband met de operatie opgenomen geweest in een ziekenhuis van
28 mei tot en met 9 juni 2019. Per e-mail van 5 juni 2019 is de zoon aangemeld bij
het ziekenhuis waar de kinderoncoloog werkzaam is, waar op die dag het medisch dossier
is aangemaakt. Op 7 juni 2019 heeft de neurochirurg uit het eerste ziekenhuis de kinderoncoloog
gevraagd de zoon op te roepen voor de polikliniek.
3.2 Op vrijdag 14 juni 2019 heeft de kinderoncoloog de ouders een e-mail gestuurd,
waarin onder meer het volgende is vermeld :
“(…) Het is de bedoeling dat wij elkaar spreken, dingen kunnen opstarten en enkele
onderzoeken doen alvorens de protonentherapie in [plaatsnaam] zal gaan starten
Ik heb begrepen dat onze planning u nog niet kon bereiken
Daarom heb ik zojuist de beschikbare nummers ook nog gebeld, maar kon alleen voicemail
inspreken
Om eea zo goed mogelijk af te stemmen zou ik u graag al vooraf telefonisch spreken
Vervolgens zullen we zeker ook met elkaar om de tafel zitten hoor, begrijpt u met
niet verkeerd alstublieft.
Eerste telefonisch overleg kan wat mij betreft maandagochtend om 9.30 uur.
Maar eventueel mag ook ergens gedurende het weekend. (…)”
3.3 Op 17 juni 2019 heeft de kinderoncoloog een telefoongesprek met de ouders gevoerd
en daarover onder meer in het dossier genoteerd:
“Protonentherapie in [plaatsnaam] en chemotherapie uitgelegd
Ouders hebben behoefte aan meer informatie over de lange termijn effecten, hebben
boekje VOKK medulloblastoom
Ouders hebben holistische geneeswijze in gedachten
Bestraling is verbranding / chemotherapie is vernietiging
Ouders missen de achtergrond voor immunotherapie, voedingsaandacht met name suiker
in dieet verwijderen
Achterliggende gedachten over combinatie van de chemotherapie.”
3.4 Op 17 juni 2019 ’s avonds heeft de kinderoncoloog de ouders onder meer het
volgende gemaild:
“Graag wil ik u vagen of u mij mogelijk al vooraf enige informatie kunt zenden over
de aanvullende therapie die u voor [de zoon] overweegt.
Het lijkt me goed als ik me hier ook in verdiep
Dus als u het goed vind, wil u het dan mailen aub”
De ouders hebben op 18 juni 2019 op deze e-mail geantwoord:
“Op dit moment zijn wij ons hierop nog aan het oriënteren. Dit doen we samen met een
groep wijze en zeer ervaren artsen / geneeskundigen die ons met raad en daad bijstaan.
In concreto richten wij ons op een holistische behandelwijze die bijvoorbeeld in I.
meer gemeengoed is.
Zoals gezegd hebben wij nu geen goed gevoel bij de behandeling door radio- en chemotherapie,
gezien de ingrijpende werkingen en verhoogde kans op terugkeer op de middellange en
langere termijn door de agressieve en toxische behandelingsmodaliteiten, zoals ook
blijkt uit onderzoek en (wetenschappelijke) publicaties.”
3.5 Op 18 juni 2019 heeft de kinderoncoloog in het dossier genoteerd:
“Besproken in staf dat ouders van een 9-jarge jongen overwegen om standaard potentieel
curatieve behandeling te weigeren.
Uit mail zie boven
- Zij menen dat andere therapievorm (holistische behandelwijze) in overleg met ervaren
geneeskundigen kan gebeuren
- Zien Ct en RT ingrijpende toxische behandeling
Overwegingen in staf dd 18-06-2019
- Zonder nabehandeling is de ziekte fataal.
- Het is onveilig om radiotherapie en chemotherapie te weigeren, kind is wilsonbekwaaam
- Overleg huisarts over achtergrond van gezin = 19-6
- Bespreken wat de betreffende andere (holistische) overwegingen zijn
- Wat is de eventuele (spirituele) achtergrond van deze overwegingen
- Wat zijn de toezeggingen van welke professionals over effectiviteit van de therapie
- Anoniem overleg G. ivm eventuele gevolgen voor gezagssituatie = 19-6
- RT voorliching compleet laten doorgaan”
3.6 Op 19 juni 2019 heeft de kinderoncoloog de huisarts en een vertrouwensarts
van G. gebeld. Zij noteerde over het contact met de huisarts onder meer dat het gezin
daar weinig kwam en dat de huisarts geen inzicht had in de achtergrond van een mogelijke
keuze in niet reguliere geneeskunde. Van het contact met de vertrouwensarts noteerde
zij:
“Reden voor contact op anonieme basis : Ouders overwegen onttrekking aan de standaardbehandeling
voor kwaadaardige hersentumor (medulloblastoom), wegens alternatieve holistische
benadering.
Dit zou leiden tot fataal beloop bij een wilsonbekwame jongen.
Inmiddels hebben ouders deze overwegingen in telefoongesprek 17/6 en in mail 18/6
duidelijk aangegeven.
Morgen 20 juni is er een gesprek met ouders gepland en beoordeling van [de zoon].
Tijdsdruk / planning
stageringsonderzoeken (….) moeten gebeuren en is er een tijdsdruk om bestraling in
[plaatsnaam] tijdig dwz uiterlijk dag 35 te starten. – circa 4 juli anders verslechtert
de prognose. Maar daarvoor zijn metingen, voorbereidingen en computerberekeningen
nodig, waarvoor de afspraak op 21 juni staat (…).
ouders zijn echter per telefoon niet bereikbaar
Ouders hebben tot nog toe aangegeven dat zij niet aan de stagering meewerken of audiometrie,
willen eerst nieuwe voorlichting.
Afweging in anonieme melding samenspraak met vertrouwensarts, bij onttrekking aan
behandeling is er sprake onthouden van reguliere therapie aan een wilsonbekwame minderjarige,
verhoogd risico op overlijden, dit is een reden voor melding van KMH
Plan:
- na het uitgebreid telefoongesprek met ouders dd 17/6 en mail 18/6 is er morgen
9.30 gesprek met oncoloog over toelichting behandeling
- vooraf kennismaking met [de zoon] en lichamelijk onderzoek
- daarna herhaalde voorlichting en gedachtenwisseling en toetsen van de plannen van
de ouders
- indien medewerking niet evident wordt dan plicht als kinderarts benoemen om in belang
van kind lege artes te behandelen
- indien er geen medewerking is dan melding G. bespreken
- het aanbod is dat G. dan mede in overleg met ouders zal meedenken in het belang
van [de zoon]
- G. is beschikbaar morgen
Formulier G. website gereed gemaakt
Contact en akkoord [diverse personen, onder wie afdelingshoofd, collega, directeur
Kwaliteit en jurist]”
3.7 Het verslag van de kinderoncoloog van 20 juni 2019 omvat ruim vier pagina’s
in het dossier, waarin zij eerst verslag doet van het gesprek met en het onderzoek
van de zoon. Daarna volgt een verslag van de bespreking met de ouders, waarin zij
hen voorlichting heeft gegeven als volgt:
- de huidige situatie van de zoon met goed klinisch herstel en nog slechts milde uitval;
- informatie over het medulloblastoom: oorzaken niet goed te achterhalen, nadere onderzoeken
nog nodig om zichtbare restjes te achterhalen, stagering, subclassificatie;
- onzichtbare restziekte, cellen die kunnen uitgroeien als terugkeer/recidief;
- de voorgestelde radio- en chemotherapie is wereldwijd gangbaar;
- eerste fase 6 weken radiotherapie met lage dosering omdat aanvullende chemotherapie
wordt gebruikt, te beginnen rondom dag 30-40 omdat uitstel kans op recidief vergroot,
bespreking van mogelijke (late) gevolgen van bestraling;
- tweede fase circa 11 maanden chemotherapie, bespreking mogelijke bijwerkingen;
- benoeming mogelijke begeleiding en support;
Diverse schriftelijke informatie is besproken. De kinderoncoloog heeft de ouders aanvullend
nog een artikel over de gevolgen van de behandeling nagezonden en een contactlink
naar een kinderziekenhuis in H.
Onder “Algemene delen van het gesprek” heeft de kinderoncoloog genoteerd:
“Ouders zijn zeer bezorgd over de late bijwerkingen van de aangeboden therapie.
Uit een artikel uit Leuven blijkt volgens hen onder andere, dat er op langere termijn
vaker tumoren voorkomen dan in de eerste vijf jaar.
De ouders geven aan dat ze het ontstaan van de tumor als een falen van het immuunsysteem
beschouwen, terwijl toepassing van bestraling en chemotherapie het immuunsysteem zelfs
nog verder verstoort. Zij geven aan dat ze nog niet weten in hoeverre ze de geboden
standaardtherapie kunnen aanvaarden omdat deze zeer toxisch is. Deskundige artsen,
deels verbonden aan F. hebben ideeën over andere therapievormen die ook effectief
zouden kunnen zijn. Een goede omschrijving van deze therapie is niet beschikbaar,
daarmee is er ook geen zicht op de daadwerkelijke resultaten bij de behandeling van
medulloblastoom.
Ouders missen binnen de conventionele kinderoncologie van [het ziekenhuis] de achtergrond
voor immunotherapie, voedingsaandacht met name suikerreductie uit het dieet halen,
waarmee meer aan de holistische benaderingswijze wordt voldaan.
Het feit dat er haast / tijdsdruk is bij de vervolgstappen in de therapie wordt als
storend ervaren. De reden voor de tijdsdruk, dat vertraging in de radiotherapiestart
tot slechtere prognose leidt is besproken.
Uiteindelijk heb ik benoemd dat de huidige situatie van ouders een enorm dilemma is
en dat dit ook heel complexe materie is. Voor de meest haalbare overleving wordt de
beschreven standaardbehandeling noodzakelijk geacht. Ouders kunnen niet aangeven of
ze de voorgestelde behandeling voor hun zoon kunnen accepteren.
We kunnen overwegen of alternatieve immuuntherapie met holistische benaderingswijze
mogelijk tot een combinatie (deels ) onze radio-en chemotherapie kan leiden, (Besluitvorming
vergt eerst inzage in de gewenste complementaire therapie)
Bij de VOKK oudervereniging is meer informatie over complementaire therapie en contactpersonen
(…)
Besproken dat we in I. kinderoncologisch collega hebben in samenwerkingsverbanden,
die echter uit de regulier geneeskunde komen en hun behandelprotocollen komen in hoge
mate overeen.
We hebben besproken dat ik de standaard therapie noodzaak vind voor overleving. Bij
ouders is de twijfel dermate groot, dat ik me grote zorgen maak en het een reëel gevaar
acht dat ze de standaardbehandeling niet kunnen accepteren. Dat is de reden om dit
dilemma te melden voor de hulp van G. en hen voor advies in te schakelen om mede het
belang van [de zoon] en het komen tot een goed keuze te ondersteunen. De uiteindelijke
G. melding is uitgevoerd na overleg kinderoncologisch team neuro-oncologie, de jurist
van [het ziekenhuis] en de consulent vanuit [een ander ziekenhuis],”
3.8 In de melding aan G. heeft de kinderoncoloog vermeld bij wat zij van G. verwacht:
“= Spoedig contact met ouders om nog te proberen hen te overtuigen van de medewerking
aan de oncologische behandeling ten behoeve van de overleving van hun zoon.
= indien er geen kentering ten goed ontstaat dan bezien of de ouderlijke macht voor
besluitvorming over de therapie moet worden overgenomen mbv een kinderbeschermingsmaatregel.”
Over wat de kinderoncoloog over de melding met de ouders heeft besproken heeft zij
vermeld:
“Aan beide ouders is toegelicht dat ik bij hen een zeer groot dilemma zien, waarbij
zij als goede ouders afwegen wat zij voor hun zoon het beste vinden. Ik zie echter
dat voor [de zoon] een onveilige situatie ontstaat als de standaardbehandeling niet
wordt opgestart. Als kinderarts ontstaat dan de plicht om de situatie te melden omdat
deze volstrekt onveilig is.
G. zal contact opnemen als een onafhankelijke organisatie die de medische situatie
en de veiligheid van het kind mede beoordeelt”
3.9 G. heeft op 21 juni 2021 een bezoek gebracht aan de ouders. In het verslag
van het met de ouders gevoerde gesprek is onder meer het volgende opgenomen:
“(…) De oncoloog van het ziekenhuis geeft aan dat er zeer spoedig gestart moet worden
met (voorbereidingen) van radiotherapie, gevolgd door chemo.
Ouders geven aan niet achter deze aanpak te staan. Ze achten het toedienen van giftige
stoffen, zoals zij aangeven, niet goed voor hun kind. In zijn algemeenheid zijn ouders
zeer kritisch op chemo en radiotherapie. In het bijzonder denken zij dat ze hun zoon
hiermee niet helpen.
Er zijn volgens ouders wetenschappelijke studies die uitwijzen dat alternatieven ook
de kanker kunnen genezen of beheersen. De overlevingskansen zouden zelfs groter kunnen
zijn. Met [de zoon] zijn zij gestart met energetische therapie, in combinatie met
natuurlijke medicamenten en een dieet waarin geen suikers en zuivel voorkomen. Zij
willen het immuunsysteem van [de zoon] hiermee sterker maken tegenover de kankercellen.
Ouders geven aan dat hiermee goede resultaten zijn behaald en dat het buitenland hiermee
verder is dan Nederland.
(…)
Zij willen graag hun methode voortzetten, in nauw overleg met artsen, en dan 1 keer
in de drie maanden een controle van bloed en hersenen of de kanker niet weer teruggekomen
is. (…) Zij willen een second opinion in I..
(…)
Ouders voelen zich geïntimideerd doordat G. erbij gehaald is.
(…)
Zij achten het juist kindermishandeling als [de zoon] chemo en radiotherapie krijgt
omdat het gezonde cellen doodt.
Ouders geven aan dat ze in algemene zin ook tegen chemo en radiotherapie zijn omdat
het gif is. Het komt van mosterdgas van geeft vader aan.
Ze willen niet dat hun zoon dit preventief krijgt toegediend omdat je iets wilt uitsluiten.
Ouders willen graag de combinatie van reguliere zorg en alternatieven. Ze zijn niet
tegen de reguliere zorg. (…)”
Bij “Resume” heeft G. onder meer vermeld:
“Ze willen oprecht het beste, echter hun overtuiging in een holistische oplossing
is zeer sterk.”
3.10 Op 21 juni 2019 hebben de ouders de afspraak ter voorbereiding van de radiotherapie
van diezelfde dag afgezegd.
3.11 Op 24 juni 2019 hebben de ouders een gesprek gevoerd met een hoogleraar ethiek
en een gesprek met het hoofd van de afdeling tevens leidinggevende van de kinderoncoloog.
De kinderoncoloog heeft G. daarop per e-mail bericht dat de ouders na deze gesprekken
zouden deelnemen aan het stageringsonderzoek van 26 juni 2019, zodat er op dat moment
geen indicatie bestond voor een vervolgbezoek van G. aan de ouders. Op 25 juni 2019
heeft zij de ouders bericht dat de uitslagen van het stageringsonderzoek op vrijdag
28 juni 2019 konden worden besproken, dat het mogelijk was dit gesprek met een andere
kinderoncoloog te voeren en dat zij graag in een later stadium nog een gesprek met
de ouders zou willen voeren naar aanleiding van de ontstane situatie, die zij betreurde.
3.12 De behandeling van de zoon is door een andere kinderoncoloog overgenomen.
3.13 De ouders hebben later alsnog ingestemd met de voorgestelde radiotherapie.
Die is van 12 augustus 2019 tot en met 20 september 2019 aan de zoon gegeven. Met
het geven van chemotherapie hebben de ouders niet ingestemd.
4. De klacht
De kinderoncoloog wordt verweten dat zij zonder goede reden bij G. een melding van
kindermishandeling heeft gedaan en zich daarmee schuldig heeft gemaakt aan het onrechtmatig
gebruik van een machtsmiddel, hetgeen voor de ouders en hun zoon tot ernstig nadeel
heeft geleid. Zij heeft:
1. ten onrechte niet uitgevraagd en/of doorgevraagd op wat de ouders voor ogen
hadden toen zij bij de eerste kennismaking hun zorgen, gefundeerde vragen en kanttekeningen
over de voorgestelde behandeling voor hun zoon hadden geuit en spraken over een holistische
benadering die in I. meer gemeengoed is;
2. zonder goede reden niet meegewerkt aan de second opinion, noch de ouders de
ruimte gegeven om die te laten verrichten;
3. zonder toestemming van de ouders met hun huisarts gebeld;
4. ten onrechte tijdsdruk als argument gebruikt terwijl tijdsdruk wetenschappelijk
niet te onderbouwen is;
5. ten onrechte de melding bij G. gedaan, waarbij de kinderoncoloog de Meldcode
niet heeft gevolgd;
6 .de situatie van hun zoon bij G. ten onrechte als potentieel fataal gepresenteerd;
7. de ouders ten onrechte in de verdachte hoek gezet en hen het label van kindermishandeling
gegeven;
8. niet voldaan aan haar dossierplicht door belangrijke informatie niet in het
dossier op te nemen;
9. de ouders onheus bejegend. De kinderoncoloog heeft zich in de communicatie met
de ouders dwingend en intimiderend opgesteld.
5. Uitleg van de beslissing
Waaraan toetst het college?
5.1 Het college moet beoordelen of de kinderoncoloog met inachtneming van de geldende
beroepsnormen de zorg heeft verleend die van haar mocht worden verwacht. De norm daarvoor
is ‘de redelijk bekwame en redelijk handelende’ kinderoncoloog. Daarbij gaat het er
niet om of het beter had gekund, maar of de beroepsnormen met zich meebrengen dat
het ook anders had gemoeten.
5.2 De beoordeling van verwijten over inhoud en wijze van communicatie (bejegening)
is een lastige opgaaf voor het college, dat van die communicatie immers geen getuige
is geweest. Voor het oordeel of een bepaalde verweten gedraging tuchtrechtelijk verwijtbaar
is, moet worden vastgesteld welke feiten daaraan ten grondslag gelegd kunnen worden.
Als partijen elkaar over de wijze van communicatie tegenspreken, kan het college niet
goed vaststellen wat er feitelijk is gebeurd.
Algemeen
5.3 De klacht betreft de door de kinderoncoloog gedane melding bij G. Daaraan hebben
de ouders negen subklachten verbonden. Het college bespreekt eerst de subklachten
om vervolgens tot een conclusie over de totale klacht te komen.
Subklacht 1 – niet uitgevraagd/doorgevraagd
5.4 De ouders stellen dat de kinderoncoloog hun niet gevraagd heeft wat hen voor
ogen stond met een holistische benaderingswijze, dat zij geen dialoog met hen heeft
gevoerd en niet naar hun vragen heeft geluisterd.
5.5 Uit de door de kinderoncoloog gemaakte aantekeningen in het medisch dossier
blijkt dat zij zowel op 17 juni 2019 tijdens het met de ouders gevoerde telefoongesprek
als tijdens het consult van 20 juni 2019 goed naar de ouders heeft geluisterd en zowel
hun bezwaren tegen de voorgestelde (standaard) therapie als hun wensen voor een andersoortige
therapie heeft geregistreerd en met hen heeft besproken. Na het telefoongesprek van
17 juni 2019 heeft zij de ouders per e-mail expliciet om informatie gevraagd over
de therapie die zij overwogen, opdat zij zich daar ook in kon verdiepen. Daar is van
de ouders geen helder antwoord op gekomen: ze waren zich aan het oriënteren, hadden
contact met (niet nader genoemde) artsen en verwezen naar een holistische behandelwijze
zoals in I., zonder die nader te specificeren. Ook in het gesprek van 20 juni 2019
is onduidelijk gebleven om welke artsen het zou gaan (“deskundige artsen, deels verbonden
aan F.”), om wat voor therapie het zou gaan (“een goede omschrijving van deze therapie
is niet beschikbaar”) en wat de ouders zich daarbij concreet voorstelden. De kinderoncoloog
heeft met de ouders besproken dat overwogen kon worden een door de ouders gewenste
therapievorm te combineren met de standaardtherapie, maar dat daarvoor wel “eerst
inzage in de gewenste complementaire therapie” nodig was. Zij heeft de ouders gewezen
op de mogelijkheid om daarover nadere informatie in te winnen bij de VOKK (Vereniging
Kinderkanker Nederland). Ook heeft zij met de ouders besproken dat de behandelprotocollen
in I. grotendeels overeenkomen met die in Nederland. Er is over (wetenschappelijke)
artikelen gesproken en de kinderoncoloog heeft de ouders na het gesprek een contactlink
met een I. ziekenhuis en een artikel over de gevolgen van de behandeling toegezonden.
5.6 Op de wel degelijk door de kinderoncoloog gestelde vragen zijn geen concrete
antwoorden van de ouders gekomen. Ook ter zitting van het college is desgevraagd onduidelijk
gebleven welke artsen zij hebben geraadpleegd en wat hun adviezen waren.
Subklacht 2 – second opinion
5.7 De ouders stellen dat de kinderoncoloog heeft geweigerd mee te werken aan een
second opinion, maar nergens blijkt uit dat zij vóór of op 20 juni 2019 een second
opinion wensten, met een second opinion bezig waren of medewerking van de kinderoncoloog
aan een second opinion gevraagd hebben. Er is wel gesproken over een holistische benadering
die in I. mogelijk zou zijn en over de ervaring van de kinderoncoloog met het feit
dat de behandelprotocollen in I. overeen kwamen met die in Nederland. De kinderoncoloog
heeft ook een contactlink naar een I. ziekenhuis aan de ouders gezonden, waaruit blijkt
dat zij er zeker voor open stond als de ouders zich (ook) elders wilden oriënteren.
Subklacht 3 - huisarts gebeld
5.8 De kinderoncoloog heeft erkend dat zij met de huisarts van de familie heeft
gebeld zonder vooraf toestemming aan de ouders te vragen. Hoewel normaliter voor contacten
tussen een behandelend specialist en de huisarts geen toestemming van de patiënt/ouders
nodig is, vereist de Meldcode die toestemming in het geval van een (voorgenomen) melding
aan G. wel. De kinderoncoloog heeft hierbij dan ook formeel onjuist gehandeld. Dat
betekent dat deze subklacht gegrond is.
Subklacht 4 – tijdsdruk
5.9 Anders dan de ouders hebben aangevoerd is er wel degelijk reden om de aanbevolen
therapie korte tijd na de operatie te starten. Niet voor niets is in het protocol
als uitgangspunt een startdatum van 31 dagen na de operatie opgenomen. Uit de in deze
procedure overgelegde artikelen blijkt dat een vertraging in de aanvang van de radiotherapie
al snel tot een verslechterende prognose kan leiden. Behandelaars streven er dan ook
naar om zo snel mogelijk (liefst binnen vier weken, zoals ook de opvolgend kinderoncoloog
naar G. heeft aangegeven) met die therapie te beginnen, waarbij rekening moet worden
gehouden met een zekere voorbereidingstijd voordat de radiotherapie daadwerkelijk
kan beginnen.
Subklachten 5, 6 en 7 – de melding bij G. en kindermishandeling
5.10 Het college behandelt de klachtonderdelen 5, 6 en 7 gezamenlijk. De ouders
stellen dat de kinderoncoloog ten onrechte een melding bij G. gedaan heeft, omdat
er geen aanwijzingen voor kindermishandeling waren en geen (acuut) onveilige situatie
bestond. Mede om die redenen menen de ouders dat de kinderoncoloog de Meldcode niet
heeft gevolgd. De ouders stellen voorts dat de kinderoncoloog (de vertrouwensarts
van) G. onjuist heeft voorgelicht door te stellen dat de ouders overwegen de zoon
aan de standaardbehandeling te onttrekken vanwege een alternatieve holistische benadering,
wat zou leiden tot een fataal beloop.
5.11 De in artikel 1.1 Jeugdwet opgenomen definitie van kindermishandeling is zeer
ruim en vormt het uitgangspunt van de Meldcode. Deze definitie omvat alle vormen van
voor een minderjarige bedreigende interactie die de minderjarige actief of passief
wordt opgedrongen waardoor de minderjarige schade lijdt of dreigt te lijden. Hieronder
valt ook het onthouden van noodzakelijke medische zorg. In de Meldcode wordt gesproken
over een situatie van ‘acute onveiligheid’, die onder meer kan ontstaan door het onthouden
van noodzakelijke medische zorg. Het is voor de ouders vanzelfsprekend heel onaangenaam
dat zij in een situatie als deze, waarin verschil van mening bestaat over de voorgestelde
behandeling van hun kind, geconfronteerd worden met het begrip kindermishandeling
terwijl zij het beste voor hebben met hun zoon. Het systeem van de wet en de naam
van de Meldcode brengen dit nu eenmaal met zich mee, terwijl men het er in de praktijk
snel over eens is dat in situaties als deze het woord kindermishandeling minder op
zijn plaats is. Het onthouden van medisch noodzakelijke zorg aan een kind als gevolg
van een verschil van mening over de gewenste behandeling is desondanks een zaak waarvoor
een arts met inachtneming van de Meldcode tussenkomst door G. kan vragen.
5.12 Als uitgangspunt bij de beoordeling van de door de kinderoncoloog gedane melding
bij G. neemt het college in aanmerking dat bij een medulloblastoom volgens de internationaal
geldende medische standaard niet kan worden volstaan met een operatie. In meer dan
90% van de gevallen is er sprake van recidive en/of uitzaaiingen met een fatale afloop
als geen nabehandeling met in ieder geval radiotherapie volgt. De kinderoncoloog mocht
op grond hiervan uitgaan van een fatale afloop bij het achterwege laten van de nabehandeling.
De prognose wordt slechter naarmate langer gewacht wordt met het begin van de radiotherapie,
wat tijdsdruk met zich meebrengt om te beslissen over de nabehandeling, zoals hiervoor
(5.9) is overwogen. De tijdsdruk was niet zo dringend dat het noodzakelijk was om
al op 20 juni 2019 een melding bij G. te doen. Enige dagen tot een week uitstel van
die melding was mogelijk geweest om nog een poging te doen de ouders op een andere
wijze alsnog te overtuigen om de behandeling te accepteren, zoals de kinderoncoloog
zich achteraf ook heeft gerealiseerd.
5.13 Hoewel enig uitstel van de melding wellicht beter was geweest, betekent dit
naar het oordeel van het college niet dat de kinderoncoloog tuchtrechtelijk verwijtbaar
heeft gehandeld door de melding (toch al) op 20 juni 2019 te doen. Daarbij acht het
college de volgende omstandigheden van belang. Hoewel zij wisten dat het ziekenhuis
contact zou opnemen voor de vervolgbehandeling, waren de ouders aanvankelijk, ondanks
diverse pogingen om hen telefonisch te bereiken, niet bereikbaar voor het maken van
de nodige afspraken. Ter zitting hebben de ouders desgevraagd toegelicht dat zij anonieme
telefoonnummers nooit aannemen. Pas na het sturen van een e-mail heeft de kinderoncoloog
de ouders kunnen bereiken. Vervolgens hebben de ouders zich in het gevoerde telefoongesprek
van 17 juni 2019 zeer negatief uitgelaten over de voorgestelde behandeling. Zij hebben
ter zitting bevestigd dat zij in het kader van de voorgestelde protonentherapie en
chemotherapie over “verbranding” en “vernietiging” hebben gesproken. De ouders hadden
een holistische geneeswijze in gedachten, maar wat zij daaronder verstonden is niet
duidelijk geworden, ook niet nadat de kinderoncoloog hiernaar per e-mail nog heeft
gevraagd. Op 20 juni 2019 heeft de kinderoncoloog uitgebreid met de ouders gesproken
over de ziekte, de prognose en de voorgestelde behandeling. Met de ouders is wederom
gesproken over hun bezwaren tegen de voorgestelde behandeling, waarbij zij hebben
aangegeven dat zij nog niet wisten in hoeverre ze die konden accepteren, omdat die
zeer toxisch is. Tijdens dit gesprek is nog steeds niet duidelijk geworden wat de
ouders dan wel voor ogen hadden. Zij waren niet gevoelig voor de door de kinderoncoloog
benoemde tijdsdruk vanwege een verslechterende prognose bij uitstel van de aanvang
van de therapie.
5.14 Op grond van al deze omstandigheden was de inschatting van de kinderoncoloog
te rechtvaardigen dat de ouders zozeer twijfelden aan de voorgestelde behandeling
dat het gevaar reëel was dat zij die behandeling niet zouden accepteren. Na het gesprek
van 20 juni 2019 had zij geen enkele aanwijzing dat de ouders (op korte termijn) alsnog
zouden willen meewerken. Het verslag van G. van 21 juni 2019 geeft daarvoor evenmin
enig aanknopingspunt. Ook uit het verdere verloop van het dossier kan worden opgemaakt
dat de contacten tussen de ouders en de (latere) behandelaars moeizaam zijn blijven
verlopen. De ouders hebben uiteindelijk ingestemd met de radiotherapie, zodat deze
na 72 dagen alsnog is gestart. Met de chemotherapie hebben de ouders nooit ingestemd.
Gelet op deze omstandigheden zou uitstel van de melding bij G. geen afstel hebben
betekend. In verband met de nu eenmaal bestaande tijdsdruk en de grote kans op een
fatale afloop zonder de voorgestelde behandeling zou de melding hooguit enkele dagen
later bij G. zijn ingediend. Dat de kinderoncoloog niet iets langer de tijd heeft
genomen valt haar niet tuchtrechtelijk aan te rekenen.
5.15 Het stappenplan van de Meldcode is door de kinderoncoloog doorlopen. Zij heeft
anoniem advies gevraagd aan een vertrouwensarts van G., de kwestie met haar collega’s,
de directie en de jurist besproken, alsmede met een daartoe aangewezen consulent uit
een ander ziekenhuis, (weliswaar zonder toestemming van de ouders) met de huisarts
en met de ouders zelf. Aan de juridische vereisten voor het doen van een melding is
daarmee voldaan.
Subklacht 8 – dossierplicht
5.16 Deze subklacht ziet met name op het ontbreken van een gespreksverslag van
het overleg van de kinderoncoloog met collega’s, directie en jurist over de melding
aan G. en het ontbreken van schriftelijke toestemming van degenen die hebben ingestemd
met het doen van die melding. De kinderoncoloog heeft toegelicht dat zij de kwestie
heeft besproken tijdens de ochtendoverdracht van 18 juni 2019. Daarvoor wordt geen
agenda gemaakt en van hetgeen besproken is maakt de behandelaar in het eigen dossier
de notities. Het college heeft geen aanwijzing voor de stelling dat er voor deze bespreking
een aparte vergadering is geweest. De notitie in het dossier is mogelijk wat verwarrend,
omdat daaruit lijkt voort te vloeien dat de bespreking pas heeft plaatsgevonden na
ontvangst van de e-mail van de ouders van 18 juni 2019, dus in de middag en niet in
de ochtend. De notitie “Uit mail zie boven” wijst er echter op dat de binnenkomende
e-mail op dat moment nog niet ontvangen was.
5.17 Het college is van oordeel dat de kinderoncoloog voldoende informatie over
het gevoerde stafoverleg in haar dossier heeft opgenomen. Ook van de contacten met
derden, onder wie G., is op correcte wijze door de kinderoncoloog verslag gedaan.
Subklacht 9 – bejegening
5.18 Het college kan niet vaststellen dat de ouders door de kinderoncoloog onheus
bejegend zijn. Het dossier biedt daar ook geen aanknopingspunt voor. Een groot deel
van het gesprek van 20 juni 2019 betrof de toelichting van de kinderoncoloog op de
voorgestelde behandeling inclusief bijwerkingen en mogelijke (late) gevolgen en het
bespreken van wat de ouders aan mogelijkheden voor ogen stond, inclusief een eventuele
gecombineerde therapie, mits de inhoud van de door de ouders gewenste therapie duidelijk
was. Dat de ouders zich onder druk gezet hebben gevoeld door het vermelden van de
tijdsdruk en geïntimideerd door de aankondiging van de kinderoncoloog dat zij zich
genoodzaakt zag een melding bij G. te doen, is voor het college zonder meer voorstelbaar.
Er was echter reëel sprake van tijdsdruk en het aankondigen van de melding is onderdeel
van het stappenplan van de Meldcode, zodat de kinderoncoloog hier niet omheen kon.
Van meer of andere intimiderende uitlatingen door de kinderoncoloog is het college
niet gebleken.
Conclusie en maatregel
5.19 De conclusie uit het voorgaande is dat subklacht 3 gegrond is en dat de klacht
voor het overige ongegrond is. Het college is van oordeel dat in dit geval kan worden
volstaan met een gegrondverklaring van de subklacht zonder oplegging van een maatregel.
De klacht gaat immers in essentie over de gedane melding aan G. en het college is
van oordeel dat de kinderoncoloog, rekening houdend met alle omstandigheden, de melding
bij G. heeft mogen doen. Het feit dat de kinderoncoloog niet eerst toestemming aan
de ouders heeft gevraagd voordat zij contact zocht met de huisarts, acht het college
hierbij van zodanig ondergeschikt belang dat een maatregel niet op zijn plaats is.
5.20 Omdat het college geen reden ziet de kinderoncoloog een maatregel op te leggen
is het college van oordeel dat er onvoldoende aanleiding is om ten laste van de kinderoncoloog
een proceskostenveroordeling ten behoeve van de ouders uit te spreken.”
3. Vaststaande feiten en omstandigheden
Voor zover klagers zich niet kunnen vinden in de feitenvaststelling door het Regionaal
Tuchtcollege overweegt het Centraal Tuchtcollege dat het aan de tuchtrechter is voorbehouden
om die feiten en omstandigheden in de beslissing op te nemen die hij voor zijn beoordeling
en beslissing relevant acht, zonder daarbij uitputtend te zijn. Het gaat hierbij om
objectief vast te stellen feiten, zoals data en de aantekeningen in het medisch dossier.
4. Beoordeling van het beroep
4.1 Klagers zijn het niet eens met de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege,
voor zover in die beslissing de klachtonderdelen 1, 2, 4, 5, 6, 7, 8 en 9 ongegrond
zijn verklaard.
Klachtonderdelen 4 en 5
4.2 Het Centraal Tuchtcollege stelt voorop dat de kern van de klacht ziet op de
vraag of de kinderoncoloog op 20 juni 2019 een melding heeft mogen doen bij G. Het
Centraal Tuchtcollege zal daarom eerst de klachtonderdelen 4 en 5 behandelen.
4.3 Bij de zoon van klagers is op 31 mei 2019 operatief een kwaadaardige tumor
(medulloblastoom) in de kleine hersenen verwijderd. In beroep staat vast dat volgens
een internationaal vastgesteld protocol de standaardbehandeling na een dergelijke
operatie inhoudt dat aansluitend binnen 31 dagen na de operatie vervolgbehandeling
met radiotherapie van het centrale zenuwstelsel en chemotherapie moet worden gestart.
Voor deze behandeling is de zoon van klagers verwezen naar de kinderoncoloog in het
PMC conform de landelijke afspraken. In de situatie van de zoon van klagers zou de
radiotherapie van het centrale zenuwstelsel dus uiterlijk op 1 juli 2019 moeten starten,
met dien verstande dat voorafgaand aan de behandeling ook praktische voorbereidingen
moeten worden getroffen, zoals het aanmeten van een masker. Die voorbereidingen duren
ongeveer een week.
4.4 Klagers voeren aan dat zij na het consult bij de kinderoncoloog op 20 juni
2019 nog niet geïnformeerd konden instemmen met de vervolgbehandeling van hun zoon,
omdat zij meer informatie wilden hebben over de effecten en bijwerkingen van de voorgestelde
vervolgbehandeling. Bovendien wilden klagers zich laten informeren over andere effectieve
en minder schadelijke behandelingen die in binnen- of buitenland van mogelijk recentere
datum, worden aangeboden. Klagers menen dat de kinderoncoloog de melding bij G. niet
(op dat moment) had mogen doen.
4.5 Het Centraal Tuchtcollege stelt vast dat klagers en de kinderoncoloog elkaar
na de overdracht vanuit het verwijzend ziekenhuis voor het eerst telefonisch hebben
gesproken op maandag 17 juni 2019. Voorafgaand en na dit telefoongesprek hebben klagers
en de kinderoncoloog verschillende e-mails gewisseld. Op 20 juni 2019 ontmoetten klagers
(en hun zoon) en de kinderoncoloog elkaar voor het eerst tijdens een consult. Uit
de stukken en de verklaringen tijdens de zitting blijkt dat de kinderoncoloog tijdens
het consult een grote tijdsdruk ervoer om klagers te overtuigen om in te stemmen met
de voorgestelde protocollaire vervolgbehandeling van hun zoon. Bij de kinderoncoloog
bestond voorafgaand aan het gesprek op 20 juni 2019 al grote twijfel of bij klagers
daadwerkelijk bereidheid tot behandelen bestond, omdat klagers in de visie van de
kinderoncoloog een sterk afhoudende houding en weerstand toonden tijdens het telefoongesprek
van 17 juni 2019 tegen de voorgestelde vervolgbehandeling. De kinderoncoloog had daarom
voorafgaand aan het eerste fysieke medische consult op 20 juni 2019 een anoniem advies
gevraagd bij G. De indruk van de kinderoncoloog werd tijdens het consult op 20 juni
2019 versterkt. Volgens de kinderoncoloog konden klagers tijdens hun contacten ook
niet inzichtelijk maken welke vervolgbehandeling en op welke termijn zij dan wel voor
ogen hadden voor hun zoon. Deze omstandigheden maakten dat de kinderoncoloog na afloop
van het consult op 20 juni 2019 een melding heeft gedaan bij G.
4.6 Het Centraal Tuchtcollege is daarom van oordeel dat de kinderoncoloog de melding
bij G. te vroeg heeft gedaan. De kinderoncoloog heeft in zoverre ook tuchtrechtelijk
verwijtbaar gehandeld. Het Centraal Tuchtcollege zal dit verder toelichten.
4.7 Weliswaar was er op 20 juni 2019 vanuit medisch oogpunt tijdsdruk om de vervolgbehandeling,
met name de radiotherapie van het centraal zenuwstelsel, bij de zoon van klagers te
starten, maar in dit geval was er nog enkele dagen de tijd om klagers meer bedenktijd
te geven binnen deze (hoge) tijdsdruk. Het Centraal Tuchtcollege benadrukt hierbij
dat de keuze welke vervolgbehandeling hun zoon zou ondergaan voor klagers een zware,
moeilijke en ingrijpende beslissing was. Het Centraal Tuchtcollege overweegt in dit
kader dat er op 20 juni 2019, ook binnen de protocollaire termijn van 31 dagen, nog
steeds enkele dagen ruimte was om tot besluitvorming te komen. Er was naar het oordeel
van het Centraal Tuchtcollege dan ook niet zo veel spoed dat al op 20 juni 2019, dadelijk
na het eerste persoonlijke gesprek met klagers, een melding bij G. moest worden gedaan.
Het Centraal Tuchtcollege neemt hierbij verder in aanmerking dat de protocollaire
termijn van 31 dagen het uitgangspunt is voor het starten van de radiotherapie van
het centraal zenuwstelsel, maar dat medisch gezien niet bekend is wat het effect op
langere termijn zal zijn van een zeer kort uitstel. Bekend is echter wel dat met het
uitstellen van radiotherapie van het centraal zenuwstelsel als vervolgbehandeling
de recidiefkans van de primaire tumor toeneemt.
4.8 Het had op de weg van de kinderoncoloog gelegen klagers enige bedenktijd te
geven om vervolgens nogmaals het gesprek met hen aan te gaan. Dat zou ook ruimte geboden
hebben om het gesprek in aanwezigheid van een collega te voeren of door een collega
te laten voeren. Door deze ruimte niet te benutten en de melding te doen, zijn de
verhoudingen op scherp komen te staan. Als klagers na enige bedenktijd en/of een vervolggesprek
nog steeds niet zouden hebben ingestemd met de noodzakelijke vervolgbehandeling van
hun zoon binnen een redelijke termijn in Nederland of het buitenland, had het mogelijk
wel voor de hand gelegen om een melding te doen bij G., afhankelijk van de concrete
omstandigheden van dat moment. Het Centraal Tuchtcollege benadrukt in dat licht ook
dat de melding bij G. inhoudelijk niet onjuist is geweest en dat hierbij ook de Meldcode
op juiste wijze is gevolgd, waarbij het Centraal Tuchtcollege hetgeen het Regionaal
Tuchtcollege in 5.15 overweegt overneemt, maar dat de melding op een te vroeg moment
is ingezet en dat daarmee de kinderoncoloog zowel ouders als zichzelf de gelegenheid
ontnomen heeft om een vervolggesprek te hebben zonder een verstoorde verstandhouding.
Het valt de kinderoncoloog tuchtrechtelijk te verwijten dat zij klagers niet in de
gelegenheid heeft gesteld om de door hen ontvangen informatie te laten bezinken, een
termijn hiervoor te benoemen, verdere ideeën over de vervolgbehandeling door hen te
laten concretiseren en nogmaals met hen te (laten) spreken om tot een zorgvuldige
besluitvorming te komen. De klachtonderdelen 4 en 5 zijn in zoverre gegrond.
Klachtonderdeel 6
4.9 In klachtonderdeel 6 verwijten klagers de kinderoncoloog dat zij de situatie
van hun zoon bij G. ten onrechte als potentieel fataal heeft gepresenteerd. Het Centraal
Tuchtcollege is het eens met de motivering van het Regionaal Tuchtcollege ten aanzien
van dit klachtonderdeel en neemt deze motivering over. Het Centraal Tuchtcollege benadrukt,
zoals het Regionaal Tuchtcollege ook al heeft overwogen, dat bij het achterwege blijven
van een nabehandeling met in ieder geval radiotherapie na de operatie in meer dan
90% van de gevallen sprake is van recidive en/of uitzaaiingen met fatale afloop. In
deze situatie mocht de kinderoncoloog de situatie van de zoon van klagers bij het
uitblijven van nabehandeling als fataal presenteren. Klachtonderdeel 6 blijft dus
ongegrond.
Klachtonderdelen 1, 2, 7, 8 en 9
4.10 Het Centraal Tuchtcollege onderschrijft het oordeel van het Regionaal Tuchtcollege
ten aanzien van de klachtonderdelen 1, 2, 7,8 en 9. De behandeling van die klachtonderdelen
heeft het Centraal Tuchtcollege geen aanleiding gegeven tot de vaststelling van andere
feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het Regionaal Tuchtcollege
in eerste aanleg, zodat het beroep in zoverre moet worden verworpen.
Maatregel
4.11 Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de klachtonderdeel 3, 4 en (deels)
5 gegrond zijn. Buiten kijf staat dat zowel klagers als de kinderoncoloog het allerbeste
met de zoon van klagers voor hadden en zeer betrokken waren bij zijn welzijn. Uit
het voorgaande blijkt alleen wel dat de kinderoncoloog klagers onvoldoende tijd en
gelegenheid heeft geboden om gezamenlijk tot een behandelplan te komen terwijl ondanks
de druk van aanvangstijdstip van de vervolgbehandeling daar nog enige ruimte voor
was. Tegelijkertijd heeft het Centraal Tuchtcollege oog voor de moeilijke afweging
die de kinderoncoloog moest maken tussen enerzijds het belang om snel met de vervolgbehandeling
van de zoon te beginnen en anderzijds het belang om zoveel mogelijk samen met de ouders
tot besluitvorming te komen over de vervolgbehandeling. Gelet op een en ander acht
het Centraal Tuchtcollege het opleggen van de maatregel van een waarschuwing passend
en toereikend. Het Centraal Tuchtcollege benadrukt dat een waarschuwing een zakelijke
terechtwijzing is die de onjuistheid van de gedraging naar voren brengt, maar zonder
het afkeurende stempel van laakbaarheid.
Proceskostenveroordeling
4.12 Klagers verzoeken in beroep om de kinderoncoloog bij (gedeeltelijke) gegrondverklaring
te veroordelen in de reiskosten en de kosten van juridische bijstand. Klagers verzoeken
primair vergoeding van de daadwerkelijk gemaakte kosten en nog te maken kosten, zowel
bij het Regionaal Tuchtcollege als bij het Centraal Tuchtcollege. Subsidiair verzoeken
klagers om een forfaitaire vergoeding van de kosten.
4.13 Nu aan de kinderoncoloog in beroep een maatregel is opgelegd acht het Centraal
Tuchtcollege het verzoek toewijsbaar op grond van artikel 74 lid 2 samen met artikel
69 lid 5 wet BIG.
4.14 Het Centraal Tuchtcollege zoekt voor de begroting van de kosten van rechtsbijstand
aansluiting bij de Oriëntatiepunten kostenveroordeling tuchtcolleges voor de gezondheidszorg
die gelden vanaf 1 maart 2023. In deze oriëntatiepunten staat dat kosten van een gemachtigde
forfaitair worden vastgesteld. Uitgegaan wordt van in totaal vier punten (1 punt voor
het indienen van het klaagschrift, 1 punt voor aanwezigheid bij de zitting in eerste
aanleg, 1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor aanwezigheid bij de zitting in
beroep).
De waarde per punt is € 597,-, zodat het totaal neerkomt op € 2.388,-. Voorts wordt
aan reiskosten € 50,- toegewezen.
5. Beslissing
Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
vernietigt de beslissing waarvan beroep, voor zover het beroep ziet op de klachtonderdelen
4 en (deels) 5;
verklaart de klachtonderdelen 4 en (deels) 5 alsnog gegrond;
legt aan de kinderoncoloog de maatregel van waarschuwing op;
verwerpt het beroep voor het overige;
veroordeelt de kinderoncoloog in de hierboven vastgestelde kosten van klagers van
€ 2.388,- en € 50,- en veroordeelt haar dit bedrag te voldoen op de bankrekening van
de gemachtigde van klaagster binnen een maand nadat deze haar schriftelijk het bankrekeningnummer
en de tenaamstelling van de bankrekening waarop dit bedrag kan worden gestort, heeft
laten weten;
gelast dat VWS-Financieel Dienstencentrum aan klagers het betaalde griffierecht ten
bedrage van € 100,- (zegge: honderd euro) voor de behandeling van de beroepsprocedure
en de procedure bij het Regionaal Tuchtcollege vergoedt, voor zover dit niet reeds
is gebeurd;
bepaalt dat deze beslissing op de voet van artikel 71 Wet BIG zal worden bekendgemaakt
in de Nederlandse Staatscourant, en zal worden aan¬geboden aan het Tijdschrift voor
Gezondheidsrecht, Gezondheidszorg Jurisprudentie en Medisch Contact met het verzoek
tot plaatsing.
Deze beslissing is gegeven door: R. Prakke-Nieuwenhuizen, voorzitter;
R.A. van der Pol en H.M. Wattendorff, leden-juristen en G. Brinkhorst en
C.J. van der Hoeven, leden-beroepsgenoten en M. van Esveld, secretaris.
Uitgesproken ter openbare zitting van 20 november 2023.
Voorzitter w.g. Secretaris w.g.