ECLI:NL:TGZCTG:2023:157 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2023/1891

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2023:157
Datum uitspraak: 13-11-2023
Datum publicatie: 13-11-2023
Zaaknummer(s): C2023/1891
Onderwerp: Overige klachten
Beslissingen: Niet-ontvankelijk
Inhoudsindicatie: Klacht tegen bedrijfsarts. De bedrijfsarts, destijds nog werkzaam als bedrijfsarts in opleiding, heeft in eerste instantie contact gehad met klager in het kader van een preventief traject, in de periode van eind 2020 tot medio 2021. Daarna heeft hij klager begeleid na diens ziekmelding. Ruim negen maanden later is de betrokkenheid van de bedrijfsarts beëindigd. Klager is ontevreden over de begeleiding van de bedrijfsarts en voelt zich door hem niet geholpen. Klager heeft meerdere klachten over het handelen van de bedrijfsarts. Het Regionaal Tuchtcollege heeft geoordeeld dat de klacht kennelijk ongegrond is. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het door klager ingestelde beroep.

C E N T R A A L  T U C H T C O L L E G E
voor de Gezondheidszorg
Beslissing in de zaak onder nummer C2023/1891 van:
                A., wonende te B., appellant, klager in eerste aanleg,
tegen
                C., destijds werkzaam als AIOS bedrijfsarts, thans als bedrijfsarts,
                werkzaam te D., verweerder in beide instanties, gemachtigde:                 mr. K.P. Schuchhard-van Os, werkzaam te Amsterdam.
1.    Verloop van de procedure
A. - hierna klager - heeft op 31 mei 2022 bij het Regionaal Tuchtcollege te Amsterdam tegen C. - hierna de bedrijfsarts - een klacht ingediend. Bij beslissing in raadkamer van 31 maart 2023, onder nummer A2022/4327 heeft dat college de klacht kennelijk ongegrond verklaard. Klager is van die beslissing tijdig in beroep gekomen. De bedrijfsarts heeft een verweerschrift in beroep ingediend. 
Het Centraal Tuchtcollege heeft op 17 augustus 2023 nog een brief ontvangen van klager (brief d.d. 13 augustus 2023 met bijlagen). Het Centraal Tuchtcollege heeft nadien nog drie e-mails ontvangen van klager (e-mail d.d. 12 september 2023 met bijlagen, e-mail d.d. 13 september 2023 en e-mail d.d. 14 september 2023 met bijlage).
De zaak is op de zitting van het Centraal Tuchtcollege van 2 oktober 2023 behandeld. Klager was daarbij aanwezig. De bedrijfsarts was ook aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde mr. K.P. Schuchhard-van Os. Klager heeft zijn standpunten en 
mr. Schuhhard-van Os heeft de standpunten van de bedrijfsarts toegelicht aan de hand van spreekaantekeningen die aan het Centraal Tuchtcollege en de wederpartij zijn overgelegd.
2.    Beslissing in eerste aanleg
    Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing de volgende feiten en     overwegingen ten grondslag gelegd.
“1.     De zaak in het kort
1.1    De bedrijfsarts, destijds nog werkzaam als bedrijfsarts in opleiding, heeft in eerste instantie contact gehad met klager in het kader van een preventief traject, in de periode van 23 december 2020 tot en met 30 juni 2021. Daarna heeft hij klager begeleid na diens ziekmelding op 24 augustus 2021. Op 2 juni 2022 is de betrokkenheid van de bedrijfsarts beëindigd. Klager is ontevreden over de begeleiding van de bedrijfsarts en voelt zich door hem niet geholpen. Klager heeft meerdere klachten over het handelen van de bedrijfsarts.
1.2    Het college komt tot het oordeel dat de klacht, in al haar onderdelen, kennelijk
ongegrond is. ‘Kennelijk’ betekent in deze beslissing dat duidelijk is dat de klacht niet gegrond kan worden verklaard zonder dat het nodig is om nog vragen aan de partijen te stellen. Hierna licht het college toe hoe het tot zijn beslissing is gekomen.
2.    De procedure
2.1    Het college heeft de volgende stukken ontvangen:
-    het klaagschrift met de bijlagen, ontvangen op 31 mei 2022;
-    het aanvullende klaagschrift met de bijlagen ontvangen op 29 juni 2022;
-    het aanvullende klaagschrift met de bijlagen ontvangen op 14 juli 2022;
-    het verweerschrift met de bijlagen;
-    de (ongedateerde) brief met bijlagen van klager, ontvangen op 1 september 2022;
-    de (ongedateerde) brief met bijlagen van klager, ontvangen op 7 september 2022;
-    de brief met bijlagen van 22 september 2022 van klager, ontvangen op 
        23 september 2022;
-    het proces-verbaal van het op 17 oktober 2022 gehouden mondelinge 
        vooronderzoek;
-    aanvullende stukken ingediend door klager, ontvangen op 14 november 2022.
2.2    Het college heeft de klacht in raadkamer behandeld. Dit betekent dat het college de zaak beoordeeld heeft op basis van de stukken, zonder dat de partijen daarbij aanwezig waren. 
3.    De klacht en de reactie van de arts
3.1    Klager verwijt de bedrijfsarts dat:
1.    klager van hem mocht doorwerken, terwijl klager liet weten dat het slecht met 
            hem ging;
2.    hij er niet voor heeft gezorgd dat klager onder behandeling kwam van een         
            psycholoog;
3.    hij niet klager, maar de werkgever van klager heeft geholpen.
3.2    De bedrijfsarts heeft de klacht bestreden. 
3.3    Het college gaat hieronder in op de standpunten van partijen.
4.    De overwegingen van het college
De criteria voor de beoordeling
4.1    De vraag is of de bedrijfsarts de zorg heeft verleend die van hem mocht worden verwacht. De norm daarvoor is een redelijk bekwame en redelijk handelende bedrijfsarts. Bij de beoordeling wordt rekening gehouden met de voor de bedrijfsarts geldende beroepsnormen en andere professionele standaarden.
Klachtonderdeel 1: klager mocht doorwerken, ondanks dat hij liet weten dat het slecht met hem ging 
4.2    Tijdens het mondelinge vooronderzoek heeft klager toegelicht dat hij al bij het eerste contact met de bedrijfsarts niet meer wilde werken, terwijl uiteindelijk pas na drie maanden is besproken dat hij zich voor twee halve dagen per week ziek zou melden. Als de bedrijfsarts eerder de optie om te stoppen met werken zou hebben aangeboden, zou klager dat direct hebben gedaan. 
4.3    De bedrijfsarts heeft verklaard dat hij klager al in de eerste periode heeft geadviseerd om te stoppen met werken, maar dat klager dat niet heeft gedaan.
4.4    Voor de stelling van klager dat de bedrijfsarts pas (te) laat de mogelijkheid om (tijdelijk) te stoppen of te minderen met werken met klager heeft besproken, vindt het college geen steun in het dossier. Over het eerste contact op 23 december 2020 heeft de bedrijfsarts onder andere opgeschreven dat hij aan klager heeft gevraagd of hij in staat was om te werken, waarop klager heeft geantwoord te willen blijven werken. Op 8 februari 2021 heeft de bedrijfsarts genoteerd dat hij de opties ‘mediation’ en ‘ziek verklaren’ met klager heeft besproken en dat hij heeft gevraagd of klager één van deze opties wilde, waarop het antwoord van klager “Neen” was. Op 12 februari 2021 heeft de bedrijfsarts in overleg met klager, klager doorverwezen naar E.-Groep om te onderzoeken of er sprake was van ziekte. Op 4 maart 2021 heeft de bedrijfsarts genoteerd (alle citaten voor zover van belang en inclusief eventuele taal- en typefouten):
“Overleg met wn.  Ivm aangegeven klachten, herhaaldelijk geadviseerd dat hij zich ziekmeldt, echter wilt hij dat alleen 2 halve dagen per week (dit ivm werktijden van echtgenote/ kind opvang).”

De bedrijfsarts heeft op 4 maart 2021 in zijn re-integratie advies ook opgenomen dat klager voorlopig deels arbeidsgeschikt in eigen werk is en dat het zijn advies is dat klager halve dagen werkt op woensdag en vrijdag. Verder heeft de bedrijfsarts die dag over een telefonisch contact met de werkgever van klager genoteerd:
“(…) Ik leg uit dat ik aan het begeleiden ben binnen de wettelijke kaders en dat daarom kan ik hem niet dwingen om te stoppen met werken.”
Klager heeft zich in de periode van 4 maart 2021 tot 24 augustus 2021 niet ziekgemeld. 
4.5    Uit het voorgaande volgt dat de bedrijfsarts wel degelijk, vanaf het eerste contact en meerdere malen, met klager heeft gesproken over het eventueel stoppen met werken. Dat klager dit niet heeft gedaan, ook als dit was ingegeven door angst voor de werkgever zoals klager stelt, kan de bedrijfsarts niet worden verweten. Het is aan klager zelf om te beoordelen of hij zich wel of niet ziekmeldt. Uit de beschikbare stukken volgt niet dat klager zijn angst om zich ziek te melden en zijn (grote) wens om wél te stoppen met werken met de bedrijfsarts heeft besproken. Integendeel, uit het dossier volgt dat klager aan de bedrijfsarts vertelde dat hij zijn werk met plezier deed en dat het zijn eigen keuze was om zich niet (deels) ziek te melden. Het college heeft geen aanleiding om aan de juistheid van de notities van de bedrijfsarts te twijfelen en er was dan ook voor de bedrijfsarts geen reden om nadrukkelijker de mogelijkheid van een ziekmelding ter sprake te brengen.
4.6    Dit klachtonderdeel is ongegrond.
Klachtonderdeel 2: de bedrijfsarts heeft niet gezorgd voor behandeling door een psycholoog
4.7    Tijdens het mondeling vooronderzoek heeft klager toegelicht dat hij op advies van de bedrijfsarts contact heeft opgenomen met zijn huisarts voor een doorverwijzing naar een psycholoog. Volgens klager lukte het via de huisarts niet om een psycholoog te vinden, vanwege erg lange wachtlijsten, waarop klager contact heeft opgenomen met de bedrijfsarts voor hulp hierbij. Klager is, zo begrijpt het college, ontevreden over de hulp die de bedrijfsarts geboden heeft. 
4.8    De bedrijfsarts stelt dat hij gedurende zijn contact met klager meerdere malen de hulp heeft geboden - met betrekking tot een behandeling van klager door een psycholoog - die hij in zijn hoedanigheid van bedrijfsarts kan bieden.
4.9    Uit het dossier volgt dat de bedrijfsarts op 9 februari 2021, na toestemming van klager, contact heeft opgenomen met de huisarts van klager. Tijdens dit contact bleek dat de huisarts niet volledig op de hoogte was van de klachten van klager. De bedrijfsarts heeft vervolgens in overleg met de huisarts klager doorverwezen naar E.- Groep voor onderzoek. De bedrijfsarts heeft dus op dat moment – toen bleek dat er nog geen doorverwijzing via de huisarts had plaatsgevonden – wel degelijk direct voor een doorverwijzing voor psychologisch/psychiatrisch onderzoek zorggedragen. De klacht is dan ook in zoverre ongegrond.
4.10    Ook in het traject na het onderzoek door E.-Groep valt de bedrijfsarts tuchtrechtelijk geen verwijt te maken. Uit het dossier volgt dat de bedrijfsarts op 25 augustus 2021 wederom telefonisch contact heeft gehad met de huisarts van klager. De bedrijfsarts heeft hierover genoteerd dat afgesproken is dat klager behandeld zal worden door de praktijkondersteuner bij de huisarts. Vervolgens is klager door de huisarts verwezen naar een psycholoog. Uit een notitie van de bedrijfsarts van 30 september 2021 volgt dat klager hem heeft verteld dat hij zijn psycholoog niet goed kan volgen omdat zij uit het buitenland komt en dat hij graag een andere psychologe wil. De bedrijfsarts heeft hem toen aangeraden dit zo snel mogelijk met zijn huisarts te regelen. Ook heeft de bedrijfsarts op een gegeven moment contact opgenomen met de (nieuwe) psycholoog van klager, omdat hij in een terugkoppeling van haar een discrepantie las. Het college is van oordeel dat het bovenstaande getuigt van een betrokken en zorgvuldige begeleiding door de bedrijfsarts. Het behoort niet tot de primaire taken van een bedrijfsarts om een werknemer door te verwijzen in de reguliere zorg. Dat de bedrijfsarts klager hiervoor dan ook verwijst naar de huisarts, is correct. Bovendien houdt de bedrijfsarts daarbij wel een vinger aan de pols door het te bespreken met klager en waar nodig contact op te nemen met de huisarts en de psycholoog.
4.11    Dit klachtonderdeel is ongegrond.
Klachtonderdeel 3: de bedrijfsarts heeft de werkgever geholpen en niet klager
4.12    Voor de – niet onderbouwde – stelling van klager dat de bedrijfsarts hem heeft misleid om klagers werkgever te helpen, dan wel dat de bedrijfsarts ‘partij kiest’ voor de werkgever, kan het college in de processtukken geen aanwijzingen vinden. De bedrijfsarts heeft dit verwijt nadrukkelijk bestreden. 
4.13    Ook dit klachtonderdeel is ongegrond.
Conclusie
4.14    De conclusie is dat de klacht in al haar onderdelen kennelijk ongegrond is.”
3.    Vaststaande feiten en omstandigheden
Het Centraal Tuchtcollege gaat bij de beoordeling van het beroep uit van de feiten die het Regionaal Tuchtcollege heeft weergegeven in overweging 1. “De zaak in het kort” van zijn beslissing. Deze weergave is in beroep niet of in elk geval onvoldoende, bestreden. 
4.    Beoordeling van het hoger beroep
Omvang van de zaak in beroep
4.1    Klager is het niet eens met de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege. Het beroep van klager heeft tot doel dat het Centraal Tuchtcollege de zaak in volle omvang beoordeelt en de klacht alsnog gegrond verklaart.
4.2    De bedrijfsarts heeft verweer gevoerd en verzoekt het Centraal Tuchtcollege om klager niet-ontvankelijk te verklaren in nieuwe klachten en het beroep voor het overige te verwerpen.
4.3    Klager heeft in beroep voor het eerst gesteld dat de bedrijfsarts de medische gegevens heeft veranderd en in het dossier heeft vermeld dat er sprake is van een burn-out terwijl hij dit ontkende in de gesprekken met klager. Voor zover klager de bedoeling heeft gehad hiermee zijn oorspronkelijke klacht uit te breiden, gaat het Centraal Tuchtcollege aan deze klacht voorbij. Een klager kan in beroep alleen die klachten ter beoordeling aan het Centraal Tuchtcollege voorleggen die in eerste aanleg aan het Regionaal Tuchtcollege ter beoordeling zijn voorgelegd. Nieuwe klachten vallen buiten het bereik van het beroep. Voor zover zijn beroepschrift nieuwe klachten bevat is klager daarin niet-ontvankelijk. 
Inhoudelijke beoordeling
4.4    Het Centraal Tuchtcollege is net als het Regionaal Tuchtcollege van oordeel dat de klachten van klager ongegrond zijn. Het Centraal Tuchtcollege licht dat hieronder verder toe. 
4.5    Het Centraal Tuchtcollege heeft kennisgenomen van de inhoud van de aan het Regionaal Tuchtcollege voorgelegde klacht en het debat dat partijen daarover schriftelijk bij dat tuchtcollege hebben gevoerd. Het door het Regionaal Tuchtcollege opgebouwde zaaksdossier is naar het Centraal Tuchtcollege gestuurd. 
4.6    In beroep hebben partijen het debat schriftelijk nog een keer gevoerd. Daarbij heeft ieder van hen standpunten ingenomen over de door het Regionaal Tuchtcollege vastgestelde feiten en de door dat college gegeven beschouwingen en beslissingen. Tijdens de mondelinge behandeling op 2 oktober 2023 is het debat voortgezet. 
4.7    De bespreking van de zaak in raadkamer na de mondelinge behandeling in beroep heeft het Centraal Tuchtcollege niet geleid tot het vaststellen van andere feiten of tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het Regionaal Tuchtcollege. Het Centraal Tuchtcollege sluit zich aan bij wat het Regionaal Tuchtcollege onder 
'4. De overwegingen van het college’ heeft overwogen en neemt dat hier over. 
4.8    Het Centraal Tuchtcollege is met het Regionaal Tuchtcollege van oordeel dat de begeleiding van de bedrijfsarts is gegaan zoals van een redelijk handelend bedrijfsarts verwacht mocht worden. Het feit dat klager zich niet erkend heeft gevoeld in zijn klachten over het treiteren door de werkgever kan de bedrijfsarts niet worden verweten. Anders dan door klager is ervaren volgt zowel uit de stukken als uit wat op de zitting is besproken dat de bedrijfsarts zich na het consult op 23 december 2023 heeft ingespannen voor klager. Zo heeft de bedrijfsarts contact opgenomen met de werkgever en heeft hij verder onderzoek (laten) doen naar de door klager ervaren stress en suïcidale gedachten. 
4.9     Dit betekent dat de klacht van klager niet gegrond is en dat het beroep wordt verworpen. 
5.    Beslissing
Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
                verklaart klager niet-ontvankelijk voor zover daarbij de klacht                 is uitgebreid of aangevuld; 
            verwerpt het beroep voor het overige. 
Deze beslissing is gegeven door: C.H.M. van Altena, voorzitter; J.M.T. van der Hoeven-Oud
en A.S. Gratama, leden-juristen en N. Abdoelkariem en A.H.J.M. Sterk, leden-beroepsgenoten en C.J.M. Manders, secretaris.
Uitgesproken ter openbare zitting van 13 november 2023.
        Voorzitter   w.g.                Secretaris  w.g.