ECLI:NL:TGZCTG:2023:154 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2023/1835 en C2023/1836

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2023:154
Datum uitspraak: 13-11-2023
Datum publicatie: 13-11-2023
Zaaknummer(s): C2023/1835 en C2023/1836
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen: Gegrond, berisping
Inhoudsindicatie: Klacht tegen huisarts werkzaam als arbo-arts. Klaagster verwijt de arbo-arts dat hij 1) onzorgvuldig heeft gehandeld tijdens de consulten, 2) zich heeft voorgedaan als bedrijfsarts en niet onder supervisie van een geregistreerde bedrijfsarts heeft gehandeld, 3) een datalek heeft veroorzaakt en 4) zijn beroepsgeheim heeft geschonden door het dossier met de werkgever van klaagster te bespreken. Het Regionaal Tuchtcollege heeft de klachtonderdelen 1, 2 en 3 gegrond verklaard, klachtonderdeel 4 ongegrond verklaard, en aan de arbo-arts de maatregel van een voorwaardelijke schorsing van 1 maand opgelegd, met daaraan bijzondere voorwaarden gekoppeld. De arbo-arts en de IGJ hebben hiertegen beroep ingesteld. Het Centraal Tuchtcollege verklaart klachtonderdeel 1 alsnog ongegrond, en legt aan de arbo-arts de maatregel van berisping op.

C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E
voor de Gezondheidszorg
Beslissing in de zaken onder de nummers:
C2023/1836:
A., huisarts, werkzaam te B., appellant, verweerder in eerste aanleg,
gemachtigde: mr. J. Plettenburg,
tegen
C., wonende te D., verweerster in beroep, klaagster in eerste aanleg,
gemachtigde: mr. R. Wubs,
en
C2023/1835:
Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd,
kantoorhoudend in Utrecht,
appellante,
vertegenwoordigd door: mr. C. Neve (senior juridisch adviseur) en A.A. Warris-Versteegen (senior inspecteur),
tegen
A., huisarts, werkzaam te B., verweerder,
gemachtigde: mr. J. Plettenburg.
1. Verloop van de procedure
C. - hierna klaagster - heeft op 4 maart 2022 bij het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle tegen A. – huisarts en werkzaam als arbo-arts, hierna de arbo-arts - een klacht ingediend. Bij beslissing van 17 januari 2023, onder nummer Z2022/3980, heeft dat college de klachtonderdelen 1, 2 en 3 gegrond verklaard, klachtonderdeel 4 ongegrond verklaard, en aan de arbo-arts de maatregel van een voorwaardelijke schorsing van 1 maand opgelegd, met een proeftijd van 2 jaren onder de volgende bijzondere voorwaarden:
“1. de arbo-arts verzoekt, binnen twee maanden na het onherroepelijk worden van dit
oordeel, om een inspectiebezoek van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) en
verleent daaraan volledige medewerking ter toetsing van zijn praktijkvoering aan geldende wet- en regelgeving en normen en richtlijnen van de beroepsgroep (waaronder de aanwezigheid van supervisie en/of praktijkbegeleiding door een bedrijfsgeneeskundige bij bedrijfsgeneeskundige werkzaamheden van de arts), en 2. indien en voor zover de IGJ de arbo-arts tot verbetermaatregelen verplicht, dienen deze binnen de door de IGJ gestelde termijn te worden geïmplementeerd”. De arbo-arts is van die beslissing tijdig in beroep gekomen (zaak C2023/1836). Klaagster heeft in die zaak een verweerschrift in beroep ingediend. Ook de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (hierna: IGJ) is van de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege tijdig in beroep gekomen (zaak C2023/1835). De arbo-arts heeft in die zaak een verweerschrift in beroep ingediend en ook klaagster heeft zich uitgelaten over het standpunt van de IGJ.
De zaken C2023/1836 en C2023/1835 zijn in beroep gevoegd behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 18 oktober 2023, waar zijn verschenen de arbo-arts, bijgestaan door mr. Plettenburg, klaagster, bijgestaan door mr. Wubs, en de IGJ, vertegenwoordigd door mr. Neve en mevr. Warris-Versteegen. De zaken zijn over en weer toegelicht. Mrs. Plettenburg, Wubs en Neve hebben dat gedaan aan de hand van schriftelijke aantekeningen die zij aan het Centraal Tuchtcollege hebben overgelegd.
2. Beslissing in eerste aanleg
Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.
“1. KERN VAN DE ZAAK EN DE BESLISSING
1.1
De klacht gaat over een huisarts die als arbo-arts werkzaam is bij een gecertificeerde arbodienst. Het verwijt is dat hij zich onterecht voordoet als bedrijfsarts. Daarnaast verwijt klaagster beklaagde dat hij onzorgvuldig heeft gehandeld door diagnoses te stellen, medicatiebeleid voor te stellen in plaats van klaagsters belastbaarheid te beoordelen en tevens zou de supervisie niet op orde zijn. Ook zou beklaagde een datalek hebben veroorzaakt en medische informatie met haar werkgever hebben gedeeld.
1.2
Het college verklaart de klacht deels gegrond. Beklaagde is te sturend geweest tijdens de consulten in zijn advisering waardoor hij intervenieerde in de behandelrelatie van klaagster met diverse zorgverleners. Daarnaast heeft beklaagde verwarring bij klaagster laten ontstaan over zijn rol als arbo-arts door zich in gesprekken wisselend voor te stellen als arts, arbo-arts of bedrijfsarts en zich op papier bedrijfsarts te noemen en was de supervisie niet op orde. Ook heeft beklaagde een datalek veroorzaakt. Aan beklaagde wordt de maatregel van een voorwaardelijke schorsing van één maand opgelegd.
1.3
Hieronder vermeldt het college eerst hoe de procedure is verlopen. Daarna legt het college de beslissing uit.
2. DE PROCEDURE
Het college heeft de volgende stukken ontvangen en gelezen:
- het klaagschrift met de bijlagen, binnengekomen op 4 maart 2022;
- het verweerschrift, binnengekomen op 25 mei 2022;
- de brief namens klaagster met bijlagen, binnengekomen op 5 september 2022;
- het proces-verbaal van het mondeling vooronderzoek d.d. 15 september 2022 en
- de door klaagster overgelegde geluidsopnames van consulten met beklaagde.
De zaak is behandeld op de zitting van 6 december 2022. Partijen en de gemachtigde van klaagster zijn verschenen. Deze gemachtigde heeft pleitnotities voorgelezen en overgelegd.
3. UITLEG VAN DE BESLISSING
3.1 De normen bij de beoordeling
Het college moet de vraag beantwoorden of de arts de zorg heeft verleend die van hem verwacht mocht worden. De norm daarvoor is een ‘redelijk bekwame beroepsuitoefening’. Bij de beoordeling wordt rekening gehouden met de voor de zorgverlener geldende beroepsnormen (bijvoorbeeld richtlijnen en protocollen) en de stand van de wetenschap op het moment van het handelen door de zorgverlener. Verder geldt als norm dat zorgverleners alleen tuchtrechtelijk aanspreekbaar zijn op hun eigen handelen.
3.2 De feiten
Klaagster, geboren in 1968, is op 28 juni 2020 uitgevallen op haar werk.
Beklaagde is huisarts en is als arbo-arts verbonden aan de gecertificeerde arbodienst E., verder ook te noemen de arbodienst. Hij heeft klaagster begeleid in haar ziekteverzuim.
Op 7 juli 2020 vond een telefonisch contact plaats tussen klaagster en beklaagde. Voorafgaand aan dit consult vond een gesprek plaats tussen beklaagde en de werkgever. Beklaagde maakte de volgende aantekening van het contact met de werkgever:
“Samengevat is er veel communicatie problematiek met werkneemster over haar functioneren, haar relatie met de team manager en het team, haar certificering, haar werkzaamheden. Er zou mogelijk sprake zijn van enig vermijdingsgedrag van werkneemster. Eigenlijk reeds sinds februari toen collega’s in een overleg, waar werkneemster niet bij aanwezig was, commentaar op haar onbereikbaarheid en de invulling van haar werkzaamheden (niet duidelijk) M.n. na een tweetal overleg situaties recent met het team is er sprake van beschuldigingen over en weer. M.a.g. haar recent ziekmelding op 28-06-2020.”
In de probleemanalyse van 7 juli 2020 staat bij de naam bedrijfsarts de voorletter en achternaam van beklaagde.
Het spreekuurverslag van 7 juli 2020 is ondertekend met “Arts” en de naam van beklaagde. In beide documenten is geen naam van een supervisor vermeld.
Op 8 juli 2020 ontving klaagster het spreekuurverslag per e-mailbericht van de arbodienst. Dit e-mailbericht is in kopie verstuurd naar klaagsters leidinggevende en de HR-medewerker bij de werkgever. In dit spreekuurverslag stond na weergave van het spreekuur vertrouwelijke en medische informatie over klaagster vanaf 2013. Dit waren in totaal negen pagina’s. Ook stond in dit document informatie die niet over klaagster ging, maar wel in haar dossier bij de arbodienst zat.
Op 10 juli 2020 diende klaagster per aangetekende brief een klacht in bij de arbodienst, beklaagde en een medewerker van de arbodienst en heeft zij hen aansprakelijk gesteld.
Op 21 juli 2020 en op 26 augustus 2020 zijn ook gesprekken geweest tussen klaagster en beklaagde. De spreekuurverslagen van 21 juli 2020 en 26 augustus 2020 zijn ondertekend met “Arts” en de naam van beklaagde. In de kop van de verslagen is telkens vermeld: Advies bedrijfsarts. In deze documenten is geen naam van een supervisor van de arbo-arts vermeld.
In het spreekuurverslag van 21 juli 2020 staat vermeld dat beklaagde aan het begin van het consult excuses heeft aangeboden voor het datalek met uitleg.
Klaagster is later weer ziek uitgevallen en heeft op 9 november 2021, 14 december 2021 en 8 februari 2022 ook gesprekken gehad met beklaagde.
Op de op 9 november 2021 ingevulde probleemanalyse staat bij naam bedrijfsarts de naam van beklaagde en geen naam van een supervisor vermeld.
In de transcriptie van de audio-opname van het gesprek van klaagster en beklaagde op
14 december 2021 staat onder meer het volgende:
“Goeiemorgen of middag is het bijna met [voor- en achternaam beklaagde, RTG],
bedrijfsarts bij de gemeente (…)”
In de transcriptie van de audio-opname van het gesprek van klaagster en beklaagde op
8 februari 2022 staat onder meer het volgende:
“Goeiemorgen, met [voor- en achternaam beklaagde, RTG], bedrijfsarts gemeente (…)”
3.3 De klacht
Klaagster verwijt de arbo-arts, samengevat, dat hij:
1. onzorgvuldig heeft gehandeld tijdens consulten door diagnoses te stellen, medicatiebeleid voor te stellen en klaagsters behandeling te willen beoordelen. Als arbo-arts had beklaagde haar belastbaarheid in werk moeten beoordelen;
2. onzorgvuldig heeft gehandeld door zich voor te doen als bedrijfsarts en niet onder supervisie van een geregistreerde bedrijfsarts heeft gehandeld;
3. een datalek heeft veroorzaakt;
4. zijn beroepsgeheim heeft geschonden door het dossier met de werkgever van klaagster te bespreken. Beklaagde heeft met meerdere werknemers van HR besproken dat klaagster onder behandeling is bij een instelling voor ‘zware psychiatrie’. Ook is medische informatie met medewerkers van de werkgever gedeeld zonder toestemming van klaagster waardoor klaagster is beschadigd.
Volgens klaagster heeft beklaagde haar, door zo te handelen, emotioneel beschadigd en benadeeld doordat hij vertrouwelijke informatie op de werkvloer heeft neergelegd en onderlinge verhoudingen op scherp heeft gezet. Klaagster zou door het delen van vertrouwelijke informatie in een verkeerd daglicht bij de werkgever zijn gesteld. Beklaagde zou als 70-jarige niet meer bij een arbodienst moeten bijklussen. Hij heeft geen ervaring en deskundigheid in de bedrijfsgeneeskunde.
3.4 Het verweer
De arbo-arts voert aan ten aanzien van de klachtonderdelen:
1. beklaagde wilde nadere informatie opvragen van behandelaars en medisch specialisten om haar belastbaarheid te kunnen beoordelen. Er is gesproken over de verwijzing van klaagsters huisarts naar GGZ-F.. Klaagster heeft uiteindelijk geen toestemming gegeven voor het opvragen van nadere informatie bij behandelaars.
Beklaagde heeft terecht aangegeven dat sprake was van een conflict in bedrijfsgenees-kundige zin, nu één van partijen (in dit geval de werkgever) dit vond. Met klaagster is herhaaldelijk gesproken over de onvrede met de teamleider en/of collega’s van klaagster.
In de periode van 9 november 2021 tot en met 8 februari 2022 heeft beklaagde klaagster gesproken in verband met lage rugklachten. Er was sprake van een adequate behandeling. Beklaagde heeft over het medicatiebeleid opgemerkt dat zij een sterke pijnstiller gebruikte met kans op verslaving bij langdurig gebruik. Beklaagde heeft klaagster geadviseerd het medicijn af te bouwen op het moment dat de pijn afnam, maar uiteraard altijd in overleg met haar huisarts;
2. beklaagde is als huisarts geregistreerd. Voor het werk als arbo-arts is hij ingewerkt door twee bedrijfsartsen en hij heeft een cursus verzuimbegeleiding gedaan. Om de maand is er intercollegiaal overleg tussen bedrijfsartsen in opleiding en artsen zonder deze opleiding, gesuperviseerd door twee bedrijfsartsen. Beklaagde kan op ieder moment ruggenspraak houden met één van de bedrijfsartsen en dit gebeurt regelmatig. Beklaagde werkt in een zogenoemde verlengde arm constructie onder supervisie van bedrijfsarts G.. Deze bedrijfsarts controleert steekproefsgewijs consulten van beklaagde.
Bij een eerste kennismakingsgesprek stelt beklaagde zich altijd voor als arbo-arts. Soms stelt beklaagde zich voor met de term bedrijfsarts omdat mensen de term arbo-arts niet kennen. In het spraakgebruik gebruikt beklaagde de term bedrijfsarts. Bij het eerste gesprek met klaagster heeft beklaagde niet duidelijk kenbaar gemaakt dat hij geen bedrijfsarts is. Beklaagde was niet op de hoogte van de regel van de NVAB waarin staat dat een bedrijfsarts duidelijk dient te maken wat zijn functie is. Er was wel regelmatig overleg met superviserende bedrijfsartsen;
3. beklaagde betreurt het dat er een datalek heeft plaatsgevonden en heeft dit aan klaagster laten weten. Hij heeft daarvoor excuses aangeboden. De oorzaak van het datalek hield verband met de wijze waarop binnen de arbodienst het opstellen van een terugkoppeling in een Worddocument, waar ook het hele medische dossier inzit, plaatsvond. Beklaagde dacht alle medisch informatie te hebben verwijderd, maar informatie over oude consulten tussen 2013 en 2018 waar beklaagde niet bij betrokken was bleek achteraf niet te zijn verwijderd. De backoffice heeft deze informatie verzonden, maar beklaagde neemt de verantwoordelijkheid daarvoor. De arbodienst heeft het bericht, voor zover nog niet gelezen, ingetrokken. Met de geadresseerden die de e-mail hadden ontvangen is contact opgenomen met het verzoek het bericht te verwijderen en de digitale prullenbak te legen en hiervan een bevestiging te sturen aan de arbodienst. Er zijn maatregelen genomen om ervoor te zorgen dat een dergelijke situatie in de toekomst kan worden voorkomen. Ook is de arbodienst overgestapt op een beter en veiliger automatiseringssysteem. Het datalek is ook gemeld bij de Autoriteit Persoonsgegevens;
4. beklaagde betwist dat hij zijn beroepsgeheim heeft geschonden.
3.5 De overwegingen van het college
3.5.1 Het college stelt, mede aan de hand van de verklaring van beklaagde ter zitting, bij de beoordeling van de klacht het volgende vast. Beklaagde heeft langdurig als huisarts in een eigen praktijk gewerkt. Nadat beklaagde zijn huisartsenpraktijk heeft overgedragen aan is hij vanaf april 2019 aan de slag gegaan als arbo-arts bij de gecertificeerde arbodienst E. die het ziekteverzuim van klaagster heeft begeleid. Na een inwerkperiode, waarbij hij met een bedrijfsarts een paar maanden heeft meegelopen, heeft hij onder supervisie een aantal consulten gedaan. Daarna deed beklaagde de consulten zelfstandig en besprak hij consulten na met een bedrijfsarts. In die tijd is hij opgeleid, al is dat volgens beklaagde een groot woord, en heeft hij informatie gekregen over de Wet verbetering poortwachter. Sinds die inwerkperiode werkt beklaagde zelfstandig en als hij ergens niet uitkomt kan hij dat voorleggen aan de bedrijfsarts. Beklaagde denkt niet dat hij heeft gecommuniceerd over supervisie en zijn rol als arbo-arts. De procedure met betrekking tot de supervisie is niet vastgelegd. Een keer per twee of drie maanden is er een overleg van bedrijfsartsen en artsen in opleiding.
Klachtonderdeel 1: Onzorgvuldig handelen tijdens consulten door diagnoses te stellen, medicatiebeleid voor te stellen en klaagsters behandeling te beoordelen.
3.5.2 De bedrijfsarts heeft een rol bij preventie, het voorkomen van verzuim, als ook bij
de verzuimbegeleiding en re-integratie van werkenden. Uit het ‘Standpunt delegatie van taken door de bedrijfsarts en supervisie’ van de NVAB (versie juni 2020, hierna te noemen: ‘het Standpunt’) volgt dat de bedrijfsarts die taken aan een arts kan delegeren, zoals hier het geval is geweest aan beklaagde. Het college volgt klaagster niet in haar verwijt dat beklaagde in dat verband ten onrechte diagnoses heeft gesteld. Een arts mag en kan een diagnose stellen of ter discussie stellen en ook de werknemer doorverwijzen naar een specialist, zonder hiervoor de huisarts te raadplegen. Waar klaagster met haar klacht wel een punt heeft, is dat beklaagde in zijn advisering over haar behandeling en de daarbij voorgeschreven medicatie (zoals oxycodon) teveel op de stoel van de behandelaar is gaan zitten en ten onrechte heeft geïntervenieerd in haar behandeling door haar huisarts en fysiotherapeut. De bedrijfsarts komt in dat verband een voorlichtende en geen sturende rol toe. In zoverre is de klacht gegrond. Het college kan zich na het beluisteren van de audio-opnamen, waarin beklaagde directief overkomt, voorstellen dat dit verwarrend en te sturend voor klaagster is geweest en dat klaagster zich hierdoor minder vrij heeft gevoeld in haar traject.
Klachtonderdeel 2: beklaagde heeft onzorgvuldig gehandeld door zich voor te doen als bedrijfsarts en niet onder supervisie van een geregistreerde bedrijfsarts te handelen.
3.5.3. Voor de beoordeling van dit klachtonderdeel is de inhoud van het genoemde Standpunt van de NVAB van belang. In deel 2 is beschreven welke taken de bedrijfsarts wel en niet kan delegeren, of werkzaamheden onder supervisie kunnen plaatsvinden en welke voorwaarden aan delegatie en supervisie worden gesteld. De stelling van klaagster dat de werkzaamheden van een bedrijfsarts niet gedelegeerd hadden kunnen worden, vindt geen steun in de regelgeving. Uit het Standpunt volgt dat er bij delegatie en supervisie protocollen en instructies dienen te zijn en daarop gebaseerde werkafspraken, waarin duidelijk is beschreven welke taken de gedelegeerde/gesuperviseerde wel en niet kan uitvoeren. De gedelegeerde/gesuperviseerde moet altijd de mogelijkheid hebben om de bedrijfsarts te consulteren. Verder dient de bedrijfsarts het toezicht op het uitvoeren van de gedelegeerde taak/de supervisie voldoende te verzekeren. Dit houdt onder meer in dat de bedrijfsarts en de gedelegeerde/gesuperviseerde structureel en op regelmatige basis aantoonbaar overleg voeren. De delegatie, het toezicht en de supervisie zijn maatwerk, afgestemd op de bekwaamheid en deskundigheid van de gedelegeerde/ gesuperviseerde. Verder dienen de bedrijfsarts en de gedelegeerde/gesuperviseerde de werknemer te informeren over de taakdelegatie/supervisie, op een zodanige wijze dat de functie en specifieke taak van de gedelegeerde/gesuperviseerde duidelijk is voor de werknemer en hij weet wie de verantwoordelijke bedrijfsarts is. Tevens laten de gedelegeerde/gesuperviseerde en de bedrijfsarts weten hoe en wanneer de werknemer de verantwoordelijke bedrijfsarts kan bereiken, ook zonder tussenkomst van de gesuperviseerde.
3.5.4. Het college constateert op basis van het dossier en wat ter zitting is besproken dat beklaagde klaagster niet heeft geïnformeerd over de taakdelegatie en de supervisie. Ook heeft beklaagde verzuimd aan klaagster duidelijk te maken wie de verantwoordelijk bedrijfsarts was en hoe en wanneer zij hem kon bereiken. Sterker nog, beklaagde heeft zichzelf in gesprekken als de bedrijfsarts voorgesteld, zoals blijkt uit de overgelegde geluidsopnames. Ook de spreekuurverslagen geven geen duidelijkheid over wie de verantwoordelijke bedrijfsarts is. Dat bleek ook niet uit de documenten, de correspondentie en de website van de arbodienst. De klacht is in zoverre gegrond. Klaagster heeft ook aangevoerd dat geen supervisie heeft plaatsgevonden, terwijl beklaagde die aanklacht (pas) ter zitting betwist. Volgens het Standpunt moeten er protocollen en instructies zijn en daarop gebaseerde werkafspraken, waarin duidelijk is beschreven welke taken beklaagde wel en niet kan uitvoeren. Dit kan bijvoorbeeld vastgelegd worden door zogenoemde bekwaamheids-verklaringen, die desgevraagd overlegd kunnen worden. Het college stelt vast dat de arbo-arts niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij overeenkomstig het Standpunt handelt. Zo heeft beklaagde verklaard dat de procedure met betrekking tot de supervisie niet is vastgelegd. Dat het overleg plaatsvond op verzoek van beklaagde of wanneer zich een probleem voordeed, is door beklaagde niet onderbouwd met stukken of feiten en omstandigheden waaruit dat kan volgen. Het college heeft op basis van dit alles niet kunnen vaststellen dat ten aanzien van klager overeenkomstig het Standpunt en de afspraken tussen beklaagde en de bedrijfsarts aantoonbaar structureel en regelmatig overleg heeft plaatsgevonden met de bedrijfsarts. Dat sprake is geweest van gestructureerde supervisie is niet aannemelijk geworden. Klachtonderdeel 2 is daarmee gegrond.
Klachtonderdeel 3: beklaagde heeft onzorgvuldig gehandeld doordat hij een datalek heeft veroorzaakt.
Klachtonderdeel 4: beklaagde heeft zijn beroepsgeheim geschonden door het dossier met de werkgever van klaagster te bespreken.
3.5.5. Het college zal beide klachtonderdelen gezamenlijk bespreken.
Beklaagde heeft erkend dat in de terugkoppeling van het eerste consult op 7 juli 2020 een
datalek heeft plaatsgevonden. Dat hield verband met het door de arbodienst gehanteerde dossiersysteem, waarbij een terugkoppeling in een Worddocument werd verwerkt waaraan het medisch dossier van de werknemer was gekoppeld. Beklaagde heeft verklaard dat hij bij het opstellen van een bericht handmatig het medisch dossier moest verwijderen en dat hij dacht dit te hebben gedaan. Hij heeft niet gezien dat oude consulten met klaagster tussen 2013 en 2018, waar hij niet bij betrokken was, naar de werkgever zijn gestuurd. Beklaagde wijst naar de backoffice die het bericht heeft verzonden, maar neemt er wel zijn verantwoordelijkheid voor. Volgens beklaagde heeft hij tegen de arbodienst gezegd dat het dossiersysteem “terug naar de middeleeuwen” was en dat het eigenlijk te gek voor woorden was dat hij nog zo moest werken. Dat neemt niet weg dat beklaagde verantwoordelijk blijft voor het naleven van de professionele standaarden die voor hem gelden. Daarbij hoort ook het zich houden aan de basisregels zoals beschreven in de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG)
3.5.6. Beklaagde heeft naar het oordeel van het college in strijd gehandeld met de ingevolge artikel 88 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG) voor hem geldende geheimhoudingsverplichting door ten onrechte medische informatie over klaagster in de terugkoppeling op te nemen. Op grond van de ‘KNMG-code Gegevensverkeer en samenwerking bij arbeidsverzuim en re-integratie’ en de ‘Leidraad bedrijfsarts en privacy’ mocht beklaagde in zijn terugkoppeling enkel functionele beperkingen, restmogelijkheden, de verwachte duur van het verzuim en de mate van arbeidsongeschiktheid opnemen, evenals eventuele aanpassingen of werkvoorzieningen, het verwachte einddoel van de re-integratie en werkgerelateerde oorzaken voor arbeidsongeschiktheid. Klachtonderdeel 3. is gegrond.
3.5.7 Klaagster verwijt beklaagde met klachtonderdeel 4 dat hij zijn beroepsgeheim heeft geschonden door het dossier met de werkgever van klaagster te bespreken. Beklaagde zou met meerdere werknemers van HR hebben besproken dat klaagster onder behandeling is bij een instelling voor ‘zware psychiatrie’. Ook is medische informatie met medewerkers van de werkgever gedeeld zonder toestemming van klaagster waardoor klaagster is beschadigd.
Zoals hiervoor is overwogen is via het datalek ten onrechte medische informatie bij de werkgever en enkele medewerkers terechtgekomen. Dat beklaagde daarnaast ten onrechte medische informatie met de werkgever heeft besproken, waaronder de behandeling van klaagster bij een psychiatrische instelling, is door klaagster onvoldoende onderbouwd en heeft het college niet vast kunnen stellen. Klaagster verwijt beklaagde ook dat hij voorafgaand aan het eerste consult overleg met de werkgever heeft gehad. Dat acht het college niet klachtwaardig. Wel dient beklaagde in een dergelijk geval zijn rol duidelijk te kaderen evenals de informatie die daarbij gedeeld wordt. De werkgever mag in een dergelijk voorgesprek ook informatie verschaffen over een conflict met klaagster, maar die informatie dient in dat geval ook te worden gedeeld door beklaagde met de werknemer. Beklaagde dient ervoor te waken dat hij niet in een tunnelvisie terechtkomt en zijn onafhankelijke positie te behouden en dit naar de werkgever én werknemer met nadruk te benoemen en te bewaken. Wat opvalt is dat beklaagde snel, al tijdens het eerste consult, conclusies trekt en van mening is dat de STECR-richtlijn van toepassing is. Maar dat hij aldus oordelend onzorgvuldig heeft gehandeld, kan het college niet vaststellen.
Klachtonderdeel 4. is ongegrond.
3.6. Conclusie
De klacht is voor wat betreft de onderdelen 1.,2. en 3. gegrond. Klachtonderdeel 4. is ongegrond.
3.7 Maatregel
Het college overweegt over de op te leggen maatregel het volgende. Beklaagde heeft het belang van een concrete invulling van de supervisie/taakdelegatie en de (procedurele) verslaglegging daarvan niet onderkend. Ook heeft hij zich naar klaagster toe ten onrechte als bedrijfsarts gepresenteerd en is hij noch over de supervisie, noch over zijn eigen rol transparant en rolvast geweest richting klaagster. Het college acht het van belang dat de arbo-arts hier verbeteringen aanbrengt in zijn werkwijze. Hoewel hij met de beste bedoelingen heeft geadviseerd over het medicatiegebruik en de behandeling van klaagster, is hij te sturend geweest en heeft hij daarmee verwarring bij klaagster over de deugdelijkheid van haar behandeling en deskundigheid van de behandelaars veroorzaakt. Beklaagde dient zich daar in de toekomst rekenschap van te geven. Daarnaast heeft beklaagde een datalek veroorzaakt waarbij medische informatie van klaagster over een aantal jaren is gedeeld met de werkgever en collegae. Dat beklaagde in de organisatie met een middeleeuws dossiersysteem moest werken, ontslaat hem niet van de verplichting zorgvuldig met medische gegevens om te gaan teneinde een datalek te voorkomen.
Beklaagde is daarvan geschrokken toen hij dat ontdekte en heeft zijn excuses aangeboden, maar moet zich realiseren dat de positie van een (zieke) werknemer bij de werkgever kwetsbaar is en dat zijn handelen van invloed is op die positie. Dat de werkgever kennis heeft gekregen van vertrouwelijke medische informatie rondom de werknemer kan immers niet meer worden teruggedraaid. Anderzijds stelt het college vast dat beklaagde niet eerder tuchtrechtelijk is veroordeeld.
Alles overziende acht het college oplegging van de maatregel van een voorwaardelijke schorsing passend.
Gelet op de ernst van de verwijtbare gedragingen van de arts, en de blijvende onduidelijkheid over de inrichting van de supervisie van de arbo-arts, is het college van oordeel dat in dit geval niet kan worden volstaan met de maatregel van berisping. Vanuit het oogpunt van zijn taak, namelijk het bewaken en bevorderen van de kwaliteit van de zorgverlening, zal het college daarom de maatregel van voorwaardelijke schorsing van de inschrijving van de arts als arts in het BIG-register voor de duur van één maand opleggen. Het college ziet in dit geval ook redenen om aan de voorwaardelijke schorsing een bijzondere voorwaarde te verbinden, zoals deze hierna in de beslissing is geformuleerd.
3.8 Publicatie
Om redenen, aan het algemeen belang ontleend, zal de beslissing worden bekendgemaakt zoals hierna omschreven, zodra de beslissing onherroepelijk is. Dit algemeen belang bestaat uit het leereffect van deze uitspraak voor de bedrijfsgeneeskundige zorg door arbo-artsen.”.
3. Vaststaande feiten en omstandigheden
Voor de beoordeling van het beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals deze zijn vastgesteld door het Regionaal Tuchtcollege en hiervoor onder “3.2 De feiten” zijn weergegeven.
4. Beoordeling van de beroepen
Procedure
4.1 In beroep is de schriftelijke klacht over het beroepsmatig handelen van de arbo-arts nog een keer aan de tuchtrechter ter beoordeling voorgelegd. Het Centraal Tuchtcollege heeft kennis genomen van de inhoud van die in eerste aanleg geformuleerde klacht en het daarover in eerste aanleg gevoerde debat. Het door het Regionaal Tuchtcollege gevormde zaaksdossier is aan het Centraal Tuchtcollege gestuurd. In beroep is het debat door partijen schriftelijk nog een keer gevoerd, waarbij door ieder van hen standpunten zijn ingenomen naar aanleiding van de door het Regionaal Tuchtcollege vastgestelde feiten en de door dat College gegeven beschouwingen en beslissingen. Tijdens de mondelinge behandeling op 18 oktober 2023 is dat debat voortgezet.
4.2 Het beroep van de arbo-arts (C2023.1836) richt zich tegen de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege ten aanzien van de klachtonderdelen 1, 2 en 3 en de opgelegde maatregel. Klaagster stelt dat het beroep van de arbo-arts moet worden verworpen.
4.3 De IGJ heeft beroep ingesteld tegen de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege omdat zij bezwaren heeft tegen de opgelegde bijzondere voorwaarden. Als het Centraal Tuchtcollege opnieuw beslist een voorwaardelijke schorsing op te leggen, verzoekt de IGJ om daaraan andersluidende bijzondere voorwaarden te verbinden. De arbo-arts sluit zich aan bij het standpunt van de IGJ dat de bijzondere voorwaarden voldoende duidelijk en specifiek geformuleerd moeten zijn en dat het Regionaal Tuchtcollege de IGJ ten onrechte een dubbelrol heeft toebedeeld, maar hij kan zich niet (volledig) vinden in de door de IGJ voorgestelde bijzondere voorwaarden en verzoekt het Centraal Tuchtcollege deze – bij oplegging van een voorwaardelijke maatregel – niet integraal over te nemen. Klaagster kan zich op dit punt vinden in het standpunt van de IGJ.
4.4 Gelet op het voorgaande zal het Centraal Tuchtcollege oordelen over de beroepen ten aanzien van de klachtonderdelen 1, 2 en 3. Klachtonderdeel 4 is in beroep niet meer aan de orde.
Beoordeling van de zaak C2023.1836
4.5 Anders dan het Regionaal Tuchtcollege verklaart het Centraal Tuchtcollege klachtonderdeel 1 ongegrond. Van onzorgvuldig handelen tijdens de consulten is naar het oordeel van het Centraal Tuchtcollege niet gebleken. De arbo-arts heeft tijdens de consulten aan klaagster gevraagd naar de behandeling(en) van klaagster en haar adviezen gegeven. Dat hij daarin te sturend is geweest en/of daarmee te veel op de stoel van de behandelaar is gaan zitten, is naar het oordeel van het Centraal Tuchtcollege op basis van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting niet komen vast te staan. Het is te betreuren dat klaagster dit wel zo heeft ervaren. Het zou wellicht beter zijn geweest als de arbo-arts bij klaagster zou hebben geverifieerd hoe zij de consulten heeft ervaren en hoe zijn adviezen door haar werden ontvangen, maar het achterwege laten daarvan levert geen tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen op. Op dit punt slaagt het beroep van de arbo-arts.
4.6 Klachtonderdeel 2 bestaat uit twee subonderdelen: onzorgvuldig handelen door a) zich voor te doen als bedrijfsarts en b) niet onder supervisie van een geregistreerde bedrijfsarts te handelen. De arbo-arts heeft- ook ter zitting bij het Centraal Tuchtcollege- erkend dat hij zich bij herhaling ten onrechte als bedrijfsarts heeft voorgedaan, zowel mondeling als schriftelijk. Het beroep tegen de gegrondverklaring van Subonderdeel a) faalt. Dat geldt ook voor het beroep tegen Subonderdeel b. De arbo-arts heeft – ook in beroep – niet aannemelijk gemaakt dat in de periode waarop de klacht ziet (2020/2021) reeds sprake was van een gestructureerde supervisie die voldeed aan de eisen gesteld in het Standpunt van de NVAB. Hij heeft klaagster hierover evenmin op de juiste wijze geïnformeerd. Dat de supervisie ten aanzien van de arbo-arts bij E. inmiddels wel op orde lijkt te zijn, is een omstandigheid die zal worden meegewogen bij het bepalen van de op te leggen maatregel. Het beroep faalt ook op dit onderdeel.
4.7 Hetzelfde geldt voor klachtonderdeel 3. De arbo-arts erkent dat sprake is geweest van een datalek en heeft zich in hoger beroep niet inhoudelijk verzet tegen gegrondverklaring van dit klachtonderdeel. Wel heeft hij gewezen op de adequate wijze waarop het datalek is afgehandeld en de excuses die hij daarvoor meermaals aan klaagster heeft aangeboden. Naar het oordeel van het Centraal Tuchtcollege kunnen deze op zich juiste maatregelen niet afdoen aan de ernst van het datalek en de impact die dat voor klaagster heeft gehad.
Het Centraal Tuchtcollege kan zich voorts vinden in de overwegingen van het Regionaal Tuchtcollege over dit klachtonderdeel en neemt die over. Het beroep hiertegen faalt.
4.8 Het voorgaande leidt tot de slotsom dat de arbo-arts op meerdere manieren tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld: hij heeft als arbo-arts ten onrechte bij herhaling de titel van bedrijfsarts gebruikt, hij heeft als arbo-arts tijdens de behandeling van klaagster in 2020/2021 niet onder supervisie van een geregistreerde bedrijfsarts gewerkt zoals bedoeld in de het Standpunt van de NVAB, én hij heeft een datalek veroorzaakt waardoor vertrouwelijke informatie over klaagster bij haar werkgever terecht is gekomen. Dit zijn ernstige tekortkomingen die niet zonder gevolg kunnen blijven. In het voordeel van de arbo-arts wordt meegewogen dat hij het kwalijke van zijn handelen inziet, hij daarvoor zijn verantwoordelijkheid neemt, zijn excuses heeft aangeboden en heeft gewerkt aan verbetering. Ook wordt in aanmerking genomen dat in beroep klachtonderdeel 1 alsnog ongegrond wordt verklaard. Alles afwegende acht het Centraal Tuchtcollege oplegging van de maatregel van berisping passend en toereikend.
4.9 De gemachtigde van klaagster heeft in beroep het Centraal Tuchtcollege verzocht om de arbo-arts te veroordelen in de proceskosten in eerste aanleg en in beroep. Omdat de klacht deels gegrond wordt verklaard en aan de arbo-arts een maatregel wordt opgelegd, zal het verzoek worden toegewezen als volgt. Het college zoekt aansluiting bij de “Oriëntatiepunten kostenveroordeling tuchtcolleges voor de gezondheidszorg”. De voor vergoeding in aanmerking komende kosten voor juridische bijstand bedragen € 597,00 per punt. Uitgegaan wordt van in totaal 4 punten (1 punt voor aanwezigheid bij het mondeling vooronderzoek in eerste aanleg, 1 punt voor aanwezigheid bij de zitting in eerste aanleg,
1 punt voor het verweerschrift in beroep en 1 punt voor aanwezigheid bij de zitting in beroep). Dit betekent een vergoeding van € 2.388,00. Voorts wordt aan reiskosten € 50,00 toegewezen.
Beoordeling van de zaak C2023.1835
4.10 Omdat het Centraal Tuchtcollege geen voorwaardelijke maatregel zal opleggen aan de arbo-arts, is het verzoek van de IGJ met betrekking tot de bijzondere voorwaarden niet meer aan de orde omdat daarbij geen belang meer bestaat. Het Centraal College zal het beroep van de IGJ daarom afwijzen.
4.11 Om redenen ontleend aan het algemeen belang zal het Centraal Tuchtcollege bepalen dat onderhavige beslissing op na te noemen wijze wordt bekend gemaakt.
5. Beslissing
Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
bekrachtigt de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege voor zover deze inhoudt de gegrondverklaring van de klachtonderdelen 2 en 3;
vernietigt de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege voor zover
daarin klachtonderdeel 1 gegrond is verklaard, en in zoverre opnieuw rechtdoende:
verklaart klachtonderdeel 1 alsnog ongegrond;
vernietigt de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege voor zover
daarin de maatregel van voorwaardelijke schorsing is opgelegd, en in zoverre opnieuw rechtdoende:
legt aan de arbo-arts de maatregel van berisping op;
veroordeelt de arbo-arts in de vastgestelde kosten van klaagster van
€ 2.438,00 en veroordeelt hem het totaalbedrag te voldoen op de bankrekening van de gemachtigde van klaagster binnen een maand nadat deze hem schriftelijk het bankrekeningnummer en de
tenaamstelling van de bankrekening waarop dit bedrag kan worden gestort heeft laten weten;
wijst het beroep van de IGJ af;
bepaalt dat deze beslissing op de voet van artikel 71 Wet BIG geanonimiseerd zal worden bekendgemaakt in de Staatscourant, en zal worden aan¬geboden aan het Tijdschrift voor Gezondheidsrecht, Gezondheidszorg Jurisprudentie, Medisch Contact en het Tijdschrift
voor Bedrijfs- en Verzekeringsgeneeskunde, met het verzoek tot
plaatsing.
Deze beslissing is gegeven door: S.M. Evers, voorzitter; J.M. Rowel-van der Linde en
A.S. Gratama, leden-juristen en W. de Ruijter en A.H.J.M. Sterk, leden-beroepsgenoten en
N. Germeraad-van der Velden, secretaris.
Uitgesproken ter openbare zitting van 13 november 2023
Voorzitter w.g. Secretaris w.g.