ECLI:NL:TGZCTG:2023:152 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2023/1823
ECLI: | ECLI:NL:TGZCTG:2023:152 |
---|---|
Datum uitspraak: | 13-11-2023 |
Datum publicatie: | 13-11-2023 |
Zaaknummer(s): | C2023/1823 |
Onderwerp: | Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose |
Beslissingen: | Ongegrond/afwijzing |
Inhoudsindicatie: | Klacht tegen een huisarts. Klaagster was als patiënt van juli 2021 tot begin september 2021 ingeschreven bij één van de vijf huisartsenpraktijken die een overkoepelende organisatie exploiteert. De huisarts is in die praktijk werkzaam als vaste waarnemer. Klaagster heeft begin juli 2021 gevraagd om een consult. Dit consult heeft een dag later plaatsgevonden. De huisarts heeft klaagster verwezen naar het ziekenhuis voor beeldvormend onderzoek. Tegen de krampen die klaagster had, heeft de huisarts inhibin voorgeschreven. Klaagster heeft zich eind juli 2021 bij de huisarts gemeld met het vermoeden van een ontstoken piriformis. Hoewel de behandelend fysiotherapeut daar niet aan dacht, heeft de huisarts klaagster op haar verzoek verwezen naar een neuroloog van het ziekenhuis waar zij eerder naar was doorverwezen. Klaagster is niet tevreden over de behandeling van de huisarts en verwijt hem dat hij slecht heeft geluisterd, heeft nagelaten haar tijdig naar een neuroloog te verwijzen, haar niet serieus heeft genomen, onnodige onderzoeken heeft verricht, geweigerd heeft haar inzage in haar dossier te geven en haar gezondheidssituatie heeft doen verslechteren. Het Regionaal Tuchtcollege acht de klacht kennelijk ongegrond. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep van klaagster tegen deze beslissing. |
C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E
voor de Gezondheidszorg
Beslissing in de zaak onder nummer C2023/1823 van:
A., wonende te B.,
appellante, klaagster in eerste aanleg,
tegen
C., huisarts, werkzaam te B,
verweerder in beide instanties,
gemachtigde: mr. A.C.I.J. Hiddinga, werkzaam te Amsterdam.
1. Verloop van de procedure
A.– hierna klaagster – heeft op 29 april 2022 bij het Regionaal Tuchtcollege te Amsterdam
tegen C. – hierna de huisarts – een klacht ingediend. Bij beslissing van
6 januari 2023, onder nummer A2022/4038, heeft dat college de klacht kennelijk ongegrond
verklaard. Klaagster is op tijd in beroep gekomen tegen deze beslissing. De huisarts
heeft geen verweerschrift in beroep ingediend maar zijn gemachtigde heeft op de zitting
verweer gevoerd.
De zaak is op de openbare zitting van Centraal Tuchtcollege van 9 oktober 2023 tegelijk
behandeld met de zaken C2023/1821 en C2023/1822. De zaken zijn niet gevoegd. Op de
zitting is verschenen klaagster, en namens de huisarts is verschenen mr. Hiddinga.
De huisarts heeft vanwege een verblijf in het buitenland verzocht om digitaal deel
te nemen aan de zitting. Het Centraal Tuchtcollege heeft dit mogelijk gemaakt, maar
tijdens de zitting heeft de huisarts geen gebruik gemaakt van de openstaande verbinding
noch heeft zijn gemachtigde hem telefonisch kunnen bereiken. Klaagster en mr. Hiddinga
hebben de standpunten nader toegelicht. Zij hebben dat gedaan aan de hand van spreekaantekeningen
die zij aan het Centraal Tuchtcollege en aan de wederpartij hebben overhandigd.
2. Beslissing in eerste aanleg
Het Regionaal Tuchtcollege heeft het volgende overwogen en geoordeeld:
“2. Waar gaat de zaak over?
2.1 Klaagster, geboren in 1955, was als patiënt van juli 2021 tot begin september
2021 ingeschreven bij één van de vijf huisartsenpraktijken die Medicor in B. exploiteert.
De arts is in die praktijk werkzaam als vaste waarnemer.
2.2 Klaagster heeft op 8 juli 2021 gevraagd om een consult. Dit consult heeft plaatsgevonden
op 9 juli 2021. De arts heeft klaagster verwezen naar het D. in B. voor beeldvormend
onderzoek. Tegen de krampen die klaagster had, heeft de arts inhibin voorgeschreven.
2.3 Klaagster heeft zich op 27 juli 2021 bij de arts gemeld met het vermoeden van
een ontstoken piriformis. Hoewel de behandelend fysiotherapeut daaraan niet dacht,
heeft de arts klaagster op haar verzoek verwezen naar een neuroloog van het D. Bij
E(valuatie) is in het medisch dossier vermeld:”uitstralende pijn L>R, na val, dd pseudorad
syndroom/uitsluiten ospiriformissyndroom”.
2.4 Klaagster is niet tevreden over de behandeling van de arts en verwijt hem dat
hij slecht heeft geluisterd, heeft nagelaten haar tijdig naar een neuroloog te verwijzen,
haar niet serieus heeft genomen, onnodige onderzoeken heeft verricht, geweigerd heeft
haar inzage in haar dossier te geven en haar gezondheidssituatie heeft doen verslechteren.
3. Wat zijn de overwegingen van het college?
3.1 Het college komt tot de conclusie dat de arts niet tuchtrechtelijk verwijtbaar
heeft gehandeld. Het college licht dat als volgt toe.
3.2 Bij een tuchtrechtelijke toetsing gaat het er niet om of de arts beter had
kunnen handelen maar om het geven van een antwoord op de vraag of de arts bij het
beroepsmatig handelen binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening
is gebleven, waarbij rekening moet worden gehouden met de wetenschappelijke inzichten
en hetgeen in de beroepsgroep als norm of standaard is aanvaard ten tijde van het
klachtwaardig geachte handelen.
3.3 Uit wat is vermeld onder 2.1 tot en met 2.3 volgt dat de arts steeds heeft
gereageerd op wat klaagster hem vertelde. Hij heeft geluisterd en naar aanleiding
van wat klaagster hem vertelde beslissingen genomen. Naar aanleiding van wat klaagster
hem vertelde tijdens het consult van 9 juli 2021 heeft hij beeldvormend onderzoek
laten verrichten. Dit is naar het oordeel van het college een adequate reactie op
de klachten van klaagster. Voor een onmiddellijke verwijzing zonder onderzoek gaven
de klachten van klaagster geen aanleiding. Van een onnodig onderzoek is gelet op de
klachten van klaagster geen sprake. Dat dit onderzoek niet onmiddellijk kon plaatsvinden
is de arts niet aan te rekenen. Van een situatie waarin het noodzakelijk was dit onderzoek
met voorrang – en met voorbijgaan aan de bestaande wachtlijsten - te laten uitvoeren
bestond gelet op de door klaagster geuite klachten geen aanleiding. Ook naar aanleiding
van het consult van 27 juli 2021 heeft de arts met een verwijzing naar een neuroloog
adequaat gereageerd. Nu slechts sprake was van krampen was er voor de arts geen aanleiding
voor een zogenoemde spoedverwijzing. Verder blijkt uit het medisch dossier dat steeds
is gereageerd op verzoeken van klaagster die zij aan de balie of telefonisch heeft
gedaan. Aanwijzingen dat de arts ondanks wat hiervoor is overwogen klaagster toch
niet serieus heeft genomen bieden de processtukken niet.
3.4 Het college heeft niet kunnen vaststellen dat de arts heeft geweigerd klaagster
inzage in haar dossier te geven. De arts is naar zijn stelling niet op de hoogte van
zo’n verzoek. Het is het college uit de stukken in het dossier niet gebleken dat klaagster
een verzoek tot inzage van haar dossier heeft gedaan. Klaagster heeft ook niet aangegeven
wanneer dit verzoek is gedaan. Het college heeft ook anderszins niet kunnen vaststellen
dat het aannemelijk is dat klaagster een verzoek heeft gedaan en dat de arts dit heeft
afgewezen. Zo is niet gebleken dat klaagster zich na een afwijzing bijvoorbeeld tot
de praktijk(houder) heeft gewend. De klacht ter zake treft dan ook geen doel.
3.5 Uit hetgeen is overwogen in 3.3 en 3.4 volgt dat het verwijt dat de handelwijze
van de arts de gezondheidssituatie van klaagster heeft doen verslechteren in plaats
van verbeteren ook geen doel treft.
3.6 Conclusie
De conclusie is dat de klacht in al haar onderdelen kennelijk ongegrond is. ”
3. Vaststaande feiten en omstandigheden
Het Centraal Tuchtcollege gaat bij de beoordeling van het beroep uit van de feiten
die het Regionaal Tuchtcollege heeft vastgesteld en hierboven onder 2.1 tot en met
2.3. zijn weergegeven. De daar vastgestelde feiten zijn in beroep niet of in elk geval
onvoldoende, bestreden.
4. Beoordeling van het beroep
Omvang van de zaak in beroep
4.1 Klaagster is het niet eens met de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege.
Zij wil met haar beroep de klacht in volle omvang door het Centraal Tuchtcollege laten
beoordelen. Het beroep van klaagster strekt ertoe dat het Centraal Tuchtcollege de
klacht alsnog gegrond verklaart.
4.2 De huisarts heeft in beroep gemotiveerd verweer gevoerd. Hij is van mening
dat het beroep van klaagster moet worden verworpen en de beslissing van het Regionaal
Tuchtcollege moet worden bevestigd.
Inhoudelijke beoordeling
4.3 Het Centraal Tuchtcollege is net als het Regionaal Tuchtcollege van oordeel
dat de klacht van klaagster ongegrond is. Het Centraal Tuchtcollege licht dat hierna
toe.
4.4 Het Centraal Tuchtcollege heeft kennisgenomen van de inhoud van de aan het
Regionaal Tuchtcollege voorgelegde klacht en het debat dat partijen daarover schriftelijk
bij dat tuchtcollege hebben gevoerd. Het door het Regionaal Tuchtcollege opgebouwde
zaaksdossier is aan het Centraal Tuchtcollege gestuurd. In beroep hebben partijen
het debat schriftelijk nog een keer gevoerd. Tijdens de mondelinge behandeling op
23 oktober 2023 is dat debat voortgezet.
4.5 Op de zitting zijn de standpunten van klaagster en van de huisarts uitvoerig
besproken. De behandeling van de zaak in beroep heeft het Centraal Tuchtcollege geen
aanleiding gegeven tot de vaststelling van andere feiten of tot andere beschouwingen
en beslissingen dan die van het Regionaal Tuchtcollege. Het Centraal Tuchtcollege
is het eens met wat het Regionaal Tuchtcollege onder ‘3. Wat zijn de overwegingen
van het college?’ heeft overwogen en neemt deze hier over. Daarmee sluit het Centraal
Tuchtcollege zich aan bij het oordeel van het Regionaal Tuchtcollege dat van tuchtrechtelijk
verwijtbaar handelen geen sprake is. Dit betekent dat het beroep zal worden verworpen.
5. Beslissing
Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
verwerpt het beroep.
Deze beslissing is gegeven door E.J. Daalder, voorzitter,
M.W. Zandbergen en R.H. Zuijderhoudt, leden-juristen, en O.T.M. Schouten en
M.G.M. Smid-Oostendorp, leden-beroepsgenoten, en E. van der Linde, secretaris.
Uitgesproken ter openbare terechtzitting van 13 november 2023.
Voorzitter w.g. Secretaris w.g.