ECLI:NL:TGZCTG:2023:15 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2022/1284 Herstelbeslissing

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2023:15
Datum uitspraak: 18-01-2023
Datum publicatie: 26-01-2023
Zaaknummer(s): C2022/1284 Herstelbeslissing
Onderwerp: Overige klachten
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie: Klacht van arts tegen anesthesioloog.De anesthesioloog is door de rechtbank tot deskundige benoemd in een strafzaak tegen een huisarts die wordt vervolgd voor de moord op zijn schoonmoeder en heeft in die strafzaak als deskundige een verklaring afgelegd. Over die strafzaak is in de krant een artikel verschenen met het bericht dat de anesthesioloog op de zitting had verklaard dat de palliatieve sedatie van de schoonmoeder terecht was omdat de schoonmoeder stervende was en dat er sprake was van een natuurlijke dood. Klaagster is arts en docent geneeskunde. Klaagster heeft kennisgenomen van dit krantenartikel en heeft naar aanleiding daarvan een tuchtklacht tegen de anesthesioloog ingediend. Klaagster verwijt de anesthesioloog dat hij in de rechtbank een onzorgvuldige verklaring heeft afgelegd. Klaagster vindt dat zij rechtsreeks belanghebbende is bij de door haar ingediende klacht. Het Regionaal Tuchtcollege heeft klaagster bij voorzittersbeslissing kennelijk niet-ontvankelijk verklaard vanwege onvoldoende rechtstreeks belang van klaagster. Het Centraal Tuchtcollege deelt dat oordeel en verwerpt het beroep.

HERSTELBESLISSING
C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E
voor de Gezondheidszorg
Beslissing in de zaak onder nummer C2022/1284 van:
A., wonende te B., appellante, klaagster in eerste aanleg,
tegen
C., anesthesioloog, werkzaam te D., beklaagde in beide instanties, gemachtigde: mr. K.M. ten Pas, verbonden aan DAS Nederlandse Rechtsbijstand Verzekeringsmaatschappij N.V. te Amsterdam.
1. Procesgang
Het Centraal Tuchtcollege heeft op 7 december 2022 uitspraak gedaan in de zaak met nummer C2022/1284. Het Centraal Tuchtcollege heeft vastgesteld dat deze beslissing van 7 december 2022 een verbetering behoeft. Het Centraal Tuchtcollege licht dat hierna toe.
De herstelde tekst is als bijlage aan deze herstelbeslissing gehecht.
2. Beoordeling
2.1 Het Centraal Tuchtcollege heeft na de uitspraak in deze zaak van klaagster vernomen dat zij nog steeds praktiserend arts is. Dit betekent dat het Centraal Tuchtcollege klaagster in de beslissing van 7 december 2022 abusievelijk onjuist heeft omschreven als “niet-praktiserend” of “(niet praktiserend)”, namelijk onder het kopje “3. Vaststaande feiten en omstandigheden” (derde regel van onderen) en onder het kopje: “4. Beoordeling van het beroep” onder rechtsoverweging 4.7 (eerste regel) en rechtsoverweging 4.8 (laatste regel). Het gaat om een onjuiste vermelding in de beslissing van 7 december 2022 die niet dragend is voor de inhoudelijke boordeling van het beroep en die voor het Centraal Tuchtcollege eenvoudig te herstellen is. Het Centraal Tuchtcollege zal de beslissing van 7 december 2022 aanpassen zoals hierna in het dictum onder het kopje “3. Herstelbeslissing” staat vermeld.
3. Herstelbeslissing
Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
verstaat dat onder het kopje “3. Vaststaande feiten en omstandigheden”, derde regel van onderen, de woordcombinatie “niet-praktiserend” als ongeschreven wordt aangemerkt;
verstaat dat onder het kopje: “4. Beoordeling van het beroep” onder rechtsoverweging 4.7, eerste regel, de woorden en leestekens “(niet praktiserend)” als ongeschreven wordt aangemerkt;
verstaat dat onder het kopje: “4. Beoordeling van het beroep” onder rechtsoverweging 4.8, laatste regel, de woordcombinatie “niet-praktiserend” als ongeschreven wordt aangemerkt.
handhaaft de beslissing voor het overige.
Deze beslissing is gegeven door: J.M. Rowel-van der Linde, voorzitter; A.S. Gratama en M.W. Zandbergen, leden-juristen en J.G. Bollemeijer en C.J. van Oort, leden-beroepsgenoten en D. Brommer, secretaris, en uitgesproken ter openbare zitting van 18 januari 2023.
Voorzitter w.g. Secretaris w.g.
Bijlage: De bij deze uitspraak herstelde beslissing van 7 december 2022 in de zaak C2022/1284:
C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E
voor de Gezondheidszorg
Beslissing in de zaak onder nummer C2022/1284 van:
A., wonende te B., appellante, klaagster in eerste aanleg,
tegen
C., anesthesioloog, werkzaam te D., beklaagde in beide instanties, gemachtigde: mr. K.M. ten Pas, verbonden aan DAS Nederlandse Rechtsbijstand Verzekeringsmaatschappij N.V. te Amsterdam.
1. Verloop van de procedure
A. - hierna klaagster - heeft op 1 februari 2022 bij het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle tegen C. - hierna de anesthesioloog - een klacht ingediend. Bij beslissing van 17 maart 2022, onder nummer Z2022/3855, heeft dat College klaagster bij voorzittersbeslissing kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. Klaagster is van die beslissing tijdig in beroep gekomen. De anesthesioloog heeft een verweerschrift in beroep ingediend. De zaak is in beroep behandeld op de openbare zitting van het Centraal Tuchtcollege van 26 oktober 2022. Klaagster is verschenen. Ook de anesthesioloog was aanwezig, bijgestaan door mevrouw mr. Ten Pas. Partijen hebben spreekaantekeningen overgelegd.
2. Beslissing in eerste aanleg
Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.
“2. DE KLACHT
Klaagster verwijt beklaagde dat hij in de rechtbank onzorgvuldig heeft verklaard als getuige deskundige.
Klaagster heeft haar klacht onderbouwd met verwijzing naar een krantenartikel. Daaruit blijkt dat beklaagde als getuige-deskundige een verklaring heeft afgelegd in een strafzaak tegen een huisarts die door het Openbaar Ministere werd vervolgd voor moord op zijn schoonmoeder. Volgens klaagster had beklaagde onvoldoende informatie om te stellen dat het overlijden van schoonmoeder ten tijde van het begin van de sedatie door de huisarts binnen twee weken kon worden verwacht. Dat sprake was van een terminale cardiale situatie kon niet worden gebaseerd op de enkele omstandigheid dat ongeveer één jaar voor het overlijden de diagnose cardiomyopathie was gesteld. De verklaring van beklaagde dat terecht palliatieve sedatie was ingezet, lijkt daarmee onzorgvuldig, aldus klaagster.
Klaagster meent dat de uitlatingen van beklaagde gevolgen heeft voor haar geloofwaardigheid als arts maatschappij en gezondheid en docent/begeleider van het co-schap huisartsgeneeskunde/sociale geneeskunde. Klaagster vraagt zich af hoe zij nog geloofwaardig kan zijn als wat zij de co-assistenten leert, haaks staat op wat beklaagde als gerenommeerd specialist – in verschillende zaken – als getuige-deskundige verklaart. Daarnaast heeft klaagster emotioneel/moreel last van de consequentie dat door een onheuse verklaring van beklaagde, een falende BIG-geregistreerde vrijuit zou gaan omdat niemand zal klagen. Patiënten moeten kunnen vertrouwen op hun artsen en de rechtsstaat.
3. DE OVERWEGINGEN
Op grond van het bepaalde in artikel 65, eerste lid, onder a van de Wet BIG is klaagster alleen bevoegd om te klagen als zij als een ‘rechtstreeks belanghebbende’ kan worden aangemerkt. Rechtstreeks belanghebbenden zijn in ieder geval de patiënt of cliënt zelf en zijn naasten. In geval van een door een arts als getuige-deskundige afgelegde verklaring zijn de personen over wie hij een verklaring aflegt als zodanig aan te merken.
Klaagster is geen van bovenstaande personen; zij klaagt als (niet praktiserend) arts/docent.
Onder omstandigheden kunnen ook collega’s van beroepsbeoefenaren als rechtstreeks belanghebbenden worden beschouwd. In zo’n geval moet de klagende collega als medische professional echter wel een concreet eigen belang hebben, dat bovendien verband houdt met de individuele gezondheidszorg (ECLI:NL:TGZCTG:2017:225).
Klaagster klaagt er in feite over dat beklaagde zijn werk niet goed gedaan heeft waardoor haar geloofwaardigheid als docent in het geding komt. Het college is van oordeel dat dit een onvoldoende concreet eigen belang betreft. Mogelijk zullen studenten op grond van wat zij uit de media over de verklaring(en) van beklaagde vernemen vragen hebben over palliatieve sedatie. Deze kunnen een plaats krijgen binnen het academisch debat over de binnen de beroepsgroep geldende normen ten aanzien van palliatieve sedatie. Het college tekent daarbij nog aan dat de precieze inhoud van de verklaring en de exacte omstandigheden van het geval op basis van dit krantenartikel niet is te reconstrueren, waardoor de beoordeling van de (on)juistheid van beklaagdes verklaring niet goed mogelijk is.
Ook anderszins is niet gebleken dat klaagster door het handelen van beklaagde in haar professionele autonomie of op een andere manier in een eigen belang is geschaad. De omstandigheid dat zij er moreel/emotioneel last van heeft als door een onjuiste verklaring van beklaagde een BIG-geregistreerde ten onrechte vrijuit zou gaan is onvoldoende om een rechtstreeks belang aan te nemen.
Gelet op het voorgaande is het college van oordeel dat klaagster niet-ontvankelijk is in de klacht”.
3. Vaststaande feiten en omstandigheden
Het Centraal Tuchtcollege gaat bij de beoordeling van het beroep uit van de volgende feiten:
De anesthesioloog is door de rechtbank E. tot deskundige benoemd in een strafzaak tegen een huisarts die wordt vervolgd voor de moord op zijn schoonmoeder. De anesthesioloog heeft in die strafzaak als deskundige een verklaring afgelegd. Over die strafzaak is in de krant F. een artikel verschenen met de strekking dat de anesthesioloog op de zitting had verklaard dat de palliatieve sedatie van de schoonmoeder terecht was omdat de schoonmoeder stervende was en dat sprake was van een natuurlijke dood. Klaagster is arts en docent van het co-schap huisartsgeneeskunde/sociale geneeskunde. Zij heeft naar aanleiding dit krantenartikel een tuchtklacht tegen de anesthesioloog ingediend.
4. Beoordeling van het beroep
Standpunt klaagster
4.1 Klaagster wil met haar beroep bereiken dat het Centraal Tuchtcollege haar klacht in volle omvang (her)beoordeelt en in beroep alsnog gegrond verklaart. Zij verwijt de anesthesioloog, afgaande op het krantenartikel van F., dat hij in de rechtbank als deskundige zeer onzorgvuldig heeft verklaard.
Standpunt anesthesioloog
4.2 De anesthesioloog heeft verweer gevoerd en verzoekt het Centraal Tuchtcollege om het beroep te verwerpen.
Oordeel Centraal Tuchtcollege
4.3 Het Centraal Tuchtcollege heeft kennisgenomen van de inhoud van de aan het Regionaal Tuchtcollege voorgelegde klacht en van de aanvulling daarop. Het door het Regionaal Tuchtcollege opgebouwde zaaksdossier is aan het Centraal Tuchtcollege gestuurd.
4.4 In beroep hebben partijen schriftelijk debat gevoerd. Daarbij heeft ieder van hen standpunten ingenomen over de door het Regionaal Tuchtcollege vastgestelde feiten en de door dat college gegeven beschouwingen en beslissingen. Tijdens de mondelinge behandeling op 26 oktober 2022 is dat debat voortgezet.
4.5 De bespreking van de zaak in raadkamer na de mondelinge behandeling in beroep heeft het Centraal Tuchtcollege niet geleid tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het Regionaal Tuchtcollege. Het Centraal Tuchtcollege sluit zich aan bij dat wat het Regionaal Tuchtcollege onder ‘3. DE OVERWEGINGEN’ heeft overwogen en neemt dat hier over. Net als het Regionaal Tuchtcollege is het Centraal Tuchtcollege van oordeel dat klaagster niet-ontvankelijk is in de klacht. Klaagster kan niet kan worden aangemerkt als rechtstreeks belanghebbende en is dus niet klachtgerechtigd. Het Centraal Tuchtcollege licht dat hieronder nader toe.
4.6 Voor ontvankelijkheid is vereist dat klaagster kan worden aangemerkt als rechtstreeks belanghebbende in de zin van artikel 65 lid 1 sub a Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG). Dit betekent dat er bij klaagster een belang moet zijn dat kan worden geplaatst in het kader van de individuele gezondheidszorg. Deze eis vloeit voort uit de aard en strekking van de Wet BIG die beoogt de kwaliteit van de individuele gezondheidszorg te bewaken. Is dit belang er niet, dan is klaagster niet klachtgerechtigd en kan zij niet in de klacht worden ontvangen.
4.7 Klaagster klaagt als arts en docent op het gebied van geneeskunde. Uit haar toelichting op de zitting in beroep blijkt dat klaagster het (fundamenteel) niet eens is met de visie van de anesthesioloog over palliatieve sedatie zoals zij deze heeft gedestilleerd uit het krantenartikel in F. (en diverse andere publieke (nieuws) bronnen). Het enkele feit dat een arts het niet eens is met de professionele opvatting van een collega-arts, rechtvaardigt echter niet dat die opvatting door die arts ter beoordeling aan de tuchtrechter kan worden voorgelegd. Daar zijn andere wegen voor, zoals het maatschappelijk en academisch debat. Het Centraal Tuchtcollege merkt hierbij op dat de anesthesioloog niet zelf het publieke debat heeft opgezocht. Hij heeft slechts op verzoek van de rechtbank in een specifieke strafzaak als deskundige zijn professionele opvatting gegeven Die is vervolgens door een bij die strafzaak aanwezige journalist is opgetekend en publiek gemaakt.
4.8 De door klaagster aangevoerde (cumulatieve) belangen, maken het oordeel niet anders. Klaagster stelt dat zij als docent geneeskunde een concreet eigen belang heeft bij heldere normen op het gebied van palliatieve sedatie, omdat zij haar studenten zorgvuldig moet kunnen informeren en begeleiden. Volgens klaagster tast de opvatting van de anesthesioloog, zoals die onder meer zou blijken uit het krantenartikel, haar geloofwaardigheid als docent aan. Dit (educatieve) belang is niet aan te merken als een concreet eigen belang dat valt onder de aard en strekking van de Wet BIG. Ook de emotionele en morele last die klaagster ervaart omdat volgens klaagster een falende arts ten onrechte vrijuit gaat als gevolg van de door de anesthesioloog in de strafzaak afgelegde onjuiste deskundigenverklaring, is niet een belang dat valt onder de aard en strekking van de Wet BIG. Ditzelfde geldt voor het belang dat klaagster heeft bij het aantonen van de door haar gestelde onjuistheden in de verklaring van de anesthesioloog, omdat zij naar eigen zeggen in het hoger beroep in dezelfde strafzaak ook als deskundige is of zal worden opgeroepen. Ten slotte staat het belang dat patiënten moeten kunnen vertrouwen op hun artsen en op de rechtsstaat, in een te ver verwijderd verband c.q. is te algemeen om als rechtstreeks belang van klaagster (als arts) te gelden.
4.9 Klaagster is dan ook niet-klachtgerechtigd en kan niet in de klacht worden ontvangen.
4.10 Het Centraal Tuchtcollege wijst af het verzoek van klaagster om - ondanks haar niet-ontvankelijkheid - de zaak (toch) op grond van het algemeen belang inhoudelijk te behandelen. Een dergelijke gang van zaken zou leiden tot een proefproces over algemene beroepsnormen en daarmee tot oneigenlijk gebruik van het tuchtrecht voor de individuele gezondheidszorg.
4.11 Aan een inhoudelijke behandeling van de klacht komt het Centraal Tuchtcollege niet toe. Dit betekent dat het Centraal Tuchtcollege niet heeft getoetst of een van de tuchtnormen van artikel 47 Wet BIG is geschonden.
4.12 Het Centraal Tuchtcollege zal het beroep verwerpen.
5. Beslissing
Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
verwerpt het beroep;
bepaalt dat deze beslissing op de voet van artikel 71 Wet BIG zal worden bekendgemaakt in de Nederlandse Staatscourant, en zal worden aan¬geboden aan het Tijdschrift voor Gezondheidsrecht, Gezondheidszorg Jurisprudentie en Medisch Contact met het verzoek tot plaatsing.
Deze beslissing is gegeven door: J.M. Rowel-van der Linde, voorzitter;
A.S. Gratama en M.W. Zandbergen, leden juristen en J.G. Bollemeijer en C.J. van Oort, leden beroepsgenoten en D. Brommer, secretaris.
Uitgesproken ter openbare zitting van 7 december 2022.
De herstelbeslissing is vastgesteld en ondertekend op 18 januari 2023.
Voorzitter w.g. Secretaris w.g.