ECLI:NL:TGZCTG:2023:148 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2022/1591
ECLI: | ECLI:NL:TGZCTG:2023:148 |
---|---|
Datum uitspraak: | 08-11-2023 |
Datum publicatie: | 09-11-2023 |
Zaaknummer(s): | C2022/1591 |
Onderwerp: | Schending beroepsgeheim |
Beslissingen: | Ongegrond/Afwijzing |
Inhoudsindicatie: | Klacht tegen een vrijgevestigde gz-psycholoog die naast haar werkzaamheden binnen de basis GGZ in opdracht van een gezondheidsmanagementorganisatie werknemers met psychische klachten begeleidt bij hun arbeidsre-integratietraject. Klaagster is uitgevallen op haar werk in verband met psychische klachten. Zij heeft behandelsessies bij de gz-psycholoog gehad. De klacht houdt in dat de gz-psycholoog de door haar opgestelde verslagen niet zonder deze met klaagster te bespreken en zonder haar toestemming naar de organisatie had mogen sturen en de organisatie deze vervolgens ook niet had mogen doorsturen naar de bedrijfsarts. Het Regionaal Tuchtcollege verklaart de klacht gegrond en legt de maatregel van berisping op. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep tegen deze beslissing. |
C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E
voor de Gezondheidszorg
Beslissing in de zaak onder nummer C2022/1591 van
A., gz-psycholoog, destijds werkzaam in B.,
appellante, verweerster in eerste aanleg,
hierna: de gz-psycholoog,
gemachtigde: mr. D. Zwartjens, advocaat te Leiden,
tegen
C., wonend in B, verweerster in beroep, klaagster in eerste aanleg, hierna: klaagster.
1. Procesverloop
Klaagster heeft op 14 december 2021 bij het Regionaal Tuchtcollege in Amsterdam een
klacht ingediend tegen de gz-psycholoog. Dat college heeft de klacht in zijn beslissing
van 22 juli 2022, onder nummer 2021/3691, gegrond verklaard en aan de gz-psycholoog
de maatregel van berisping opgelegd.
De gz-psycholoog heeft tegen die beslissing beroep ingesteld. Klaagster heeft te kennen
gegeven geen verweerschrift in beroep in te dienen.
De zaak is in beroep behandeld op de zitting van 13 september 2023. De gz psycholoog
is daar verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde, mr. D. Zwartjens, voornoemd.
De gz-psycholoog heeft haar standpunt op de zitting verder toegelicht. Klaagster is
op juiste wijze uitgenodigd voor de zitting, maar is – zonder bericht - niet verschenen.
2. Beslissing in eerste aanleg
Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.
“2. Waar gaat de zaak over?
2.1 Klaagster is eind 2019 uitgevallen op haar werk in verband met psychische klachten.
Via de bedrijfsarts is zij in contact gekomen met QS-gezondheidsmanagement (verder:
QS) voor een behandeling van haar klachten. QS richt zich op re-integratie van werknemers
met psychische klachten. In februari 2020 heeft zij een telefonische intake gehad
met een psycholoog van QS en kort daarna heeft zij heeft zij de contactgegevens gekregen
van de praktijk van verweerster. Verweerster is een vrijgevestigde GZ-psychologe,
die sinds 2010 als coach/psycholoog werkzaamheden in opdracht van QS verricht. Verweerster
heeft van de psycholoog van QS het intakeverslag en trajectdoelstelling ontvangen.
2.2 Op 3 april 2020 heeft een kennismakingsgesprek plaatsgevonden tussen klaagster
en verweerster via videobellen. Van april tot oktober 2020 heeft klaagster behandelsessies
gehad bij verweerster. De sessies zijn daarna in gezamenlijk overleg beëindigd. Klaagster
bleef voor een aantal uur per week ziekgemeld. In het najaar van 2021 heeft de werkgever
van klaagster een WIA-aanvraag voor haar gedaan. Klaagster kreeg van haar bedrijfsarts
haar medisch dossier om naar het UWV te sturen voor de WIA-aanvraag. Klaagster zag
toen dat haar dossier ook de contactverslagen van de sessies met verweerster bevatte.
3. De klacht en het standpunt van klaagster
3.1 De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerster de door haar opgestelde
verslagen niet zonder deze met haar te bespreken en zonder haar toestemming naar QS
had mogen sturen en QS deze vervolgens ook niet had mogen doorsturen naar de bedrijfsarts.
3.2 Klaagster heeft ter zitting laten weten dat zij haar klacht dat haar e-mails
hierover ook niet serieus zijn opgepakt door verweerster, geen verdere behandeling
meer behoefde.
4. Het standpunt van verweerster
Verweerster heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden.
Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.
5. De beoordeling
5.1 Het college komt tot de conclusie dat de klacht gegrond is. Het college licht
dat hierna toe.
5.2 De vraag is of verweerster de zorg heeft verleend die van haar verwacht mocht
worden. De norm daarvoor is een ‘redelijk bekwame en redelijk handelende’ GZ-psycholoog.
Bij de beoordeling wordt rekening gehouden met de voor de GZ-psycholoog geldende beroepsnormen
ten tijde van het handelen. Verder geldt het uitgangspunt dat zorgverleners alleen
tuchtrechtelijk verantwoordelijk zijn voor hun eigen handelen.
5.3 Verweerster heeft als verweer aangevoerd dat aan klaagster bij de aanvang
van de gesprekken is uitgelegd dat het kader van de gesprekken geen geneeskundige
GGZ is, maar een traject gericht op arbeidsreïntegratie. Tevens heeft verweerster
tijdens een online sessie het machtigingsformulier met haar besproken dat ze normaalgesproken
aan haar cliënten ter ondertekening voorlegt. In het geval van klaagster is het formulier
niet ondertekend, vanwege de COVID-situatie. In het machtigingsformulier staat onder
meer:
“Ondergetekende (cliënt, RTG) machtigt hierbij QS (…) om medische en relevante werk
gerelateerde informatie, welke QS (…) in het kader van haar dienstverlening ten behoeve
van ondergetekende verkrijgt, te verstrekken aan de betrokken bedrijfsarts. Daarnaast
geeft ondergetekende toestemming om alleen relevante werk gerelateerde (niet medische)
informatie te delen met:
X Werkgever
X Betrokken verzuim- of reïntegratieconsulent(en)
(…)
Ondergetekende gaat hiermee akkoord onder de voorwaarden dat QS (…):
A. zorgvuldigheid zal betrachten bij het verstrekken en bespreken van de medische
gegevens van de ondergetekende
B. aan de werkgever alleen informatie verstrekt die relevant is voor het functioneren
van ondergetekende op diens werk
Deze verklaring machtigt QS (…) en eventuele derden die door QS (…) ten behoeve van
haar dienstverlening aan ondergetekende zijn ingeschakeld.”
Verweerster meende dat de machtiging een adequate basis vormde om de door haar opgestelde
gespreksverslagen aan QS te doen toekomen. Zij zag QS als opdrachtgever en ook als
de houder/eigenaar van het dossier. Verweerster is er echter wel van geschrokken dat
QS de door haar toegestuurde informatie integraal heeft doorgestuurd aan de bedrijfsarts.
Zij vertrouwde erop dat QS zorgvuldigheid zou betrachten, zoals ook in de concept
machtiging staat. Ze heeft inmiddels haar werkwijze wel geëvalueerd en werkt niet
meer op deze wijze samen met QS. Zij geeft haar cliënten nu inzage in de gespreksverslagen
en vraagt expliciet toestemming om deze met de trajectadviseur van QS te delen.
5.4 Klaagster erkent dat de machtiging wel met haar besproken is, maar nu zij zelf
ook psychologe is, ging ze ervan uit dat voordat informatie naar derden zou worden
doorgestuurd dit met haar zou worden besproken en om haar toestemming zou worden gevraagd.
Dat is niet gebeurd. Klaagster wist niet eens dat er gespreksverslagen waren gemaakt,
dat deze naar QS zijn gestuurd en vervolgens naar de bedrijfsarts. Zij ontdekte dit
pas toen zij de verslagen terugvond in het dossier van de bedrijfsarts in verband
met de WIA-aanvraag. Zij heeft nog net op tijd kunnen voorkomen dat de vertrouwelijke
gespreksverslagen bij het UWV terechtkwamen. Klaagster is hier erg van geschrokken
en verwijt verweerster dat zij hiervoor geen verantwoordelijkheid neemt, maar vooral
wijst naar QS als degene die onzorgvuldig is geweest.
5.5 Het college overweegt dat voordat vertrouwelijk (medische) persoonsgegevens
aan derden worden doorgestuurd, hieraan een voldoende uitdrukkelijke en welbepaalde
toestemming van de betrokkene ten grondslag dient te liggen. De gegevensverstrekking
dient op transparante wijze te gebeuren en er mag niet verder strekken dan noodzakelijk
is voor het doel waarvoor de toestemming is gegeven. Met een vooraf gegeven machtiging
zoals verweerster heeft overlegd, kan aan deze vereisten over het algemeen niet worden
voldaan, helemaal nu de gespreksverslagen pas later tot stand zijn gekomen. QS kan
als opdrachtgever van verweerster ten opzichte van klaagster, anders dan verweerster
meent, wel als een derde worden aangemerkt. De bij QS werkzame psycholoog was geen
medebehandelaar van klaagster en uit de overeenkomst tussen verweerster en QS blijkt
niet dat QS (met instemming van klaagster) is aangewezen om het dossier te bewaren.
Verweerster heeft ter zitting ook aangegeven dat zij zelf het dossier bewaart in verband
met de wettelijke bewaartermijn. Door er enkel op te vertrouwen dat QS zorgvuldig
met de vertrouwelijke informatie zou omgaan, zonder zich ervan te vergewissen wat
er verder met deze informatie zou gebeuren en zonder hierover goede afspraken met
QS én klaagster te maken, heeft verweerster de belangen van klaagster onvoldoende
in het oog gehouden. Daardoor kon het gebeuren dat QS op haar beurt weer zonder toestemming
van klaagster heeft doorgestuurd aan de bedrijfsarts. Verweerster valt hiervan een
tuchtrechtelijk verwijt te maken. De klacht is daarom gegrond. Verweerster heeft gehandeld
in strijd met de zorg die zij ingevolge artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen
in de individuele gezondheidszorg jegens klaagster had behoren te betrachten.
5.6 Wat betreft de op te leggen maatregel overweegt het college het volgende. Informatie
over klaagster die aan verweerster beroepshalve was toevertrouwd is zonder toestemming
van klaagster bij haar bedrijfsarts terechtgekomen. Weliswaar is verweerster hier
van geschrokken en heeft zij inmiddels haar werkwijze aangepast, maar ter zitting
hiermee geconfronteerd verwijst zij nog altijd naar QS en het vertrouwen dat zij had
in QS. Het is echter haar eigen professionele verantwoordelijkheid om zorgvuldig met
de haar toevertrouwde informatie om te gaan en ervoor te zorgen dat deze informatie
niet zonder medeweten en toestemming van klaagster, haar cliënte, wordt gedeeld met
derden. Zij heeft nagelaten daarvoor (richting QS) voldoende waarborgen in te bouwen.
Uit het nog altijd verwijzen naar QS leidt het college af dat verweerster het kwalijke
van haar handelen (en haar eigen verantwoordelijkheid daarvoor) nog altijd niet onderkent
en inziet. Het college acht daarom een berisping op zijn plaats.”
3. Vaststaande feiten en omstandigheden
Voor de beoordeling van het beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten
en omstandigheden zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg. Die weergave
is in beroep niet of in elk geval onvoldoende bestreden.
4. Beoordeling van het beroep
4.1 De gz-psycholoog is het niet eens met de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege.
Zij verzoekt het Centraal Tuchtcollege deze beslissing te vernietigen en de klacht
alsnog ongegrond te verklaren of in ieder geval geen maatregel op te leggen.
4.2 Het Centraal Tuchtcollege is echter van oordeel dat het Regionaal Tuchtcollege
de klacht terecht gegrond heeft verklaard. Dat oordeel wordt hierna toegelicht.
4.3 De gz-psycholoog is een vrijgevestigde psycholoog, die naast haar werkzaamheden
binnen de basis GGZ, in opdracht van QS Gezondheidsmanagement (hierna: QS) werknemers
met psychische klachten begeleidt bij hun arbeidsre integratietraject. Klaagster,
die voor haar eigen werk was uitgevallen, heeft via de bedrijfsarts en na een telefonische
intake met een trajectadviseur/psycholoog van QS van april tot oktober 2020 behandelsessies
gehad bij de gz-psycholoog. Pas in het najaar van 2021 werd het klaagster duidelijk
dat de gz psycholoog na iedere sessie aan QS een terugkoppelformulier stuurde dat
ook een inhoudelijk verslag bevatte van datgene wat in die sessie besproken was. Klaagster
verwijt de gz-psycholoog dat zij deze gespreksverslagen zonder deze met haar te bespreken
en zonder haar toestemming naar QS heeft gestuurd en dat QS deze gespreksverslagen
vervolgens – ook zonder haar toestemming – integraal heeft doorgestuurd naar de bedrijfsarts.
4.4 Het Regionaal Tuchtcollege heeft in overweging 5.5 terecht overwogen dat, voordat
vertrouwelijke (medische) persoonsgegevens aan derden worden doorgestuurd, hieraan
een voldoende uitdrukkelijke en welbepaalde, gerichte toestemming van de betrokkene
ten grondslag dient te liggen. De gegevensverstrekking moet op transparante wijze
gebeuren en er mag niet meer worden verstrekt dan noodzakelijk is voor het doel waarvoor
de toestemming is gegeven.
4.5 Het Centraal Tuchtcollege sluit zich ook aan bij de overwegingen 5.2 tot en
met 5.4 van de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege. Klaagster en de gz psycholoog
zijn het erover eens dat zij in het op 3 april 2020 via videobellen gevoerde kennismakingsgesprek
hebben gesproken over het machtigingsformulier dat de gz psycholoog normaalgesproken
aan haar cliënten ter ondertekening voorlegt. Dat laatste is in dit geval niet gebeurd,
vanwege de Covid-situatie. Anders dan de gz psycholoog in beroep betoogt, vormde dit
machtigingsformulier en het feit dat klaagster mondeling met de inhoud ervan akkoord
was gegaan op zichzelf niet een afdoende grondslag voor het doorsturen van de gespreksverslagen.
De machtiging, die zag op alle medische en relevante werk gerelateerde informatie,
was daarvoor te onbepaald. Het feit dat, zoals de gz psycholoog stelt, in het kennismakingsgesprek
de gespreksverslagen met zoveel woorden door haar zijn genoemd maakt het vorenstaande
niet anders. Klaagster ging er met recht van uit dat voordat die informatie naar derden
zou worden gestuurd zij – ook uit oogpunt van transparantie – inzage zou krijgen in
deze informatie en om haar (nadere) toestemming zou worden gevraagd. Dat geldt te
meer nu de gespreksverslagen deels een zeer persoonlijke inhoud hadden. Klaagster
is voorafgaand aan de verzending van deze informatie echter niets meer gevraagd. Zoals
de gz-psycholoog in beroep ook erkent, moet QS – als opdrachtgever van de gz psycholoog
– ten opzichte van klaagster als een derde worden aangemerkt. Daarbij is van belang
dat de bij QS werkzame trajectadviseur/psycholoog geen medebehandelaar van klaagster
was. De conclusie is dat de gz-psycholoog niet de vereiste toestemming van klaagster
had om de gespreksverslagen naar QS te sturen.
4.6 De gz-psycholoog betoogt in beroep verder dat, zelfs als zou worden aangenomen
dat klaagster geen toestemming heeft verleend, zij – de gz-psycholoog – mocht menen
dat zij de gespreksverslagen hoe dan ook aan QS mocht toezenden. Zij wijst er daarbij
op dat zij steeds heeft aangenomen dat QS de dossierhouder was en dat zij de gespreksaantekeningen
zodoende aan QS toezond om aan het dossier toe te voegen. In artikel 2.3 van de Overeenkomst
van opdracht tussen QS en de gz-psycholoog is ook uitdrukkelijk bepaald dat afschriften
van verslagen zowel in het eigen dossier van opdrachtnemer dienen te worden gehouden
als aan QS dienen te worden toegezonden. Volgens de gz-psycholoog had zij geen reden
om aan deze contractuele instructie van QS te twijfelen. Bovendien kan zij niet tuchtrechtelijk
verantwoordelijk worden gehouden voor het feit dat QS de gespreksverslagen ongeclausuleerd
naar de bedrijfsarts heeft gestuurd. Zij ging ervan uit dat QS de door haar toegezonden
informatie zou beoordelen en daarin een schifting zou maken voordat informatie naar
de bedrijfsarts zou doorsturen, aldus de gz psycholoog.
4.7 Dit betoog faalt. Van de gz-psycholoog, die BIG-geregistreerd is en op wie
de Beroepscode voor psychologen van het NIP van toepassing is, mag worden verwacht
dat zij bekend is met de regels betreffende het bewaren van het dossier en het verstrekken
van vertrouwelijke persoonsgegevens aan derden. Dat behoort tot de eigen professionele
verantwoordelijkheid van de gz-psycholoog. Zoals het Regionaal Tuchtcollege terecht
heeft overwogen, heeft de gz-psycholoog, door er enkel op te vertrouwen dat QS zorgvuldig
met de vertrouwelijke informatie zou omgaan, zonder zich ervan te vergewissen wat
er verder met deze informatie zou gebeuren en zonder hierover goede afspraken met
QS en met klaagster te maken, de belangen van klaagster onvoldoende in het oog gehouden.
Hierdoor kon het gebeuren dat QS op haar beurt zonder toestemming van klaagster de
gespreksverslagen heeft doorgestuurd aan de bedrijfsarts. De conclusie is dat de gz-psycholoog
zodoende jegens klaagster niet met de vereiste zorgvuldigheid heeft gehandeld. Dit
is tuchtrechtelijk verwijtbaar.
4.8 Het Centraal Tuchtcollege overweegt over de op te leggen maatregel dat als
gevolg van het handelen van klaagster vertrouwelijke informatie over klaagster bij
QS en bij haar bedrijfsarts is terechtgekomen. De gz-psycholoog heeft aangegeven dat
zij naar aanleiding van wat er is gebeurd de samenwerking met QS heeft gestaakt en
alleen nog de lopende re-integratiesessies heeft afgerond. In die lopende trajecten
heeft zij naar eigen zeggen alleen nog de gespreksverslagen aan QS toegezonden voor
zover die vooraf eerst door de cliënt waren ingezien. Het Centraal Tuchtcollege heeft
er vertrouwen in dat de gz-psycholoog in de toekomst niet opnieuw dezelfde fouten
zal maken. Dat neemt niet weg dat het handelen van de gz-psycholoog tuchtrechtelijk
verwijtbaar was en dat daarom naar het oordeel van het Centraal Tuchtcollege in dit
geval niet met de oplegging van een waarschuwing kan worden volstaan. De oplegging
van een berisping is hier passend en toereikend.
4.9 Het Centraal Tuchtcollege zal het beroep van de gz-psycholoog tegen de beslissing
van het Regionaal Tuchtcollege verwerpen. Dit betekent dat de maatregel van berisping
in stand blijft.
4.10 Het Centraal Tuchtcollege is van oordeel dat het algemeen belang gediend is
met de publicatie van deze beslissing en zal bepalen dat deze beslissing wordt bekend
gemaakt zoals in het dictum staat vermeld.
5. De beslissing
Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
verwerpt het beroep;
verstaat dat de maatregel van berisping in stand blijft;
bepaalt dat deze beslissing op de voet van artikel 71 Wet BIG geanonimiseerd zal worden
bekendgemaakt in de Nederlandse Staatscourant, en zal worden aan¬geboden aan De Psycholoog,
GZ-Psychologie en Tijdschrift voor Psychotherapie met het verzoek tot plaatsing.
Deze beslissing is gegeven door: R. Prakke-Nieuwenhuizen, voorzitter, J.M. Rowel van
der Linde en T.W.H.E. Schmitz, leden juristen en M.A.J. Hagenaars en G.T.M. Mooren,
leden-beroepsgenoten, en E.D. Boer, secretaris.
Uitgesproken op de zitting van 8 november 2023.
Voorzitter w.g. Secretaris w.g.