ECLI:NL:TGZCTG:2023:143 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2023/1826
ECLI: | ECLI:NL:TGZCTG:2023:143 |
---|---|
Datum uitspraak: | 30-10-2023 |
Datum publicatie: | 30-10-2023 |
Zaaknummer(s): | C2023/1826 |
Onderwerp: | Onjuiste verklaring of rapport |
Beslissingen: | Ongegrond/afwijzing |
Inhoudsindicatie: | Klacht tegen een verzekeringsarts. De verzekeringsarts heeft de opdracht gekregen om een medisch advies uit te brengen over de vraag of er causaal verband bestaat tussen de klachten en de beperkingen van klaagster en de werkvloer. De verzekeringsarts heeft in zijn rapport geconcludeerd dat hij voor een volledige en zorgvuldige beeld- en besluitvorming meer informatie nodig heeft. Volgens klaagster is het advies frauduleus en had de verzekeringsarts voldoende informatie. Ook verwijt zij de verzekeringsarts dat hij heeft nagelaten om het medisch advies uit te leggen. Het Regionaal Tuchtcollege heeft de klacht kennelijk ongegrond verklaard. Klaagster is in beroep gekomen tegen deze beslissing. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep. |
C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E
voor de Gezondheidszorg
Beslissing in de zaak onder nummer C2023/1826 van:
A., wonende te B., appellante, klaagster in eerste aanleg,
gemachtigde: C.,
tegen
D., verzekeringsarts, werkzaam te E., verweerder in beide instanties, gemachtigde:
mr. A.W. Hielkema, werkzaam te Utrecht.
1. Verloop van de procedure
A. – hierna klaagster – heeft op 8 augustus 2022 bij het Regionaal Tuchtcollege te
Amsterdam tegen D. - hierna de verzekeringsarts - een klacht ingediend. Bij beslissing
van 20 januari 2023 met nummer A2022/4642, heeft dat college de klacht kennelijk ongegrond
verklaard. Klaagster is van die beslissing tijdig in beroep gekomen. De verzekeringsarts
heeft een verweerschrift in beroep ingediend. De zaak is op de zitting van het Centraal
Tuchtcollege van 2 oktober 2023 behandeld. Klaagster en de verzekeringsarts zijn beiden
verschenen. Klaagster werd bijgestaan door haar echtgenoot, de heer C., en de verzekeringsarts
werd bijgestaan door mr. R.J. Peet, collega van mr. A.W. Hielkema. Partijen hebben
hun standpunt op de zitting verder toegelicht. De heer C. heeft dat gedaan aan de
hand van spreekaantekeningen die hij aan het Centraal Tuchtcollege en de wederpartij
heeft overhandigd.
2. Beslissing in eerste aanleg
Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag
gelegd.
“3. De feiten
3.1 Klaagster heeft zich op 21 september 2015 ziekgemeld.
3.2 De medisch adviseur van klaagster heeft op 6 januari 2021 een medisch advies
uitgebracht dat (samengevat) inhoudt dat klaagster als gevolg van de omstandigheden
op het werk psychische klachten heeft ontwikkeld.
3.3 Per e-mail van 26 juli 2021 heeft de schaderegelaar aan de verzekeringsarts
geschreven:
“In deze kwestie is medische informatie en een medisch advies van de belangenbehartiger
ontvangen en voor je beschikbaar. Wil je mij voorzien van een medisch advies?
Blijkt uit de medische informatie een causaal verband tussen de klachten en de beperkingen
en de werkvloer? Beschik je over alle benodigde gegevens of mis je nog informatie?”
3.4 Het medisch advies van 26 juli 2021 van de verzekeringsarts houdt in:
“Beschikbare c.q. nieuwe ‘medische’ informatie
• (..)
Geraadpleegde relevante (nieuwe) niet-medische informatie
• (..)
Feitelijke samenvatting beschikbare c.s. nieuwe (medische) informatie
Het gaat in deze casus naar ik begrijp om een aansprakelijkstelling van een werknemer
die haar ex-werkgever verantwoordelijk houdt voor psychische gezondheidsschade als
gevolg van de omstandigheden op de werkvloer. Vanuit dat perspectief is het volgende
uit de op dit moment beschikbare dossierstukken meer/minder relevant (zo veel als
mogelijk in chronologische volgorde):
(..)
Interpretatie beschikbare informatie, overwegingen en advies
1. De primaire vraag die voorligt is uiteraard of de psychische problematiek die
beschreven staat in het beschikbare medische dossier, veroorzaakt werd door gebeurtenissen
en/of omstandigheden op het werk (..). De medisch adviseur van wederpartij gaat er
zonder enige twijfel of voorbehoud vanuit dat dat het geval is. Ik kan op dit moment
echter nog niet overtuigd zijn. Ik weet althans niet in hoeverre de auto-anamnestische
mededelingen van de betrokkene over de gebeurtenissen gevalideerd werden aan de hand
van meer objectieve bronnen dan haar subjectieve beleving of op zijn minst getoetst
werden in het kader van hoor en wederhoor van de betrokkenen van de kant van de werkgever
en op basis daarvan voldoende feitelijk aannemelijk zijn gebleken. Dat is uiteraard
wel een belangrijke, zelfs essentiele voorwaarde: een (subjectieve beleving) van pesten
bijvoorbeeld staat immers niet gelijk aan objectief en feitelijk pestgedrag.
2. Daarnaast valt me op dat collega (..), eveneens zonder twijfel of voorbehoud,
concludeert tot een blanco voorgeschiedenis. Waarop hij dat baseert, is mij niet duidelijk.
Ik ben in ieder geval niet bekend met expliciete informatie dienaangaande. En dat
klemt te meer omdat betrokkene pas na de ziekmelding per 21 september 2015 en na de
verhuizing van F. naar B., patiënt is geworden van huisarts (..) en tevoren een huisarts
elders had.
3. Kortom, een volledige en zorgvuldige beeld- en besluitvorming vraag meer informatie
meer informatie dan thans beschikbaar is, nota bene uit meerdere en andere informatiebronnen.
Daaronder reken ik op zijn minst duidelijkheid van de vorige huisarts over het al
dan niet voorkomen van psychische klachten en/of het bestaan van spanningsbronnen
(van wat voor aard dan ook) vóór 21 september 2015 … en in het bevestigende geval
detailinformatie over de klachten in kwestie, de onderzoeksbevindingen, het beleid
dat werd ingesteld, het beloop in de tijd, etc. En ook informatie van de bedrijfsarts
of arbodienst over eventueel ziekteverzuim of bezoek aan het preventiespreekuur in
bedoelde periode, kan uiteraard bijdragend zijn, net als eerdere berichten van betrokkene
aan haar werkgever of de verslaglegging van functioneringsgesprekken.
4. In afwachting daarvan zij alvast opgemerkt dat uit het thans beschikbare dossier
geen evident andere majeure spanningsbronnen blijken dan de kennelijk verstoorde verhoudingen
met de werkgever. (..)
5. Ten slotte zij voor dit moment nog opgemerkt dat de het dossier inmiddels sterk
gedateerd is geraakt en dat we niet geinformeerd zijn over de ontwikkelingen na afsluiting
van de behandeling door psychotherapeut (..) per 18 januari 2018, inmiddels meer dan
drie jaar geleden! Aldus ligt ook een nadere actualisering van de ontwikkelingen nadien
uitdrukkelijk in de rede. (..)”
3.5 Op 20 december 2021 heeft de gemachtigde van klaagster een brief geschreven
aan de verzekeringsarts die, voor zover relevant, inhoudt:
“(..) Samenvattend:
U kunt slechts tot uw conclusie komen dat op grond van het voorliggende medisch dossier
het causale verband tussen de klachten en ziekte van mijn vrouw en omstandigheden
op het werk niet vast zou staan door de bevindingen van specialisten te negeren en
deze te degraderen tot stenografen die het subjectieve relaas van een cliënt vastleggen
en verder hun diagnoses te reduceren tot het uitgeschreven stenografisch verslag hiervan.
Dat is volstrekt absurd en daarmee schendt u niet alleen de ethische normen van uw
beroepsgroep. U pleegt hiermee ook verzekeringsfraude. (..) Indien u uw frauduleuze
bevindingen echter handhaaft kunnen wij niet anders dan concluderen dan dat u de gezondheid
van mijn vrouw opzettelijk benadeelt.
Wij geven u een termijn van 10 dagen na dagtekening van deze brief om uw frauduleuze
conclusie, dan op basis van het voorliggende medische dossier geen conclusie kan worden
getrokken m.b.t. het causale verband tussen de klachten/ziekte van mijn vrouw en de
omstandigheden op het werk, te herzien. (..)”
3.6 Op deze brief heeft de schaderegelaar op 24 december 2021 gereageerd. Kort
gezegd houdt de reactie in dat een medisch adviseur niet verplicht is om conclusies
van derden over te nemen, dat hij een eigen verantwoordelijkheid heeft, vragen mag
stellen en zich kritisch mag uiten.
3.7 Op 3 januari 2022 heeft de gemachtigde van klaagster aan de verzekeringsarts
verzocht (kort samengevat) om voor 10 januari 2022 te voldoen aan zijn verplichting
om zijn bevindingen toe te lichten. Daartoe, zo heeft hij in zijn e-mail geschreven,
wil hij antwoord op vier vragen.
3.8 De verzekeringsarts heeft op 5 januari 2022 per e-mail gereageerd. Zijn e-mail
houdt in:
“(..)Het zal uiteraard (..) duidelijk moeten zijn op welke gronden mijn in een advies
beschreven overwegingen en conclusies rusten en de noodzaak daartoe is uiteraard groter
als ze (meer dan gering) afwijken van de communio opinis uit die stukken. Ook bij
herhaald lezen ben ik van oordeel dat ik aan die voorwaarde heb voldaan. (..)
Het is wellicht een gegeven dat een psycholoog zich niet alleen baseert op spontane
autoanamnestische mededelingen maar ook vragen stelt en tests doet. Ook de informatie
die daaruit voortkom is afkomstig van de eigen patient afkomstig en als zodanig eenzijdig
en subjectief. Dat men in het kader van de behandeling ook interviews afneemt met
de werkgever, collega’s en/of andere betrokken derden en bijvoorbeeld de werkplek
bezoekt, teneinde meer objectieve aspecten aan de beeldvorming toe te voegen, is in
het algemeen niet gebruikelijk en hier niet feitelijk gebleken noch aannemelijk geworden.
Bovendien speelt causaliteit en verwijtbaarheid in het kader van onderzoek en behandeling
in de curatieve sector weinig tot geen rol van betekenis (..) Dat alleen maakt al
dat ik niet onverkort kon en kan varen op hetgeen derden vinden en ruimte moet kunnen
hebben voor eigenstandige beeld- en besluitvorming.
Het is niet juist te veronderstellen dat verwijsbrieven van huisartsen altijd volledig
inzicht in de volledige voorgeschiedenis bieden. En ook het ontbreken van een formele
vermelding van pre-existente klachten in een episodenoverzicht van de huisarts biedt
geen zeker uitsluitsel voor een blanco voorgeschiedenis. (..)
Voornoemde aspecten overziend, en in het kader van onder de gegeven omstandigheden
gebruikelijke hoor en wederhoor, heb ik in mijn advies gevraagd om nadere informatie
uit andere bronnen dan alleen betrokkene zelf. (..) Ik heb slechts gesteld dat ik
voor een gewogen oordeel (..) meer informatie behoef. (..) Zodra de gevraagde informatie
ter beschikking is gekomen, zal ik mijn advies vanzelfsprekend heroverwegen. De vragen
die u stelt in het emailbericht van 3 januari jl. laat ik buiten expliciete beantwoording
omdat voorgaande reactie naar mijn oordeel genoegzaam op de essentie van die vragen
ingaat. (..)”
3.9 Partijen hebben daarna nog enkele e-mails over en weer gestuurd, maar zijn
niet nader tot elkaar gekomen.
4. Wat houdt de klacht in?
Klaagster verwijt de verzekeringsarts dat hij:
1) bewust een onjuist en dus frauduleus advies heeft uitgebracht, omdat zijn conclusie
(dat het dossier te weinig informatie biedt om het causaal verband aan te tonen) op
basis van het bewijs in het medisch dossier onhoudbaar is. Onder de medische stukken
bevinden zich immers ook de bevindingen en diagnoses van twee GZ-psychologen, die
geen twijfel laten bestaan over het causaal verband;
2) ten onrechte het volledige huisartsenjournaal van de huisarts uit F. nodig heeft
om uit te sluiten dat predispositie of een voorgeschiedenis van psychische problemen
mogelijk ook een verklaring voor de ziekte van klaagster zou kunnen zijn. In het medisch
dossier is immers al duidelijk gedocumenteerd door één van de GZ-psychologen dat er
sprake is van een eenmalige stoornis bij een voorheen klachtenvrije vrouw;
3) heeft geweigerd om zijn advies aan klaagster (en haar gemachtigde) uit te leggen,
ondanks dat daarom is verzocht.
5. Wat is het verweer?
De verzekeringsarts heeft de klacht bestreden. Het verweer wordt voor zover nodig
hierna verder besproken.
6. Wat zijn de overwegingen van het college?
6.1 Het college komt tot de conclusie dat de verzekeringsarts niet tuchtrechtelijk
verwijtbaar heeft gehandeld. Het college licht dat hierna toe en ziet daarbij aanleiding
om eerst het derde klachtonderdeel te bespreken, daarna het tweede klachtonderdeel
en ten slotte het eerste klachtonderdeel.
Welke criteria gelden bij de beoordeling?
6.2 De vraag is of de verzekeringsarts de zorg heeft verleend die van hem verwacht
mocht worden. De norm daarvoor is een redelijk bekwame en redelijk handelende verzekeringsarts.
Bij de beoordeling wordt rekening gehouden met de voor de zorgverlener geldende beroepsnormen
en de stand van de wetenschap ten tijde van het handelen.
Klachtonderdeel 3: de verzekeringsarts heeft geweigerd om het medisch advies uit te
leggen
6.3 Volgens klaagster heeft de verzekeringsarts geweigerd om het medisch advies
uit te leggen, ondanks dat zij hier bij herhaling om heeft gevraagd. Uit de hiervoor
opgenomen feiten blijkt dat de gemachtigde van klaagster op 20 december 2021 een brief
heeft geschreven aan de verzekeringsarts waarin hij namens klaagster zijn beklag doet
over de inhoud van het medisch advies en waarin hij verzoekt om het advies te herzien.
Op deze e-mail heeft de verzekeringsarts vier dagen later gereageerd. Daarbij heeft
hij gemotiveerd aangegeven waarom hij zijn advies niet zal herzien. Vervolgens heeft
de gemachtigde van klaagster aan de verzekeringsarts gevraagd om zijn bevindingen
toe te lichten, en in de betreffende email heeft hij vier vragen gesteld waar hij
antwoord op wil krijgen. De verzekeringsarts heeft op deze e-mail gereageerd. In zijn
reactie heeft hij uitgebreid toegelicht op welke gronden hij tot zijn conclusies is
gekomen. In deze reactie zijn impliciet alle door de gemachtigde van klaagster gestelde
vragen beantwoord. Hoewel klaagster ook daar niet tevreden mee was, staat op grond
van voorgaande wel vast dat de verzekeringsarts niet heeft geweigerd om zijn advies
uit te leggen. De verzekeringsarts heeft de zorg heeft verleend die van hem verwacht
mocht worden. Dit klachtonderdeel is daarom kennelijk ongegrond.
Klachtonderdeel 2: de verzekeringsarts heeft ten onrechte het huisartsenjournaal nodig
6.4 Klager stelt dat de verzekeringsarts in het medisch advies ten onrechte heeft
geconcludeerd dat hij het volledige huisartsenjournaal van de voormalig huisarts van
klaagster (uit F.) nodig heeft. Immers, zo stelt klaagster, is in het medisch dossier
al duidelijk gedocumenteerd door één van de GZ-psychologen dat er sprake is van een
eenmalige stoornis bij een voorheen klachtenvrije vrouw. De verzekeringsarts heeft
aangevoerd dat hij niet om het hele huisartsenjournaal heeft gevraagd, maar om duidelijkheid
over het al dan niet voorkomen van psychische klachten en spanningsbronnen voor 21
september 2015 en zo ja, om detailinformatie. Ook heeft hij aangevoerd om welke reden
hij hierom heeft gevraagd, namelijk omdat hij uit het huisartsendossier alleen een
paar aantekeningen vanaf 22 september 2015 had ontvangen, maar geen informatie van
de periode daarvoor, en dat het hem niet duidelijk was waar de medisch adviseur van
klaagster zijn conclusie dat er sprake was van een blanco voorgeschiedenis op baseerde
als hij evenzeer slechts de beschikking had over deze beperkte informatie. Daarbij
komt nog, zo heeft de verzekeringsarts aangevoerd, dat hij een episode-overzicht heeft
ontvangen waarin stond vermeld ‘mogelijk ADHD’ met als startdatum 2010 en einddatum
2018. Dat rechtvaardigde naar zijn mening zijn verzoek om duidelijkheid over de voorgeschiedenis.
6.5 De rol van een medisch adviseur wordt beschreven in de Beroepscode voor Medisch
Adviseurs werkzaam in Particuliere Verzekeringszaken en/of Personenschadezaken, uit
september 2013 (hierna: de Beroepscode). De medisch adviseur beoordeelt de gezondheidstoestand
van de betrokkene om tot een advies aan zijn opdrachtgever te komen. Daarbij dient
hij professioneel autonoom te handelen. De Beroepscode geeft regels die de medisch
adviseur helpen om zijn professionele autonomie te handhaven en toch het werk voor
de opdrachtgever adequaat uit te voeren. Zo dient hij (bijvoorbeeld) te werken volgens
de professionele standaard zoals die geldt voor medisch adviseurs en neemt hij bij
zijn professionele handelen basisbeginselen zoals zorgvuldigheid in acht. Daarbij
mag hij zich kritisch opstellen. Op die wijze dient hij zijn opdrachtgever te voorzien
van feiten die noodzakelijk zijn om tot een goede beslissing te komen.
6.6 Het college is van oordeel dat de verzekeringsarts heeft gehandeld zoals van
een redelijk bekwame en redelijk handelende verzekeringsarts mocht worden verwacht.
Om zijn opdrachtgever te kunnen voorzien van de feiten die noodzakelijk zijn om tot
een goede beslissing te komen, heeft hij geoordeeld dat hij meer informatie nodig
had. Hij was er immers (op dat moment) – op basis van de beschikbare gegevens - niet
van overtuigd dat de psychische problematiek die beschreven staat in het medisch dossier
veroorzaakt werd door gebeurtenissen en/of omstandigheden op het werk. Zo had hij
weliswaar de beschikking over het dossier van de huisarts van na de ziekmelding, maar
niet van de periode daarvoor. Klaagster had toen een andere huisarts. Om een goed
advies uit te kunnen brengen heeft hij verzocht om ten minste duidelijkheid te verkrijgen
van de vorige huisarts van klaagster over het al dan niet voorkomen van psychische
klachten en/of het bestaan van spanningsbronnen van voor 21 september 2015 (hij heeft
dus niet verzocht om het volledige huisartsenjournaal). Dit getuigt van zorgvuldigheid
door de verzekeringsarts. Het was immers zijn taak om de opdrachtgever te voorzien
van alle feiten die noodzakelijk waren om tot een goede beslissing te komen. Dat hij
daarbij niet enkel is afgegaan op de informatie van de GZ-psycholoog die heeft geschreven
dat er sprake was van een eenmalige stoornis bij een voorheen klachtenvrije vrouw,
getuigt evenzeer van de zorgvuldige houding die van hem (in zijn rol van medisch adviseur
die handelt in opdracht van zijn opdrachtgever), mocht worden verwacht. Dit klachtonderdeel
is dan ook kennelijk ongegrond.
Klachtonderdeel 1: de verzekeringsarts heeft een onjuist en dus frauduleus advies
uitgebracht
6.7 Volgens klaagster heeft de verzekeringsarts bewust een onjuist en dus frauduleus
advies uitgebracht. De conclusie van de verzekeringsarts (dat het dossier te weinig
informatie biedt om het causaal verband aan te tonen) is volgens haar op basis van
het medisch bewijs in het dossier onhoudbaar. De verzekeringsarts heeft volgens haar
een totaal gebrek aan respect voor de bevindingen van de specialisten getoond. Onder
de medische stukken bevinden zich immers ook de bevindingen en diagnoses van twee
GZ-psychologen, die geen twijfel laten bestaan over het causaal verband.
6.8 De verzekeringsarts heeft aangevoerd dat hij de beschikbare medische informatie
volledig en correct heeft opgesomd. Uit deze informatie heeft hij correct en navolgbaar
geciteerd. Daarmee heeft hij een feitelijke samenvatting gegeven van beschikbare informatie.
Hij heeft daarbij geen informatie (dus ook niet de informatie van de GZ-psychologen)
genegeerd, maar deze juist expliciet benoemd. De vraagstelling in de opdracht luidde
of er in medisch opzicht sprake was van causaal verband. Ten tijde van het opstellen
van het medisch advies meende hij dat hij (nog) geen doorslaggevende betekenis kon
verbinden aan de beschikbare informatie, omdat daarbij alleen de kant van klaagster
was belicht en niet de kant van werkgever. Voor zijn advies achtte hij dat wel van
betekenis. De klacht van klaagster dat de verzekeringsarts medische informatie heeft
gereduceerd en/of genegeerd is daarom feitelijk onjuist. Hij heeft geen onjuist of
frauduleus advies uitgebracht, zo stelt hij.
6.9 Het college dient te beoordelen of het advies van de verzekeringsarts voldoet
aan de daaraan te stellen eisen. Bij de beoordeling van die vraag dienen de volgende
criteria in aanmerking te worden genomen:
1. Het rapport vermeldt de feiten, omstandigheden en bevindingen waarop het berust;
2. Het rapport geeft blijk van een geschikte methode van onderzoek om de voorgelegde
vraagstelling te beantwoorden;
3. In het rapport wordt op inzichtelijke en consistente wijze uiteengezet op welke
gronden de conclusies van het rapport steunen;
4. Het rapport vermeldt de bronnen waarop het berust, daaronder begrepen de gebruikte
literatuur en de geconsulteerde personen;
5. De rapporteur blijft binnen de grenzen van zijn deskundigheid.
Het college toetst ten volle of het onderzoek door de arts uit het oogpunt van
vakkundigheid en zorgvuldigheid de tuchtrechtelijke toets der kritiek kan doorstaan.
Ten aanzien van de conclusie van de rapportage wordt beoordeeld of de deskundige in
redelijkheid tot zijn conclusie heeft kunnen komen.
6.10 Het college is van oordeel dat het rapport aan deze criteria voldoet. Het
rapport vermeldt immers de feiten, omstandigheden en bevindingen waarop het berust.
Zo is opgenomen op welke informatie het advies is gebaseerd en is van deze informatie
een feitelijke samenvatting gegeven. Ook geeft het rapport blijk van een geschikte
methode van onderzoek om de voorgelegde vraagstelling te beantwoorden. Uit het advies
blijkt immers dat de verzekeringsarts zijn advies heeft gebaseerd op de medische en
niet medische stukken die hem zijn toegezonden door zijn opdrachtgever. In het rapport
wordt ook op inzichtelijke en consistente wijze uiteengezet op welke gronden de conclusies
van het advies steunen. Immers, de verzekeringsarts heeft duidelijk uiteengezet dat
hij er op dit moment nog niet van overtuigd is dat de psychische problematiek die
beschreven is in het medisch dossier, veroorzaakt is door gebeurtenissen en omstandigheden
op het werk en de reden waarom hij daar nog niet van overtuigd is (namelijk: hij weet
niet in hoeverre de auto-anamnestische mededelingen van betrokkene over de gebeurtenissen
gevalideerd werden aan de hand van meer objectieve bronnen dan haar subjectieve beleving).
Ook heeft hij duidelijk beschreven dat hij om die reden meer informatie wil, van andere
informatiebronnen. Het rapport vermeldt ook de bronnen waarop het berust, namelijk
de medische en niet medische informatie die door hem is verkregen van zijn opdrachtgever
en die in het medisch advies is opgesomd. Ten slotte is de verzekeringsarts binnen
de grenzen van zijn deskundigheid gebleven. Hij had immers tot taak om in zijn rol
als medisch adviseur zijn opdrachtgever te voorzien van de feiten die noodzakelijk
zijn om tot een goede beslissing te komen en binnen die grenzen heeft hij het advies
opgesteld. Het onderzoek kan uit het oogpunt van vakkundigheid en zorgvuldigheid de
tuchtrechtelijke toets doorstaan. Zoals hiervoor al overwogen, getuigt het juist van
zorgvuldigheid dat de verzekeringsarts om nadere informatie heeft gevraagd alvorens
zijn oordeel te geven. De verzekeringsarts heeft gemotiveerd in zijn rapport aangegeven
waarom hij die nadere informatie nodig had en waarom hij niet kon volstaan met de
informatie (waaronder die van de GZ-psychologen) die hij tot zijn beschikking had.
Voor hem was immers niet duidelijk of in hoeverre de hem beschikbare informatie gevalideerd
was aan de hand van meer objectieve bronnen dan de subjectieve beleving van klaagster,
of in ieder geval getoetst was in het kader van hoor en wederhoor. De verzekeringsarts
heeft gelet op deze gemotiveerde onderbouwing in redelijkheid tot zijn conclusie kunnen
komen dat meer informatie benodigd was. Van een onjuist advies, laat staan van een
frauduleus advies, is dan ook absoluut niet gebleken. Dit klachtonderdeel is kennelijk
ongegrond.
Conclusie
6.11 De conclusie is dat de klacht in al haar onderdelen kennelijk ongegrond is.”
3. Vaststaande feiten en omstandigheden
Voor de beoordeling van het beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten
en omstandigheden zoals deze zijn vastgesteld door het Regionaal Tuchtcollege en hiervoor
onder 3. “de feiten” zijn weergegeven.
4. Beoordeling van het beroep
4.1 In beroep is de schriftelijke klacht over het beroepsmatig handelen/nalaten
van de verzekeringsarts nog een keer aan de tuchtrechter ter beoordeling voorgelegd.
Het Centraal Tuchtcollege heeft kennisgenomen van de inhoud van de aan het Regionaal
Tuchtcollege voorgelegde klacht en het debat dat partijen daarover bij dat college
hebben gevoerd. Het door het Regionaal Tuchtcollege opgebouwde zaakdossier is aan
het Centraal Tuchtcollege gestuurd.
4.2 In beroep is het debat door partijen schriftelijk nog een keer gevoerd, waarbij
door ieder van hen standpunten zijn ingenomen naar aanleiding van de door het Regionaal
Tuchtcollege vastgestelde feiten en de door dat College gegeven beschouwingen en beslissingen.
Tijdens de mondelinge behandeling op 2 oktober 2023 is dat debat voortgezet.
4.3 Het beroep van klaagster heeft tot doel dat het Centraal Tuchtcollege de zaak
in volle omvang beoordeelt en de klacht alsnog gegrond verklaart.
4.4 De verzekeringsarts heeft in beroep gemotiveerd verweer gevoerd en verzoekt
het Centraal Tuchtcollege om het beroep te verwerpen.
Relevant toetsingskader
4.5 Bij de beoordeling van de vraag of een advies van een arts voldoet aan de daaraan
te stellen eisen dienen volgens vaste rechtspraak van het Centraal Tuchtcollege de
volgende criteria in aanmerking te worden genomen:
1. Het rapport vermeldt de feiten, omstandigheden en bevindingen waarop het
berust;
2. Het rapport geeft blijk van een geschikte methode van onderzoek om de
voorgelegde vraagstelling te beantwoorden;
3. In het rapport wordt op inzichtelijke en consistente wijze uiteengezet op welke
gronden de conclusies van het rapport steunen;
4. Het rapport vermeldt de bronnen waarop het berust, daaronder begrepen de
gebruikte literatuur en de geconsulteerde personen;
5. De rapporteur blijft binnen de grenzen van zijn deskundigheid.
Het college toetst ten volle of het onderzoek door de arts uit het oogpunt van
vakkundigheid en zorgvuldigheid de tuchtrechtelijke toets der kritiek kan doorstaan.
De conclusie van de rapportage toetst het college terughoudend, dat wil zeggen dat
beoordeeld wordt of de deskundige in redelijkheid tot zijn conclusie heeft kunnen
komen. Daarbij overweegt het Centraal Tuchtcollege dat een medisch advies beperkter
is van opzet, strekking en inhoud dan een deskundigenrapport. Dit neemt niet weg dat
de hiervoor genoemde criteria geschikt zijn als toetsingskader, nu deze criteria,
afhankelijk van de aard en omvang van de te toetsen adviezen, meer of minder stringent
kunnen worden ingevuld.
Inhoudelijke beoordeling
4.6 Op grond van de stukken en dat wat door partijen op de zitting in beroep nog
naar voren is gebracht, is het Centraal Tuchtcollege van oordeel dat het Regionaal
Tuchtcollege de klacht van klaagster terecht in alle onderdelen ongegrond heeft verklaard.
Ook het Centraal Tuchtcollege is van oordeel dat het advies van de verzekeringsarts
voldoende inzichtelijk en zorgvuldig tot stand is gekomen en dat de verzekeringsarts
op basis van zijn bevindingen, waaronder de door hem ontvangen medische informatie,
in redelijkheid tot zijn conclusies heeft kunnen komen. Het Centraal Tuchtcollege
sluit zich aan bij dat wat het Regionaal Tuchtcollege onder ‘6. Wat zijn de overwegingen
van het college?’ heeft overwogen en neemt dat hier over.
4.7 Ook het Centraal Tuchtcollege is van oordeel dat de verzekeringsarts in zijn
advies duidelijk heeft uiteengezet waarom hij tot de voorlopige conclusie kwam dat
hij meer informatie over de “blanco voorgeschiedenis” van klaagster nodig had dan
de beschikbare, omdat op dat moment voor hem niet duidelijk was of en in hoeverre
deze voorgeschiedenis aan de hand van objectieve bronnen was gevalideerd. Anders dan
klaagster stelt heeft de verzekeringsarts de bevindingen van andere artsen/zorgverleners
dus niet genegeerd, maar zich de vraag gesteld op grond waarvan deze tot hun bevinding
“blanco voorgeschiedenis” waren gekomen en op dat punt meer willen weten alvorens
tot een definitieve conclusie te kunnen komen. Dat is niet tuchtrechtelijk verwijtbaar.
De verzekeringsarts heeft op de zitting van 2 oktober 2023 overigens verklaard dat
hij inmiddels nadere informatie van de huisarts van klaagster heeft ontvangen en naar
aanleiding hiervan een vervolgadvies heeft geschreven. In dit vervolgadvies d.d. 26
juli 2023 heeft de verzekeringsarts de blanco voorgeschiedenis als bevestigd overgenomen.
4.8 Het Regionaal Tuchtcollege overweegt onder 6.3 abusievelijk dat de gemachtigde
van klaagster in zijn e-mail van 3 januari 2022 vier vragen heeft gesteld waar hij
antwoord op wil krijgen. Klaagster merkt terecht op dat door haar gemachtigde in voornoemde
e-mail niet vier maar vijf vragen zijn gesteld. Het Centraal Tuchtcollege is, net
als het Regionaal Tuchtcollege, van oordeel dat in de e-mail van de verzekeringsarts
van
5 januari 2022 impliciet alle vijf door de gemachtigde van klaagster gestelde vragen
zijn beantwoord.
4.9 Omdat het Centraal Tuchtcollege het oordeel van het Regionaal Tuchtcollege
deelt dat alle klachtonderdelen ongegrond zijn, zal het beroep van klaagster worden
verworpen.
5. Beslissing
Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
verwerpt het beroep.
Deze beslissing is gegeven door: C.H.M. van Altena, voorzitter; Y. Buruma, A.S. Gratama,
leden-juristen, J.A.W. Dekker, W.A. Faas, leden-beroepsgenoten; mr. K.M. ten Pas,
secretaris.
Uitgesproken ter openbare zitting van 30 oktober 2023.
Voorzitter w.g. Secretaris w.g.