ECLI:NL:TGZCTG:2023:136 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2023/1842
ECLI: | ECLI:NL:TGZCTG:2023:136 |
---|---|
Datum uitspraak: | 20-09-2023 |
Datum publicatie: | 02-10-2023 |
Zaaknummer(s): | C2023/1842 |
Onderwerp: | Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose |
Beslissingen: | Ongegrond/afwijzing |
Inhoudsindicatie: | Klacht tegen psychiater. De klacht gaat over de behandeling van klager, die met een zorgmachtiging als bedoeld in de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz) was opgenomen. Klager is het niet eens met de in het traject tot het verkrijgen van een zorgmachtiging gestelde (voorlopige) diagnose en meent dat de psychiater bij haar behandeling onterecht uitgaat van deze diagnose. Ook meent klager dat de psychiater nader onderzoek had moeten doen naar aanleiding van lichamelijke klachten. Het Regionaal Tuchtcollege verklaart de klacht kennelijk ongegrond. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep van klager tegen deze beslissing. |
C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E
voor de Gezondheidszorg
Beslissing in de zaak onder nummer C2023/1842 van
A., wonende in B, appellant, klager in eerste aanleg,
hierna: klager,
tegen
K., psychiater, destijds werkzaam in B., verweerster in beide
instanties, hierna: de psychiater, gemachtigde:
mr. C. Grondsma, advocaat te Leeuwarden.
1. Procesverloop
Klager heeft op 29 april 2022 bij het Regionaal Tuchtcollege in Zwolle een klacht
ingediend tegen de psychiater. Dat college heeft de klacht in zijn beslissing van
9 februari 2023, onder nummer Z2022/4215, kennelijk ongegrond verklaard.
Klager heeft tegen die beslissing beroep ingesteld. De psychiater heeft een verweerschrift
in beroep ingediend. De zaak is in beroep tegelijkertijd maar niet gevoegd met de
zaken C2023/1839, C2023/1840 en C2023/1841 behandeld op de zitting van 20 september
2023. De psychiater is daar verschenen, bijgestaan door
mr. C. Grondsma, voornoemd. Zij hebben het standpunt van de psychiater daar verder
toegelicht. Klager is met kennisgeving niet op de zitting verschenen.
Het Centraal Tuchtcollege heeft na afloop van de mondelinge behandeling de zaak in
raadkamer beoordeeld en in het openbaar mondeling uitspraak gedaan. Wat hierna volgt
is een schriftelijke uitwerking van die uitspraak.
2. Beslissing in eerste aanleg
Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.
“1. KERN VAN DE ZAAK EN DE BESLISSING
1.1
De klacht gaat over de behandeling van klager, die met een zorgmachtiging als bedoeld
in de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz) was opgenomen. Klager is
het niet eens met de in het traject tot het verkrijgen van een zorgmachtiging gestelde
(voorlopige) diagnose en meent dat beklaagde bij haar behandeling onterecht uitgaat
van deze diagnose. Ook meent klager dat beklaagde nader onderzoek had moeten doen
naar aanleiding van lichamelijke klachten.
1.2
Het college verklaart de klacht kennelijk ongegrond. Met de bekende gegevens over
de voorgeschiedenis van klager, het beschikbare dossier en het gesprek dat beklaagde
zelf met klager had, was er voor beklaagde geen aanleiding voor twijfel aan de eerder
door een collega-psychiater gestelde (voorlopige) diagnose “manifest psychotisch toestandsbeeld,
waarschijnlijk in het kader van schizofrenie”. Beklaagde heeft terecht geen aanleiding
gezien de (voorlopige) diagnose bij te stellen. Een behandeling met antipsychotica
was daarmee geïndiceerd. Verder waren er geen aanwijzingen voor cardiale problematiek
die voorafgaand aan de start met antipsychotica had moeten worden uitgesloten.
Ook heeft zij voldoende adequaat gereageerd op de door klager gemelde lichamelijke
klachten.
1.3
Hieronder vermeldt het college eerst hoe de procedure is verlopen. Daarna legt het
college de beslissing uit.
2. DE PROCEDURE
2.1
Het college heeft de volgende stukken ontvangen en gelezen:
• het klaagschrift met de bijlagen, binnengekomen op 29 april 2022;
• het aanvullende klaagschrift binnengekomen op 14 juni 2022;
• het verweerschrift met bijlagen, ingekomen op 10 augustus 2022.
2.2
De secretaris van het college heeft klager en beklaagde de mogelijkheid geboden om
in gesprek te gaan onder leiding van de secretaris (mondeling vooronderzoek). Daarvan
hebben zij geen gebruik gemaakt.
2.3
Vervolgens is besloten dat het niet nodig was om de zaak op een zitting te behandelen.
De zaak is naar een college in raadkamer verwezen. Dit betekent dat het college de
zaak beoordeeld heeft op basis van de stukken, zonder dat de partijen daarbij aanwezig
waren.
2.4
Gelijktijdig met deze klacht heeft klager een samenhangende klacht ingediend tegen
een andere psychiater. Deze klacht is geregistreerd onder zaaknummer Z2022/4214. Hiervoor,
in februari 2022, had klager al twee klachten ingediend tegen twee andere psychiaters.
Deze klachten zijn geregistreerd onder zaaknummer Z2022/3956 en Z2022/3957. In alle
zaken wordt gelijktijdig uitspraak gedaan.
3. UITLEG VAN DE BESLISSING
3.1 De normen die gelden bij de beoordeling
Het college moet de vraag beantwoorden of beklaagde de zorg heeft verleend die van
haar verwacht mocht worden. De norm daarvoor is een ‘redelijk bekwame beroepsuitoefening’.
Bij de beoordeling wordt rekening gehouden met de voor de zorgverlener geldende beroepsnormen
(bijvoorbeeld richtlijnen en protocollen) en de stand van de wetenschap op het moment
van het handelen door de zorgverlener. Verder geldt als norm dat zorgverleners alleen
tuchtrechtelijk aanspreekbaar zijn op hun eigen handelen.
3.2 De feiten
Op 20 september 2021 deed de gemeente B. een “aanvraag voorbereiding verzoekschrift
van een Zorgmachtiging” voor klager. In de “medische verklaring zorgmachtiging” van
29 oktober 2022 concludeerde een onafhankelijk psychiater dat sprake was van een psychische
stoornis. Zij noteerde als (voorlopige) diagnose:
“Manifest psychotisch toestandsbeeld, waarschijnlijk in het kader van schizofrenie.”
Als DSM-afgeleide classificatie noteerde zij:
“2 Schizofreniespectrum- en andere psychotische stoornissen”
De rechtbank E.-Nederland verleende de verzochte zorgmachtiging bij beschikking van
25 november 2021.
Klager was hierna in de periode van 10 maart tot 15 april 2022 (gedwongen) opgenomen
in een I.-kliniek van de GGZ-J.. Beklaagde werd regiebehandelaar. Bij het kennismakingsgesprek
vertelde klager onder meer dat hij al jaren wordt lastiggevallen door onder andere
de politie, dat hij in zijn huis is vernederd en lichamelijk mishandeld. Er was een
strijkijzer tegen zijn lichaam gedrukt en er zat rode vloeistof in zijn ondergoed.
Klager gaf aan het met de diagnose schizofrenie niet eens te zijn. Bij “somatiek”
noteerde beklaagde:
“[…] Hij omschrijft eerder bij momenten flauwtes. Tevens zou hij een afspraak krijgen
bij de huisarts ivm eenmalig pijn op de borst.”
Beklaagde schreef Invega (paliperidon) voor. Er werd opdracht gegeven voor lab onderzoek
en besproken werd dat lichamelijk onderzoek zou worden verricht.
Op 16 maart 2022 noteerde beklaagde in het dossier dat sprake was van een normaal
ECG met sinustachycardie bij stress en dat er geen contra-indicatie was voor een antipsychoticum.
Naar aanleiding van vragen van klager was er op 17 maart 2022 een gesprek met klager,
beklaagde en de patiëntvertrouwenspersoon. Hierbij gaf klager onder meer te kennen
dat er onvoldoende aandacht was voor zijn wegrakingen en dat onderzoek had moeten
worden gedaan voor de start van de medicatie. Ook wilde klager een toxicologisch onderzoek
omdat hij volgens hem vaak vergiftigd was.
Op 23 maart 2023 verzocht klager per brief om een toxicologisch onderzoek, hersenonderzoek
en een hartonderzoek.
Beklaagde noteerde over dit verzoek op 25 maart 2022 in het dossier:
“Patient is tijdens het ZAG erop gewezen, n.a.v. zijn handgeschreven brief, dat er
geen argumenten zijn om nu beeldvormend onderzoek van de hersenen te doen of opnieuw
cardiaal opnieuw in te zetten, tevens is benadrukt dat een volledig toxicologisch
onderzoek ook niet aangewezen is. Er wordt ook in de ZM beschreven dat een gevolg
van zijn psychotische belevingen medische overdiagnostiek kan zijn. Ten aanzien van
de diagnose is het duidelijk dat patient zijn situatie anders ervaart dan dat wij
dat doen.”
De verleende zorgmachtiging werd op verzoek van beklaagde door de rechtbank E.-Nederland
verlengd.
Klager werd op 15 april 2022 overgeplaatst naar een andere (I.) afdeling, waarmee
de betrokkenheid van beklaagde eindigde. Klager werd op 20 juni 2022 naar huis ontslagen.
3.3 De klacht en het verweer
Klager verwijt beklaagde dat zij bij zijn behandeling ten onrechte is uitgegaan van
de diagnose “schizofrenie”. Klager is hier in 1993/1994 uitvoerig op onderzocht, waarna
bleek dat schizofrenie niet aan de orde was.
Klager verwijt beklaagde voorts dat zij te laat medisch onderzoek heeft verricht naar
aanleiding van wegvalsymptomen die klager al op 10 maart 2022 meldde.
Beklaagde stelt zich op het standpunt dat zij heeft gehandeld zoals van een redelijk
bekwaam handelend psychiater mocht worden verwacht.
3.4 De overwegingen van het college
Klager heeft zijn dossier van voor de opname waar het hier over gaat laten vernietigen.
Welke diagnose(s) in het verleden is/zijn gesteld is daardoor niet meer met zekerheid
te achterhalen.
Op het moment dat beklaagde bij de behandeling van klager betrokken raakte, was haar
bekend dat een zorgmachtiging was afgegeven op grond van een psychotisch toestandsbeeld.
Zij beschikte voorts over de gegevens die ten grondslag lagen aan de zorgmachtiging
en de opname van klager in de I.-kliniek. Daarnaast sprak zij klager gedurende de
opname meerdere keren.
Het verwijt dat beklaagde bij de behandeling ten onrechte is uitgegaan van een psychotisch
toestandsbeeld, slaagt niet. De (voorlopige) diagnose waar klager het niet mee eens
is, is niet gesteld door beklaagde maar door de onafhankelijk psychiater. De informatie
die beklaagde had, waaronder de door klager gegeven informatie bij het eerste gesprek
op 10 maart 2022, hoefde bij haar niet tot twijfel te leiden aan de (voorlopige) diagnose.
Beklaagde heeft terecht geen aanleiding gezien de diagnose bij te stellen. Daarvan
uitgaande was een behandeling met antipsychotica geïndiceerd.
Het verwijt dat beklaagde te laat onderzoek heeft gedaan naar aanleiding van door
klager op 10 maart 2022 genoemde wegvalsymptomen slaagt evenmin. Beklaagde heeft pas
nadat klager met de door haar voorgeschreven medicatie was begonnen een ECG laten
verrichten. Beklaagde heeft hiermee geen onverantwoord risico genomen. Uit de dossieraantekeningen
blijkt niet dat de door klager genoemde flauwtes ook op dat moment nog voorkwamen
en hij had eenmalig last gehad van pijn op de borst. Al met al is het college van
oordeel dat er geen aanwijzingen waren voor cardiale problematiek die voorafgaand
aan de start met antipsychotica had moeten worden uitgesloten.
Uit het voorgaande volgt dat het verwijt ongegrond is.”
3. Vaststaande feiten en omstandigheden
Voor de beoordeling van het beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten
en omstandigheden zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg. Die weergave
is in beroep niet of in elk geval onvoldoende bestreden.
4. Beoordeling van het beroep
4.1 Klager is het niet eens met de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege. Hij
verzoekt het Centraal Tuchtcollege om de beslissing van dat college te vernietigen
en de klacht alsnog gegrond te verklaren.
4.2 De psychiater heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Zij verzoekt het Centraal
Tuchtcollege het beroep van klager te verwerpen.
4.3 Het Centraal Tuchtcollege heeft kennisgenomen van de inhoud van de in eerste
aanleg geformuleerde klacht en het daarover in eerste aanleg door partijen gevoerde
debat. In beroep is het debat door partijen schriftelijk nog een keer gevoerd, waarbij
door ieder van hen standpunten zijn ingenomen naar aanleiding van de door het Regionaal
Tuchtcollege gegeven beschouwingen en beslissingen. Tijdens de mondelinge behandeling
op 20 september 2023 heeft de psychiater haar standpunt verder toegelicht.
4.4 De behandeling van de zaak in beroep heeft geen ander licht op de zaak geworpen.
Het Centraal Tuchtcollege is het eens met de overwegingen en het oordeel van het Regionaal
Tuchtcollege over de klacht en neemt deze overwegingen en dit oordeel integraal over.
Het feit dat – zoals klager in beroep naar voren heeft gebracht – de huidige behandelend
psychiater van klager tot een andere omschrijving van de diagnose is gekomen, is op
zichzelf onvoldoende voor het oordeel dat de psychiater in deze zaak niet met de vereiste
zorgvuldigheid heeft gehandeld. Verder is ook het Centraal Tuchtcollege niet gebleken
dat de psychiater te laat onderzoek heeft gedaan naar aanleiding van de door klager
gemelde wegvalsymptomen.
4.5 Uit het voorgaande volgt dat het Regionaal Tuchtcollege de klacht terecht ongegrond
heeft verklaard. Het beroep wordt verworpen.
5. De beslissing
Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
verwerpt het beroep.
Deze beslissing is gegeven door: J.M. Rowel van der Linde, voorzitter, B.J.M. Frederiks
en A.S. Gratama, leden juristen, I.A. de Boer en E.J. Stevelmans, leden beroepsgenoten
en
E.D. Boer, secretaris, en uitgesproken op de zitting van 20 september 2023.
Voorzitter w.g. Secretaris w.g.