ECLI:NL:TGZCTG:2023:12 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2022/1386
ECLI: | ECLI:NL:TGZCTG:2023:12 |
---|---|
Datum uitspraak: | 18-01-2023 |
Datum publicatie: | 18-01-2023 |
Zaaknummer(s): | C2022/1386 |
Onderwerp: | Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose |
Beslissingen: | Ongegrond/afwijzing |
Inhoudsindicatie: | Klacht tegen orthopedisch chirurg. Bij klaagster zijn door een orthopedisch chirurg van een ander ziekenhuis (C2022/1341) twee knieschijfprothesen geplaatst. Vanwege aanhoudende pijnklachten is klaagster door verweerder gezien voor een second opinion. Verweerder is orthopedisch chirurg en concludeerde dat sprake was van een vorderende artrose van beide knieën en achtte volledige knieprothesen onzeker qua uitkomst. Verweerder heeft zijn bevindingen teruggekoppeld aan de verwijzend huisarts en de voorgaande orthopedisch chirurg (C2022/1341). Later zijn in weer een ander ziekenhuis na een CT-scan van de knieën bij klaagster twee totale knieprothesen geplaatst. Klaagster verwijt de orthopedisch chirurg dat hij niet de juiste diagnoses heeft gesteld en dat hij zijn second opinion zonder haar toestemming ook in kopie heeft gestuurd aan de orthopedisch chirurg (C2022/1341), terwijl klaagster duidelijk had aangegeven dat zij niet naar die orthopedisch chirurg terug wilde gaan. Het Regionaal Tuchtcollege heeft de klacht kennelijk ongegrond verklaard. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep. |
C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E
voor de Gezondheidszorg
Beslissing in de zaak onder nummer C2022/1386 van:
A., wonende in B.,
appellante, klaagster in eerste aanleg,
tegen
C., orthopedisch chirurg, (destijds) werkzaam te D.,
beklaagde in beide instanties,
gemachtigde: mr. K. Mous en mr. B.V.K. de Louw, beiden advocaat in Nijmegen.
1. Verloop van de procedure
A. - hierna klaagster - heeft op 16 juni 2021 bij het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle
tegen C. - hierna verweerder - een klacht ingediend. Bij beslissing van 20 mei 2022,
onder nummer Z2021/3220, heeft dat College de klacht kennelijk ongegrond verklaard.
Klaagster is van die beslissing tijdig in beroep gekomen.
Verweerder heeft een verweerschrift in beroep ingediend.
De zaak is in beroep behandeld op de openbare zitting van het Centraal Tuchtcollege
van 23 november 2022. De zaak is tegelijkertijd maar niet gevoegd behandeld met de
zaken C2022/1387 en C2022/1388. Klaagster is verschenen. Ook verweerder was aanwezig,
bijgestaan door zijn gemachtigde mr. Mous.
De zus van klaagster was ook op de zitting aanwezig.
Partijen hebben spreekaantekeningen overgelegd.
2. Beslissing in eerste aanleg
Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.
“2. DE FEITEN
Op grond van de stukken dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht,
van het volgende te worden uitgegaan.
Klaagster werd op 13 november 2018 geopereerd aan beide knieën. Vanwege ernstige patellofemorale
artrose werd bij deze operatie in beide knieën een patellofemorale prothese geplaatst.
De operatie werd uitgevoerd door orthopedisch chirurg E. (hierna: E.) in het F. te
G.
Op 20 maart 2019 werd klaagster gezien door E. Bij dat consult gaf klaagster aan dat
het haar tegenviel, dat zij een band voelde en dat zij het gevoel had dat de prothese
te groot was. Zij had op dat moment geen fysiotherapie. Bij lichamelijk onderzoek
constateerde E. een prima functie met rechts nog enige hydrops en links met name een
synoviale zwelling. De patella-tracking beoordeelde zij als normaal. E. noteerde een
normaal beeld en noteerde als beleid het vergroten van vertrouwen, hervatten fysiotherapie
en kortdurend diclofenac.
Vanwege aanhoudende klachten werd klaagster op 10 juli 2019 door de huisarts voor
een second opinion naar de H. verwezen.
Beklaagde zag klaagster in het kader van de second opinion bij een eerste consult
op
17 juli 2019. Hij noteerde bij de anamnese ten aanzien van de pijn aan de linkerknie:
“pijn anders dan voor ok, kon lopen, niet trap, nu gewoon lopen lastig
Strak
Dik
Inst soms,
Patella zelf: oude pijn weg”
Over de pijn aan de rechterknie noteerde hij hetzelfde met dien verstande dat achter
het woord “strak” was toegevoegd: “maar minder vervelend dan links”.
Bij lichamelijk onderzoek constateerde hij:
“goede kniefunctie 130 0 0, pijn tf op gws, patella pijnloos en goede sporing appr
– mediaal ook pijnlijke fyten, li wat gevoeliger heupfunctie goed banden goed”
Het verslag van de op 17 juli 2019 gemaakte röntgenfoto’s vermeldt:
“Knie links:
Pattelo trochlea prothese in situ. Geen loslating. Hydrops ter hoogte van recessus
suprapatellaris. Lichte kraakbeenverlies lateraal tibiofemoraal.
Een knie rechts:
Patella/trochlea prothese in situ. Geen loslating. Verwachte verhoudingen.”
Naar aanleiding van de gemaakte röntgenfoto’s noteerde beklaagde:
“li knie: pf prothese in situ, geen loslating, goede sporing, lateraal duidelijke
versmalling 50%
Re knie: idem, wel duidelijke versmalling meer lateraal.”
Beklaagde concludeerde dat sprake was van een vorderende artrose van beide knieën
bij recent geplaatste patellofemorale prothesen. Hij achtte revisie naar een totale
knieprothese onzeker qua uitkomst omdat er nog geen “endstage” artrose was. Hij sprak
een controle af na een half jaar. Beklaagde koppelde zijn bevindingen met een brief
terug aan de huisarts. Een kopie van deze brief stuurde hij aan E.
Op 25 november 2019 werden opnieuw röntgenfoto’s gemaakt. In het verslag staat:
“RX knieën beiderzijds. Vergeleken met 17/7/2019. Normale kalkhoudendheid van het
skelet. Bekende status na patellofemorale prothese beiderzijds. Ongewijzigde stand
van de prothesedelen. Geen aanwijzingen voor complicaties. Milde degeneratieve veranderingen
tibiofemoraal, niet progressief ten opzichte van voorgaand onderzoek.”
Bij het consult bij beklaagde op dezelfde dag benoemde klaagster nog altijd pijnklachten
te hebben, links meer dan rechts. Pijnstilling had weinig effect en met fysiotherapie
had zij meer klachten. Wederom constateerde beklaagde bij onderzoek een goede functie
en geen duidelijke afwijkingen patellafemoraal, maar wel een gevoelig tibiofemoraal
gewricht. Hij noteerde als beleid een controle na één jaar.
Op 23 januari 2020 werd klaagster opnieuw gezien, nu door I., fellow orthopedie (hierna:
I.). Klaagster vertelde radeloos te zijn vanwege de klachten. Anamnese, lichamelijk
onderzoek en röntgenonderzoek van 24 januari 2020 lieten een onveranderd beeld zien
ten opzichte van het eerdere röntgenonderzoek. I. achtte een operatie niet geïndiceerd
en stelde verwijzing voor naar een revalidatiearts, eventueel in combinatie met een
evaluatie door een pijnpolikliniek. I. koppelde zijn bevindingen en het voorgestelde
beleid mede namens J., orthopedisch chirurg, per brief terug naar de huisarts van
klaagster.
Op 25 mei 2020 werd bij klaagster in het K. een CT-scan van beide knieën gemaakt.
In het daarvan gemaakt verslag staat (voor zover van belang):“Patellofemorale prothesen
in situ bilateraal beiderzijds laterale tilting van patella (met patella botten) ten
opzichte van de trochlea component. Beiderzijds endorotatie van trochlea component
en opzichte van trans epicondylaire as van circa 8 rechts en 7 links.
De patellaire button component beiderzijds bevindt zich centraal achter de patella,
geen (sub) luxatie.
Gewrichtseffusie/vocht in de suprapatellaire recessus bilateraal.
Er is suggestie van verlies in de fossa poplitea beiderzijds en focale erosies aan
mediale rand van tibiaplateau links. Achtergrond van ernstige tibiofemorale artrose
met mediaal beiderzijds. Forse weke-delenzwelling aan mediale zijde van de knie.
Conclusie:
Endorotatie van beide trochlea componenten opzicht van transepicondylaire as Coorelatie
met uw kliniek noodzakelijk voor interpretatie van deze ook meting.
Forse gewrichtseffusie met name in de suprapatellaire recessus, ernstige tibiofemorale
artrose en suggestie van erosieve veranderingen d.d. inflammatoire component, secundair
aan ernstige artrose. Ook te correleren met uw kliniek.”
Op 7 juli 2020 vond bij klaagster in het K. een revisie van patellofemorale prothese
rechts naar totale knieprothese rechts plaats. In het operatieverslag staat bij indicatie:
“malpositie PF prothese met ook cyste vorming in tibiaplateau”.
In het operatieverslag staat verder (voor zover van belang):
“[…] de trochlea component is inderdaad in forse endorotatie geplaatst. Sprake van
veel synovitis in de knie. […] Nu verwijderen trochlea component. Deze zit vrij los.
Weinig cement. […]. We zagen dan duidelijk endorotatie uit de anterieure cut. […]”
Op 29 januari 2021 vond bij klaagster een revisie van patellofemorale prothese links
naar totale knieprothese links plaats. In het operatieverslag staat bij indicatie:
“malpositie en loslating patellofemorale prothese links”.
In het operatieverslag staat verder (voor zover van belang):
“[…] Forse hoeveelheid synoviale vloeistof welke troebel oogt. Veel synovitis. […].
Nu verwijderen prothese femur. Deze blijkt los te zitten. […]”
3. HET STANDPUNT VAN KLAGER EN DE KLACHT
Klaagster verwijt beklaagde -zakelijk weergegeven- dat hij
a. niet de juiste diagnose heeft gesteld, namelijk dat de prothese in de linkerknie
los zat. In plaats daarvan heeft hij de diagnose “ernstige artrose” gesteld, ondanks
dat klaagster had aangegeven deze diagnose niet te kunnen rijmen met de sterke toename
van de klachten na de operatie van 13 november 2018;
b. niet de juiste diagnose heeft gesteld, namelijk dat bij de plaatsing van de
prothese in de rechterknie van klaagster geen rekening was gehouden met de ernstige
endorotatie;
c. een kopie van zijn brief aan de huisarts, zonder toestemming van klaagster,
aan de opererende orthopedisch chirurg heeft gestuurd, terwijl klaagster duidelijk
had aangegeven dat zij niet naar deze orthopedisch chirurg terug wilde gaan.
4. HET STANDPUNT VAN BEKLAAGDE
Beklaagde voert -zakelijk weergegeven- aan dat hij bij de behandeling van klaagster
heeft gehandeld zoals van een redelijk bekwaam en redelijk handelend orthopedisch
chirurg mocht worden verwacht.
5. DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE
5.1
Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel
handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een
antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven
binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met
de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met
hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.
Klachtonderdeel a: prothese linkerknie zat los
5.2
Vooropgesteld wordt dat het beschikbare beeldvormend materiaal geen aanleiding geeft
voor de veronderstelling dat de prothese aan de linkerknie (al) los zat op het moment
van onderzoek door beklaagde.
De omstandigheid dat bij de operatie aan de linkerknie in januari 2021 de prothese
los bleek te zitten betekent niet dat beklaagde kan worden verweten dat hij dit niet
heeft geconstateerd dan wel hiernaar geen specifiek onderzoek heeft gedaan. Nader
onderzoek naar loslating van de prothese hoefde alleen te worden gedaan als er aanwijzingen
waren voor zo’n loslating. Dat was niet het geval.
Beklaagde heeft tijdens de twee consulten van hem met klaagster de klachten uitgevraagd.
Ondanks dat klaagster aangaf dat de pijn was toegenomen na de operatie en ook anders
was dan voor de operatie, pasten de door haar genoemde klachten niet bij een loslating
van de prothese. Ook de bevindingen bij lichamelijk onderzoek pasten daar niet bij.
Het patelloffemorale gewricht functioneerde goed en klachten in anamnese en lichamelijk
onderzoek wezen op een probleem in het tibiofemorale gewricht. Dit beeld werd bevestigd
door de röntgenfoto’s waarop wel tibiofemorale artrose zichtbaar was en geen zaken
die volgens de betrokken radiologen duidden op een loslating van de patellofemorale
prothese. Het conservatieve beleid van beklaagde, inhoudende dat de situatie in eerste
instantie na een half jaar en in tweede instantie na één jaar, zou worden herbeoordeeld,
paste bij de bevindingen. Geconcludeerd moet daarom worden dat beklaagde niet kan
worden verweten dat hij niet de diagnose heeft gesteld dat sprake was van een loslating
van de prothese(n) dan wel daar geen (nader) onderzoek naar heeft gedaan. Dit betekent
dat klachtonderdeel a niet slaagt.
Klachtonderdeel b: endorotatie van de prothese(n)
5.3
Beklaagde kan evenmin worden verweten dat hij niet de diagnose heeft gesteld dat een
endorotatie van de prothese(n) oorzaak was van de bij klaagster na plaatsing van de
prothese ontstane klachten. Een endorotatie van een patellofemorale prothese kan leiden
tot klachten, maar dat hoeft niet. De bevindingen bij anamnese en lichamelijk onderzoek
pasten niet bij een probleem met de geplaatste prothese(n) en wel bij de ook op de
röntgenfoto’s geconstateerde tibiofemorale artrose. Er was daarom geen reden aan te
nemen dat de klachten werden veroorzaakt door een endorotatie van de prothese. Gelet
op de bevindingen was er evenmin aanleiding hiernaar (nader) onderzoek te doen. Klachtonderdeel
b is daarmee ongegrond.
Klachtonderdeel c: terugkoppeling eerste consult in kopie aan eerste behandelaar
5.4
Klaagster verwijt beklaagde dat hij zijn terugkoppeling van het eerste consult zonder
haar toestemming ook in kopie naar E. heeft gestuurd. Het college oordeelt hierover
als volgt.
E. was wel de arts die de oorspronkelijke behandeling heeft uitgevoerd, maar niet
de arts die klaagster naar beklaagde heeft verwezen voor een second opinion. Hoewel
het belang van de kwaliteit van de gezondheidszorg gebaat kan zijn bij een terugkoppeling
van bevindingen bij een second opinion aan de oorspronkelijke behandelaar, kon toestemming
van klaagster niet worden verondersteld. Dat betekent dat het verstrekken van een
kopie van de schriftelijke terugkoppeling aan E. alleen met toestemming van klaagster
mocht plaatsvinden. Beklaagde stelt dat hij gewend is met de patiënt te bespreken
aan wie gerapporteerd wordt en ervan uit te gaan dat hij dat ook in dit geval heeft
gedaan. Klaagster stelt dat zij geen toestemming heeft gegeven. Wat precies is afgesproken
over de terugkoppeling is niet in het dossier genoteerd, zodat het college niet kan
vaststellen wat op dit punt precies besproken is. Hoewel het ongelukkig te noemen
is dat beklaagde de toestemming van klaagster niet in haar medisch dossier heeft genoteerd,
kan het college niet vaststellen dat beklaagde de brief zonder toestemming van klaagster
met E. heeft gedeeld. De conclusie van het voorgaande is dat klachtonderdeel c ongegrond
is.
5.5
Gelet op het voorgaande dient als volgt te worden beslist”.
3. Vaststaande feiten en omstandigheden
Het Centraal Tuchtcollege gaat bij de beoordeling van het beroep uit van de feiten
weergegeven in overweging 2. “De feiten” van de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege.
Deze weergave is in beroep niet of in elk geval onvoldoende, bestreden.
4. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
4.1 Het Centraal Tuchtcollege is van oordeel dat klaagster met het beroepschrift
haar beroepsgronden voldoende duidelijk heeft toegelicht (artikel 73 lid 2 Wet op
de beroepen in de individuele gezondheidszorg (wet BIG) in verbinding met artikel
19 Tuchtrechtbesluit).
4.2 Klaagster heeft in beroep voor het eerst gesteld dat als verweerder goed naar
het aanwezige beeldmateriaal had gekeken, hij had kunnen zien dat er een botcyste
in haar rechterknie aanwezig was. Voor zover klaagster de bedoeling heeft gehad hiermee
haar oorspronkelijke klacht uit te breiden, gaat het Centraal Tuchtcollege aan deze
klacht voorbij. De klacht is te laat ingebracht. Dat is in strijd met een eerlijke
procesgang in beroep en daarom niet toegestaan.
5. Beoordeling van het beroep
Standpunt klaagster
5.1 De klacht die klaagster bij het Regionaal Tuchtcollege heeft ingediend bestaat
uit drie klachtonderdelen. Klaagster wil met haar beroep bereiken dat het Centraal
Tuchtcollege de ongegrond verklaarde klachtonderdelen a tot en met c (her)beoordeelt
en in beroep alsnog gegrond verklaart.
Standpunt orthopedisch chirurg
5.2 Verweerder heeft verweer gevoerd en verzoekt het Centraal Tuchtcollege om het
beroep te verwerpen.
Oordeel Centraal Tuchtcollege
5.3 Het Centraal Tuchtcollege is net als het Regionaal Tuchtcollege van oordeel
dat de klachten van klaagster ongegrond zijn. Het Centraal Tuchtcollege licht dat
hierna toe.
5.4 Het Centraal Tuchtcollege heeft kennisgenomen van de inhoud van de aan het
Regionaal Tuchtcollege voorgelegde klacht en van de aanvulling daarop. Het door het
Regionaal Tuchtcollege opgebouwde zaaksdossier is aan het Centraal Tuchtcollege gestuurd.
5.5 In beroep hebben partijen schriftelijk debat gevoerd. Daarbij heeft ieder van
hen standpunten ingenomen over de door het Regionaal Tuchtcollege vastgestelde feiten
en de door dat college gegeven beschouwingen en beslissingen. Tijdens de mondelinge
behandeling op 23 november 2022 is dat debat voortgezet.
5.6 De bespreking van de zaak in raadkamer na de mondelinge behandeling in beroep
heeft het Centraal Tuchtcollege niet geleid tot het vaststellen van andere feiten
of tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het Regionaal Tuchtcollege.
5.7 Het Centraal Tuchtcollege sluit zich aan bij wat het Regionaal Tuchtcollege
onder ‘5. DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE’ heeft overwogen en neemt dat hier over.
Het Centraal Tuchtcollege is met het Regionaal Tuchtcollege van oordeel dat verweerder
niet kan worden verweten dat hij (bij zijn second opinion) niet de diagnose heeft
gesteld dat bij de linkerknie sprake was van een loslating van de prothese of dat
bij de rechterknie sprake was van een endorotatie en dat hij daar geen (nader) onderzoek
naar heeft gedaan. Op grond van de bevindingen was er geen aanleiding voor nader onderzoek.
5.8 Voor zover klaagster in beroep haar klacht over de schriftelijke terugkoppeling
van verweerder aan de orthopedisch chirurg die de knieschijfoperatie bij klaagster
had verricht, heeft gehandhaafd (klachtonderdeel c), heeft ook het Centraal Tuchtcollege
niet kunnen vaststellen dat deze terugkoppeling zonder toestemming van klaagster is
gebeurd.
5.9 Verweerder kan geen verwijt worden gemaakt als bedoeld in artikel 47 lid 1
van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg.
5.10 Het Centraal Tuchtcollege zal het beroep verwerpen.
6. Beslissing
Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
verklaart klaagster niet-ontvankelijk voor zover daarbij de klacht is uitgebreid of
aangevuld;
verwerpt het beroep.
Deze beslissing is gegeven door: R. Prakke-Nieuwenhuizen, voorzitter;
B.J.M. Frederiks en J. Legemaate, leden juristen en N.R.A. Baas en W.J. Rijnberg,
leden beroepsgenoten en D. Brommer, secretaris.
Uitgesproken ter openbare zitting van 18 januari 2023.
Voorzitter w.g. Secretaris w.g.