ECLI:NL:TGZCTG:2023:114 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2022/1759
ECLI: | ECLI:NL:TGZCTG:2023:114 |
---|---|
Datum uitspraak: | 05-07-2023 |
Datum publicatie: | 05-07-2023 |
Zaaknummer(s): | C2022/1759 |
Onderwerp: | Overige klachten |
Beslissingen: | Ongegrond/afwijzing |
Inhoudsindicatie: | Klacht tegen een arts die werkzaam is als medisch adviseur bij een verzekeraar. Klager is vanaf 2016 in behandeling geweest bij een psychotherapeut. De ziektekostenverzekeraar van klager heeft in 2020 een materiele controle van de rechtmatigheid en doelmatigheid van de door de psychotherapeut geleverde zorg en ingediende declaraties uitgevoerd. De aangeklaagde arts heeft de verzekeraar van de psychotherapeut meegedeeld dat de door hem toegepaste interventies niet bewezen effectief en niet doelmatig zijn. De verzekeraar heeft besloten deze interventies niet langer te vergoeden en reeds betaalde vergoeding terug te vorderen van de psychotherapeut. Klager verwijt de arts dat hij: 1. op bureaucratische wijze zeer ten nadele van de client (klager) heeft geoordeeld over en ingegrepen in de lopende behandeling, zonder klager gezien te hebben of anderszins rechtstreeks met klager contact te hebben gehad; 2. met terugwerkende kracht afgesloten behandelingen ondoelmatig heeft verklaard; 3. niet de bevoegdheid en de bekwaamheid heeft om te oordelen over en in te grijpen in een psychotherapeutische behandeling. Het Regionaal Tuchtcollege heeft klager niet-ontvankelijk verklaard in klachtonderdeel 2 en klachtonderdelen 1 en 3 ongegrond verklaard. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep van klager. |
C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E
voor de Gezondheidszorg
Beslissing in de zaak onder nummer C2022/1759 van:
A., wonende te B., appellant, klager in eerste aanleg,
gemachtigde: C. te D.,
tegen
E., voorheen werkzaam te F., verweerder in beide instanties,
gemachtigden: mr. J.A. Buur en mr. M.H.A. van Oosterhout
beiden werkzaam te Tilburg.
1. Verloop van de procedure
A. - hierna klager - heeft op 25 februari 2022 bij het Regionaal Tuchtcollege te
‘s-Hertogenbosch tegen E. - hierna de arts - een klacht ingediend. Bij beslissing
van 27 oktober 2022, onder nummer H2022/3817 heeft dat college klager niet-
ontvankelijk verklaard in klachtonderdeel 2 en de klachtonderdelen 1 en 3 ongegrond
verklaard.
Klager is van die beslissing tijdig in beroep gekomen. De arts heeft een verweerschrift
in beroep ingediend.
De zaak is op de zitting van het Centraal Tuchtcollege van 24 mei 2023 behandeld.
Klager is daar verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. De arts was ook aanwezig
bij de zitting, bijgestaan door zijn gemachtigden. De heer C. heeft namens klager
zijn standpunten en mr. Buur heeft de standpunten van de arts toegelicht aan de hand
van spreekaantekeningen die aan het Centraal Tuchtcollege zijn overgelegd.
2. Beslissing in eerste aanleg
Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing de volgende feiten en overwegingen
ten grondslag gelegd.
“2. De feiten
2.1 Klager is vanaf 2016 in behandeling geweest bij een psychotherapeut (verder:
de psychotherapeut), die in deze procedure optreedt als zijn gemachtigde.
De ziektekostenverzekeraar van klager (verder: de verzekeraar) heeft op
4 juni 2020 een klacht ontvangen van de psychotherapeut. Een andere cliënt van de
psychotherapeut had een vergoeding door de verzekeraar aan hem, van een declaratie
van de psychotherapeut, niet aan de psychotherapeut doorbetaald. Naar aanleiding van
deze klacht heeft de verzekeraar de betreffende declaratie nader onderzocht en de
website van de psychotherapeut bekeken. Dit vormde aanleiding om de psychotherapeut
vragen te stellen over diens declaraties. De beantwoording van deze vragen door de
psychotherapeut heeft geleid tot de conclusie van een (andere) medisch adviseur van
de verzekeraar dat de door de psychotherapeut bij klager toegepaste behandeling niet
evidence-based is, ofwel niet voldoet aan de stand van wetenschap en praktijk.
2.2 Vervolgens heeft de verzekeraar een materiële controle van de rechtmatigheid
en doelmatigheid van de door de psychotherapeut geleverde zorg en ingediende declaraties
aangekondigd en uitgevoerd. Op 21 oktober 2020 is door de verzekeraar aan de psychotherapeut
meegedeeld dat de door hem toegepaste behandelingen niet zonder meer door de verzekeraar
vergoed konden worden. Daarop is een detailcontrole gestart, waarbij de verzekeraar
opnieuw vragen heeft gesteld aan de psychotherapeut en gegevens heeft opgevraagd.
In dit verband heeft de psychotherapeut aan de verzekeraar ook gegevens over de behandeling
van klager verstrekt.
2.3 Verweerder is als medisch adviseur verbonden aan de verzekeraar. Aldus heeft
verweerder de van de psychotherapeut verkregen informatie beoordeeld. Op basis van
die beoordeling heeft de verzekeraar op 23 april 2021 aan de psychotherapeut meegedeeld
dat de door hem bij onder anderen klager toegepaste interventies niet bewezen effectief
(evidence-based) en niet doelmatig zijn. De interventies komen niet voor op de lijst
van het Zorginstituut Nederland zoals uitgewerkt door Zorgverzekeraars Nederland.
Op grond van deze bevindingen heeft de verzekeraar besloten deze interventies niet
langer te vergoeden, en reeds betaalde vergoedingen terug te vorderen van de psychotherapeut.
Hiervan is ook mededeling gedaan aan klager, die vervolgens is gestopt met de behandeling
door de psychotherapeut omdat hij deze voortaan zelf zou moeten betalen.
3 De klacht
Klager verwijt verweerder dat hij:
1) op bureaucratische wijze zeer ten nadele van de cliënt (klager) heeft
geoordeeld over en ingegrepen in de lopende behandeling, zonder klager te
hebben gezien of anderszins rechtstreeks met klager contact te hebben gehad;
2) met terugwerkende kracht afgesloten behandelingen ondoelmatig heeft
verklaard;
3) niet de bevoegdheid en de bekwaamheid heeft om te oordelen over en in te
grijpen in een psychotherapeutische behandeling.
4 Het standpunt van verweerder
4.1 Verweerder merkt de psychotherapeut, de gemachtigde van klager, mede als klager
aan en bepleit primair (in de eerste plaats) de niet-ontvankelijkverklaring van klagers
omdat zij met deze klacht misbruik maken van het tuchtrecht.
4.2 Subsidiair (in de tweede plaats) betoogt verweerder dat het college de klacht
(kennelijk) ongegrond moet verklaren omdat de verwijten niet zijn onderbouwd.
4.3 Meer subsidiair (in de derde en laatste plaats) stelt verweerder dat het zijn
werk is om in opdracht van de verzekeraar onder andere psychotherapeutische behandelingen
te beoordelen, eerst op rechtmatigheid en zo nodig ook op doelmatigheid. Zijn opdrachtgever
ontleent die bevoegdheid aan de Zorgverzekeringswet zoals uitgewerkt in de Regeling
zorgverzekering, en verweerder is voor die taak bevoegd en bekwaam. Dat het effect
van zijn beoordeling en advies kan zijn dat de verzekeraar besluit bepaalde behandelingen
niet langer te vergoeden en reeds betaalde vergoedingen terug te vorderen, waardoor
een cliënt kan besluiten van verdere behandeling af te zien, kan verweerder niet worden
verweten.
5. De overwegingen van het college
Formeel
5.1 Zowel bij het (mondeling) vooronderzoek als op de zitting heeft de psychotherapeut
herhaaldelijk gesteld dat hij in deze zaak geen klager is, maar alleen optreedt als
de gemachtigde van klager. Andere mondelinge en schriftelijke uitlatingen van de gemachtigde
in deze procedure doen vermoeden dat hij als psychotherapeut een aanzienlijk eigen
belang heeft bij de beslissing op deze klacht. Hij heeft het herhaaldelijk over zichzelf
als degene die (financieel en in zijn goede naam) door het handelen van verweerder
is geschaad. Niettemin zal het college de klacht ook op dit onderdeel beoordelen zoals
hij is ingediend, dat wil zeggen als afkomstig van klager, met zijn gemachtigde als
spreekbuis.
5.2 Het recht om een procedure te beginnen kan worden misbruikt. Van misbruik is
sprake wanneer dit recht wordt gebruikt voor een ander doel dan waarvoor het bestaat,
zoals het enkele doel de andere partij te schaden, of wanneer dit recht wordt gebruikt
ondanks de zekerheid dat de procedure zal resulteren in een (herhaalde) afwijzing.
Met name in het tuchtrecht kan van misbruik sprake zijn wanneer de klacht er uitsluitend
toe dient om (de opdrachtgever van) de verweerder ertoe te bewegen om terug te komen
op een beslissing met financiële gevolgen voor de klager. Een tuchtklacht mag niet
op deze wijze als drukmiddel worden ingezet.
Mede in aanmerking genomen dat het college slechts klager en niet zijn gemachtigde
(de psychotherapeut) als klager aanmerkt, doorstaat het klaagschrift de toets aan
deze criteria. Klager wordt derhalve in zijn klacht ontvangen. Het college zal de
klacht inhoudelijk beoordelen nu deze ook, anders dan verweerder meent, als geheel
is voorzien van voldoende grondslag in de feiten.
Inhoudelijk
Klachtonderdeel 1
5.3 Verweerders oordeel als medisch adviseur hield in dat klagers behandeling door
de psychotherapeut niet doelmatig is, en daarom niet moet worden vergoed door de verzekeraar.
Klager veronderstelt dat dit betekent dat hij door die behandeling niet is gebaat.
Dit is een onjuiste interpretatie van het criterium ‘doelmatig’. De vraag of een bepaalde
behandelings-methodiek (interventie) van een psychotherapeut doelmatig is, wordt niet
beantwoord op grond van het effect voor de betrokken cliënt maar op grond van de bewezen
algemene werkzaamheid. Anders gezegd: om in aanmerking te komen voor vergoeding door
de verzekeraar moet de interventie voldoen aan de stand van wetenschap en praktijk.
Welke interventies daaraan voldoen, staat in de periodiek herziene ‘Circulaire therapieën
GGZ’ van Zorginstituut Nederland. In het algemeen zijn dat cognitieve gedragstherapie,
problem solving therapy en kortdurende psychodynamische psychotherapie. Geen van deze
interventies heeft de psychotherapeut bij klager toegepast. Ook andere interventies
kunnen bij specifieke stoornissen onder de verzekerde zorg vallen. Klager lijdt kennelijk
aan een bipolaire stoornis. De gemachtigde van klager beschrijft in zijn brief van
27 april 2022 de behandeling van klager (door hem als psychotherapeut) door middel
van empathische gesprekstherapie, steunende en structurerende gesprekken en hypnose.
Deze interventies bij deze stoornis komen in de Circulaire niet voor. Voor zover door
het college te beoordelen, heeft verweerder dan ook juist gehandeld toen hij adviseerde
deze behandelingen van klager door de psychotherapeut niet (langer) te vergoeden.
Om tot dit advies te komen had verweerder niet de plicht, noch de noodzaak, en wellicht
niet eens de bevoegdheid, om klager persoonlijk te onderzoeken of anderszins met hem
te communiceren. Dit maakt misschien een bureaucratische indruk maar is daarom nog
niet in strijd met hetgeen een behoorlijk arts (als medisch adviseur van een verzekeraar)
betaamt. Klager stelt tot slot dat hij als gevolg van het advies van verweerder, waarop
het besluit van de verzekeraar is gebaseerd, gezondheidsschade heeft geleden. Klager
zou een terugval hebben gehad door de noodgedwongen beëindiging van de behandeling.
Dit leidt, indien al juist, niet tot het oordeel dat verweerder dit advies niet had
mogen geven. Verweerder had geen zorgrelatie met klager maar handelde als medisch
adviseur van de verzekeraar. Vanuit die hoedanigheid hoefde verweerder geen rekening
te houden met dit mogelijke gevolg van zijn advies voor klager.
Het college zal klachtonderdeel 1 ongegrond verklaren.
Klachtonderdeel 2
5.4 Klager verwijt verweerder dat hij afgesloten behandelingen met terugwerkende
kracht onrechtmatig heeft verklaard. Klager specificeert niet op welke behandelingen
hij doelt, naast de behandeling die onder 5.3 is besproken. Hij legt geen verband
tussen de beslissing (van de verzekeraar) tot onrechtmatig-verklaring en enige ondoelmatig
of onrechtmatig verklaarde behandeling die hij zelf heeft gehad. Daarmee ontbreekt
een relatie tussen het handelen van verweerder waarop dit klachtonderdeel ziet en
de individuele gezondheidszorg. Die relatie is wel noodzakelijk om dit klachtonderdeel
te kunnen beoordelen aan de hand van de zogenoemde tweede tuchtnorm (artikel 47 lid
1 aanhef en onder b van de Wet BIG).
Het college zal klager in klachtonderdeel 2 niet-ontvankelijk zal verklaren.
Klachtonderdeel 3
5.5 De bevoegdheid van de verzekeraar tot het verrichten van formele, materiële
en detailcontroles vloeit voort uit artikel 87 Zorgverzekeringswet zoals uitgewerkt
in de Regeling zorgverzekering. Verweerder ontleent zijn bevoegdheid tot uitvoering
van die controles aan zijn functie van medisch adviseur bij de verzekeraar (als werknemer
of opdrachtnemer). Uit hetgeen hiervoor onder 5.3 is overwogen, vloeit voort dat verweerder
teneinde die controles uit te voeren geen psychotherapeut hoeft te zijn. De hoedanigheid
van arts, werkzaam als medisch adviseur, volstaat. Verweerder is in die hoedanigheid
bekwaam om de controles te verrichten; klager heeft althans geen aanwijzingen geleverd
waaruit het tegendeel zou kunnen volgen.
Het college zal klachtonderdeel 3 ongegrond verklaren.”
3. Vaststaande feiten en omstandigheden
Klager heeft in beroep bezwaar gemaakt tegen de vaststelling van de feiten door het
Regionaal Tuchtcollege, meer specifiek de feiten zoals overwogen onder 2.3. Het Centraal
Tuchtcollege is het met klager eens dat de laatste zin in rechtsoverweging 2.3. onjuist
is. Het Centraal Tuchtcollege leest in plaats van deze zin: ‘Het betrof vijf verzekerden
waarvan CZ de toestemmingsformulieren tijdig had ontvangen. Dit betrof niet klager.’
Voor het overige is het Centraal Tuchtcollege van oordeel dat overweging ‘2. De feiten’
van de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege een adequate weergave is van de feiten
die relevant zijn voor de beoordeling van dit geschil. Het Centraal Tuchtcollege gaat
bij de beoordeling van het beroep daarom uit van die feiten.
4. Beoordeling van het hoger beroep
Omvang van de zaak in beroep
4.1 Klager is in beroep gekomen tegen de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege.
Uit het beroepschrift blijkt dat klager met zijn beroep wil bereiken dat de klachtonderdelen
1 en 3 alsnog gegrond worden verklaard. Het Centraal Tuchtcollege gaat voorbij aan
de aanvullende beroepsgrond die klager in zijn pleitaantekeningen heeft genoemd. Deze
aanvullende beroepsgrond houdt in dat ook het niet-ontvankelijk verklaren van klachtonderdeel
2 moet worden beoordeeld. Deze beroepsgrond is te laat in de procedure ingebracht.
De gronden van het beroep moeten namelijk in het beroepschrift of het aanvullend beroepschrift
worden vermeld (art. 19 lid 1 onder c Tuchtrechtbesluit BIG). Het Centraal Tuchtcollege
beperkt zich daarom tot de beroepsgronden zoals klager die eerder in het beroepschrift
heeft verwoord.
4.2 De arts heeft verweer gevoerd en verzoekt het Centraal Tuchtcollege om klager
primair niet-ontvankelijk te verklaren in zijn beroep omdat de gronden buiten de reikwijdte
van de toepasselijke tuchtnormen vallen. Subsidiair verzoekt de arts om het beroep
van klager te verwerpen.
4.3 Het Centraal Tuchtcollege heeft kennisgenomen van de inhoud van de aan het
Regionaal Tuchtcollege voorgelegde klacht en het debat dat partijen daarover bij dat
tuchtcollege hebben gevoerd. In beroep is het debat door partijen schriftelijk nog
een keer gevoerd, waarbij door ieder van hen standpunten zijn ingenomen naar aanleiding
van de door het Regionaal Tuchtcollege vastgestelde feiten en de door dat College
gegeven beschouwingen en beslissingen. Tijdens de mondelinge behandeling op
24 mei 2023 is dat debat voortgezet.
Ontvankelijkheid
4.4 In artikel 65, lid 1, onder a, van de Wet op de beroepen in de individuele
gezondheidszorg (Wet BIG) is bepaald dat een klacht aanhangig kan worden gemaakt door
een rechtstreeks belanghebbende. Om als rechtstreeks belanghebbende te kunnen worden
aangemerkt dient sprake te zijn van een rechtstreeks bij een behandeling op het gebied
van de individuele gezondheidszorg betrokken belang.
4.5 Anders dan door de arts is aangevoerd is het Centraal Tuchtcollege van oordeel
dat sprake is van een zodanig belang aan de zijde van klager. Daarbij wordt overwogen
dat de klacht van klager gaat over het handelen van de arts in zijn rol als medisch
adviseur bij een zorgverzekeraar. De arts heeft in die rol verkregen informatie van
de gemachtigde van klager (hierna: de psychotherapeut) beoordeeld. Op basis van deze
beoordeling heeft de zorgverzekeraar besloten om de behandelingen van de psychotherapeut,
waaronder de behandeling van klager, niet langer te vergoeden. Het advies dat de arts
heeft gegeven raakt het belang van klager rechtstreeks namelijk dat de kosten van
zijn behandeling door de psychotherapeut/ gemachtigde niet langer worden vergoed.
Relevant toetsingskader
4.6 Bij de beoordeling van de vraag of een advies van een arts voldoet aan de daaraan
te stellen eisen dienen volgens vaste rechtspraak van het Centraal Tuchtcollege de
volgende criteria in aanmerking te worden genomen:
1. Het rapport vermeldt de feiten, omstandigheden en bevindingen waarop het
berust;
2. Het rapport geeft blijk van een geschikte methode van onderzoek om de
voorgelegde vraagstelling te beantwoorden;
3. In het rapport wordt op inzichtelijke en consistente wijze uiteengezet op welke
gronden de conclusies van het rapport steunen;
4. Het rapport vermeldt de bronnen waarop het berust, daaronder begrepen de
gebruikte literatuur en de geconsulteerde personen;
5. De rapporteur blijft binnen de grenzen van zijn deskundigheid.
Het college toetst ten volle of het onderzoek door de arts uit het oogpunt van
vakkundigheid en zorgvuldigheid de tuchtrechtelijke toets der kritiek kan doorstaan.
De conclusie van de rapportage toetst het college terughoudend dat wil zeggen dat
beoordeeld wordt of de deskundige in redelijkheid tot zijn conclusie heeft kunnen
komen. Daarbij overweegt het Centraal Tuchtcollege dat een medisch advies beperkter
is van opzet, strekking en inhoud dan een deskundigenrapport. Dit neemt niet weg dat
de hiervoor genoemde criteria geschikt zijn als toetsingskader, omdat deze criteria,
afhankelijk van de aard en omvang van de te toetsen adviezen, meer of minder stringent
kunnen worden ingevuld.
Oordeel Centraal Tuchtcollege
4.7 Op grond van de stukken en dat wat door partijen over en weer op de zitting
in beroep nog naar voren is gebracht, is het Centraal Tuchtcollege van oordeel dat
het Regionaal Tuchtcollege klachtonderdeel 1 terecht ongegrond heeft verklaard. Ook
het Centraal Tuchtcollege is van oordeel dat het advies van de arts voldoende inzichtelijk
is en zorgvuldig tot stand is gekomen. Het Centraal Tuchtcollege sluit zich aan bij
dat wat het Regionaal Tuchtcollege daarover heeft overwogen onder 5.3.
4.8 In aanvulling daarop overweegt het Centraal Tuchtcollege als volgt. Anders
dan door klager is aangevoerd is het Centraal Tuchtcollege van oordeel dat de arts
wel specifiek de behandeling van klager heeft beoordeeld. De arts heeft op 31 augustus
2020 vragen opgesteld naar aanleiding van een ingediende factuur door klager. De psychotherapeut/gemachtigde
heeft deze vragen op 1 september 2020 beantwoord. In de beantwoording gaat de psychotherapeut
specifiek in op de diagnose bij en behandeling van klager, zijnde (kort gezegd) droomanalyse
en het damspel als psychotherapeutisch middel. Het standpunt van klager en zijn gemachtigde
dat deze behandeling bij klager niet heeft plaatsgevonden, dan wel dat de beantwoording
een algemene toelichting is, kan dan ook niet worden gevolgd. Daarbij wordt overwogen
dat het onder de professionele verantwoordelijkheid van de psychotherapeut/gemachtigde
van klager valt wat hij antwoordt op de aan hem gestelde vragen. Naar aanleiding van
deze antwoorden is door een collega van de arts geconcludeerd dat de behandeling niet
evidence-based is, ofwel niet voldoet aan de stand van de wetenschap en praktijk.
4.9 Het Centraal Tuchtcollege komt ook wat betreft klachtonderdeel 3 tot dezelfde
constateringen als het Regionaal Tuchtcollege in de beslissing onder 5.5 heeft overwogen.
Het Centraal Tuchtcollege is het eens met deze overweging van het Regionaal Tuchtcollege
en neemt deze hier over.
4.10 Dit betekent dat ook het Centraal Tuchtcollege de klacht van klager ongegrond
vindt en dat het beroep zal worden verworpen.
5. Beslissing
Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
verwerpt het beroep.
Deze beslissing is gegeven door: C.H.M. van Altena, voorzitter; R.A. van der Pol en
R.H. Zuijderhoudt, leden-juristen en J.H.M. de Brouwer en E.H. Groenewegen, leden-
beroepsgenoten en C.J.M. Manders, secretaris.
Uitgesproken ter openbare zitting van 5 juli 2023.
Voorzitter w.g. Secretaris w.g.