ECLI:NL:TGZCTG:2023:105 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2022/1781

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2023:105
Datum uitspraak: 07-06-2023
Datum publicatie: 07-06-2023
Zaaknummer(s): C2022/1781
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen: Ongegrond/Afwijzing
Inhoudsindicatie: Klacht tegen huisarts. Klaagster, geboren in 1945, heeft in oktober 2021 een heupprothese gekregen. In december 2021 valt klaagster uit bed en kan het betreffende been niet meer belasten. De huisarts besluit niet bij klaagster langs te gaan. Klaagster verwijt de huisarts dat hij 1. niet (medisch) heeft gehandeld; er is sprake van grove en verwijtbare nalatigheid, 2. heeft gehandeld vanuit een vooroordeel en tunnelvisie (niet gekeken en niet geluisterd), 3. niet zelf is gekomen om klaagster te onderzoeken, een diagnose te stellen en medische hulp te verleden, 4. zonder klaagster te hebben gezien het advies heeft gegeven om klaagster terug in bed te leggen, afstand te nemen en haar alleen te laten en 5. nadien geen contact heeft opgenomen en evenmin excuses heeft aangeboden. Het Regionaal Tuchtcollege verklaart klachtonderdelen 1, 2 en 3 gegrond, de klachtonderdelen 4 en 5 ongegrond en legt aan de huisarts de maatregel van berisping op. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep van de huisarts.

C E N T R A A L  T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2022/1781 van:

                                               A., huisarts, werkzaam te B., appellant, verweerder in eerste

                                               aanleg, gemachtigde: mr. A.W. Hielkema te Utrecht,

tegen  

                                               C., wonende te B., verweerster in beroep, klaagster in eerste

                                               aanleg, gemachtigde: D. te B..

1. Verloop van de procedure

C. - hierna klaagster - heeft op 28 januari 2022 bij het Regionaal Tuchtcollege te Amsterdam tegen A. - hierna de huisarts - een klacht ingediend. Bij beslissing van 1 november 2022, onder nummer A2022/3858 heeft dat College klachtonderdelen 1, 2 en 3 gegrond verklaard, de overige klachtonderdelen ongegrond verklaard en aan de huisarts de maatregel van berisping opgelegd. De huisarts is van die beslissing tijdig in beroep gekomen. Klaagster heeft een verweerschrift in beroep ingediend.

De zaak is in beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tucht-college van 10 mei 2023, waar zijn verschenen de huisarts, bijgestaan door zijn gemachtigde, en namens klaagster haar gemachtigde. Als getuige is gehoord

E.. Mr. Hielkema heeft de standpunten van de huisarts en de heer D. heeft de standpunten van klaagster toegelicht aan de hand van spreekaantekeningen die aan

het Centraal Tuchtcollege zijn overgelegd.

2. Beslissing in eerste aanleg

            Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.

            “ 2.       Waar gaat de zaak over en wat is de beslissing?

2. Klaagster (geboren in 1945) heeft op 12 oktober 2021 een nieuwe (rechter)heup gekregen (een zogenoemde totale heup prothese). Naast pijnstilling heeft klaagster van de huisarts Alprozolam voorgeschreven gekregen. Op enig moment heeft de huisarts besloten om klaagster geen Alprozolam meer voor te schrijven (in verband met verslaving en valgevaar). Op 20 december 2021 heeft de neef van klaagster (hij is ook de gemachtigde van haar) met de praktijk van de huisarts gebeld en toen is afgesproken dat een specialist ouderengeneeskunde bij haar langs zou komen.

3. In de ochtend van 21 december 2021 belde gemachtigde naar de huisarts (praktijk) dat klaagster (weer) uit bed was gevallen en nog steeds op de grond lag. Verweerder adviseerde om klaagster terug in bed te leggen; hij is niet op visite geweest. Wel is geprobeerd aanvullende/vervangende zorg te regelen voor klaagster. Er is toen meerdere keren telefonisch contact geweest tussen gemachtigde en de praktijk van de huisarts. De volgende dag is een collega van de huisarts langs geweest en toen is geregeld dat klaagster werd opgenomen in het ziekenhuis, alwaar is geconstateerd dat de heup uit de kom was geraakt. Klaagster heeft inmiddels een andere huisarts.

5. De gemachtigde en klaagster vinden dat de huisarts zeer onzorgvuldig heeft gehandeld door niet bij klaagster langs te komen op 21 december 2021, terwijl klaagster veel pijn had en twee maanden daarvoor een nieuwe heup had gekregen.

8. Het college komt tot de conclusie dat de klacht gedeeltelijk gegrond is. Het college licht dat hierna toe.

3. Wat houdt de klacht in?

Klaagster heeft een aantal klachten geformuleerd die door de (gemachtigde van de) huisarts zijn onderverdeeld in vijf klachtonderdelen en die het college als volgt samenvat:

3. De huisarts heeft niet (medisch) gehandeld: er is sprake van grove en verwijtbare

            nalatigheid.

2. De huisarts heeft gehandeld vanuit een vooroordeel en tunnelvisie (niet

            gekeken en niet geluisterd).

3. De huisarts is niet zelf gekomen om klaagster te onderzoeken, een diagnose te

            stellen en medische hulp te verlenen.

4. De huisarts heeft zonder klaagster te hebben gezien het advies gegeven om

            haar terug in bed te leggen, afstand te nemen en haar alleen te laten.

5. De huisarts heeft geen contact opgenomen nadien en ook geen excuses

            aangeboden.

4. Wat is het verweer?

De huisarts heeft de verwijten bestreden en een eigen visie gegeven op de voorgevallen gebeurtenissen. Het verweer wordt voor zover nodig hierna verder besproken.

5. Wat zijn de overwegingen van het college?

Welke criteria gelden bij de beoordeling?

5.1       De vraag is of de huisarts de zorg heeft verleend die van hem verwacht mocht worden. De norm daarvoor is wat een redelijk bekwame en redelijk handelende huisarts toen (december 2020 ten tijde van de Covid-pandemie) had moeten doen. Bij de beoordeling wordt rekening gehouden met de voor de zorgverlener geldende beroepsnormen en de stand van de wetenschap ten tijde van het handelen. Dat de huisarts mogelijk beter anders had kunnen handelen is niet altijd genoeg voor een tuchtrechtelijk verwijt.

De klachtonderdelen 1 tot en met 3

5.2       De klachtonderdelen 1 tot en met 3 hangen nauw met elkaar samen zodat het college deze gezamenlijk zal behandelen en beoordelen.
Het huisartsenjournaal

5.3       Klaagster (met haar gemachtigde) en de huisarts geven beiden een (iets) andere lezing van de voorgevallen feiten en hebben daarvan kennelijk ook ieder een eigen beleving. Het college zal daarom als uitgangspunt kiezen voor hetgeen in het huisartsenjournaal is vermeld bij de betreffende dagen/contacten. Dit huisartsenjournaal is ter zitting met partijen doorgenomen.

5.4       Klaagster is vanaf 1996 patiënt geweest van de huisarts. Uit het huisartsenjournaal blijkt dat klaagster al gedurende jaren kalmerende middelen gebruikte in verband met onrust, niet slapen en depressieve/eenzaamheidgevoelens. Klaagster wilde graag Alprozolam voorgeschreven krijgen en heeft dat ook langere tijd gebruikt. Op 23 november 2021 heeft klaagster hierover gebeld met de assistente van de praktijk; in overleg met de huisarts is besloten geen extra tabletten voor te schrijven, omdat het valgevaar groter wordt. Klaagster mocht enkel 1 tablet voor de nacht gebruiken. Op 9 december 2021 heeft klaagster contact opgenomen met de huisartsenpraktijk omdat zij was gevallen (op haar knie) en spierpijn had. Zij wilde hiervoor onder andere pijnstillers en verhoging van de Alprzazolam. Omdat klaagster ook Fentanylpleisters gebru[i]kte en Alprozolam geen pijnstiller is (en spierpijn na drie dagen overgaat) heeft zij geen medicatie voorgeschreven gekregen. Op

29 november 2021 is er weer telefonisch contact geweest met de huisartsenpraktijk; klaagster vroeg weer om het voorschrijven van Alprozolam omdat ze misselijk werd van de paracetamol. In overleg met de huisarts heeft de assistente gemeld dat ze geen Alprozolam kreeg omdat dit niet werkt tegen de pijn; ze mocht wel paracetamol hiervoor gebruiken. Op 9 december 2021 is klaagster doorverwezen naar de orthopeed in verband met knieklachten en pijn aan de linkerheup.

5.5       Op 20 december 2021 heeft de gemachtigde telefonisch contact gezocht met de huisartsenpraktijk. In het huisartsenjournaal staat hierover het navolgende genoteerd:

“Neef (…) belt; Gaat niet goed. Mw “spant” iedereen voor haar karretje betrehft het halen van pijnstillers (pcm). Geef veel pijn aan in het [been, kennelijk toev. college]. Onlangs nog bij specialist geweest, deze heeft een injectie in knie gezet en er is bloed afgenomen bij Mw. Mw weet echter niet meer dat er bloed afgenomen is. Lijkt meer last te hebben van vergeetachtigheid. Daarnaast ook last van decorumverlies. (…) Geeft ook [aan] niet meer zelfstandig te kunnen wonen. Heeft later op de ochtend weer gebeld naar neef met het verzoek tot het verstrekken van pcm, want heeft zoveel pijn in haar been. Gaat akkoord dat er een specialist ouderen geneeskunde langs gaat komen.”

5.6       In de nacht van 20 op 21 december 2021 is klaagster achterover gevallen (ze zakte door haar knie). Zij heeft toen (tot tweemaal toe) contact gezocht met de HAP. In het waarneemverslag staat onder meer dat klaagster vroeg om iemand bij haar langs te sturen, omdat ze niet zelf van de grond kwam. Er was volgens de triagist geen verdenking van een breuk van de heup (“Gn verdenking voor een heup #”). De thuiszorg die toevallig op de HAP aanwezig was is gaan kijken en zij hebben haar uiteindelijk in bed gekregen (in het waarneemverslag staat dat ze eerst klaagster niet van de grond kregen en dat ze alles bij elkaar gilde). Het verdere beleid werd overgelaten aan de huisarts van klaagster.
5.7       De volgende dag, 21 december 2021 heeft klaagster zelf contact gezocht met de huisartsenpraktijk omdat ze weer was gevallen. In het huisartsenjournaal staat onder meer: “S Veel pijn rechter been. Is weer gevallen, vlammende pijn in de rechter heup waaraan zij geopereerd is, kan been niet gebruiken. Ligt nog steeds op de grond. Kan tenen bewegen. Knie naar buiten gedraaid en heup is pijnlijk.
E THP rechts Verslaglegging HAP gelezen en overlegd met huisarts -> advies voor nu, Mw terug leggen in bed, afstand nemen. Wij gaan SOG …. bellen en vragen of deze z.s.m. kan langskomen.”
De specialist ouderengeneeskunde kon echter niet langskomen en ook de vervanger niet. Toen is door de assistente contact opgenomen met verpleeghuis F.; zij zouden een verpleeghuisarts contact laten opnemen met klaagster.

5.8       Daarna is (in de ochtend) door gemachtigde contact opgenomen met de huisartsenpraktijk. Hij meldde dat klaagster weer in bed lag, dat haar benen slap waren en dat hij haar zo niet alleen wilde laten. Daarop heeft de assistente uitgelegd dat zij bezig was met hulp inschakelen en dat dat nog wel wat voeten in de aarde had. Het advies van de huisarts was “om Mw alleen te laten en niet mee te gaan in het manipulerende gedrag.”
5.9       Daarna is (in de middag) door gemachtigde weer contact opgenomen met de huisartsenpraktijk met een verslag van de fysiotherapeut die langs was geweest; klaagster is absoluut niet mobiel en kan niet voor zichzelf zorgen. Hij kan haar niet op het toilet krijgen en hij wil klaagster ook niet zo laten liggen de hele nacht. De assistente heeft uitgelegd dat ze alles in gang hebben gezet voor een flankbed en dat ze niet meer kunnen doen. Gemachtigde was het daarmee niet eens.
De assistente heeft toen ook contact gehad met de fysiotherapeut, die zelf belde voor overleg met de huisarts. In het huisartsenjournaal staat hierover opgenomen: “heeft oefeningen gedaan in bed dit gaat wel, geeft wisselend pijn aan. Wanneer ze wordt afgeleid dan kan ze alles zonder pijnklachten. Heeft mw naar toilet geholpen op rolstoel lopen gaat niet en kan geen gewicht op het been zetten. Rechter been zakt hier doorheen. Fysio kan niet beoordelen of dit realiteit is of niet? Is dus lastig beoordeelbaar.”
5.10     De assistente heeft in het huisartsenjournaal onder de conclusie (tot nu toe) opgeschreven, kort gezegd, dat in een eerste contact met de gemachtigde het ging over manipulerend gedrag van klaagster en daar doorheen kwamen steeds veranderende berichten over pijn/geen pijn/niet objectiveerbaar. Duidelijk is wel dat er een zorgprobleem is in de thuissituatie. Gemachtigde vindt het echter allemaal te lang duren en vindt dat als er steeds wordt geklaagd over pijn rond de heupen dat er dan een X-foto moet worden gemaakt.
Het oordeel van het college

5.11     De huisarts is niet bij klaagster langsgeweest. Ter zitting vertelde de huisarts dat hij niet langs wilde gaan om de situatie (klaagster) niet “te medicaliseren”. Hij had de ervaring met klaagster dat als ze op het spreekuur kwam, hij moeilijk van haar af kwam omdat ze niet uit zichzelf weg ging. Het college oordeelt dat de huisarts die dag een visite had moeten afleggen. Hiervoor tellen de navolgende feiten en omstandigheden: klaagster had twee maanden eerder een THP (rechts) ondergaan, klaagster was een aantal malen uit haar bed gevallen, klaagster gilde alles bij elkaar toen de thuiszorg haar die nacht van de grond afhielp, zij klaagde over vlammende pijn rondom de rechterheup, haar knie was naar buiten gedraaid, de fysiotherapeut kon niet beoordelen of de (pijn)klachten realiteit waren (klaagster zakte door haar rechterbeen) en de gemachtigde heeft meerdere keren gebeld voor bijstand en gevraagd of de huisarts langs wilde komen (de gemachtigde wilde haar niet zo de nacht in laten gaan). Het moge zo zijn dat klaagster in de beleving/ervaring van de huisarts claimend gedrag toonde (als het ging om medicatieverstrekking; zie het relaas onder 5.4), maar de signalen die de huisarts op 21 december 2021 had meegekregen (zie hiervoor) hadden hem moeten nopen toch bij klaagster langs te gaan om haar pijnklachten klinisch te beoordelen en te objectiveren (wat de fysiotherapeut niet kon). Dat inmiddels ook werd ingezet op externe hulp voor klaagster, ontsloeg de huisarts niet van zijn primaire verplichting om zijn patiënt/klaagster te bezoeken bij de al genoemde signalen. Dat de huisarts dat heeft nagelaten kan hem verweten worden.
In zoverre slagen de klachtonderdelen 1, 2 en 3.
5.12     Klachtonderdeel 4 slaagt niet: de huisarts heeft uitgelegd en toegelicht dat het advies om afstand te nemen (en haar alleen te laten) niet letterlijk was bedoeld, maar om onder het claimende gedrag van klaagster uit te komen. Dit claimende gedrag erkent de gemachtigde van klaagster ook (zij het specifiek wat betreft het voorschrijven/halen van medicatie). Duidelijk is dat beide partijen een andere beleving hebben van de intentie van deze opmerkingen/adviezen die via de assistente zijn gegeven; het is echter onvoldoende voor een tuchtrechtelijk verwijt.
5.13     Klachtonderdeel 5 slaagt ook niet: via de assistente is het bericht doorgekomen dat klaagster de dokter niet meer wilde zien en in de beleving van de huisarts is hem het bericht doorgegeven dat de gemachtigde heel nadrukkelijk heeft aangegeven dat klaagster geen contact meer wilde. Dat de gemachtigde dit niet zo gezegd zou hebben is niet te achterhalen nu in het huisartsenjournaal iets anders is opgenomen en kennelijk zo is begrepen door de assistente. Al met al kan de huisarts geen tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt van het feit dat hij na 21-22 december 2021 geen contact meer heeft gezocht met klaagster.
De op te leggen maatregel

5.14     Met het slagen van de klachtonderdelen 1, 2 en 3 is verweerder in zijn rol als huisarts verwijtbaar tekortgeschoten; hij heeft op 21 december 2021 niet de zorg verleend die van hem verwacht mocht worden. Hierbij past niet een zakelijke terechtwijzing als een waarschuwing, maar de zwaardere maatregel van een berisping.

3. Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor zover de huisarts zich niet kan vinden in de feitenvaststelling door het Regionaal Tuchtcollege overweegt het Centraal Tuchtcollege dat het aan de tuchtrechter is voorbehouden om alleen die feiten en omstandigheden in de beslissing op te nemen die hij      voor zijn beoordeling en beslissing relevant acht, zonder daarbij uitputtend te zijn. Het Regionaal Tuchtcollege heeft in de onderhavige zaak de feiten en omstandigheden die voor de beoordeling van de klacht van belang waren op zorgvuldige wijze vastgesteld. Het Centraal Tuchtcollege ziet daarom geen aanleiding deze feitenvaststelling aan te vullen of te wijzigen en zal bij de beoordeling van het beroep uitgaan van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg.

4. Beoordeling van het beroep

            4.1       De huisarts is het niet eens met de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege       voor zover dat College klachtonderdelen 1, 2 en 3 gegrond heeft verklaard en aan hem    een maatregel heeft opgelegd. De huisarts legt in beroep die klachtonderdelen             opnieuw ter beoordeling voor.

4.2       Klaagster voert verweer en concludeert tot verwerping van het beroep.

4.3       Het Centraal Tuchtcollege heeft kennis genomen van de inhoud van de in eerste aanleg geformuleerde klachtonderdelen en het daarover in eerste aanleg door partijen gevoerde debat. Het door het Regionaal Tuchtcollege gevormde zaaksdossier is aan het Centraal Tuchtcollege gestuurd.

4.4       In beroep is het debat door partijen schriftelijk nog een keer gevoerd, waarbij door ieder van hen standpunten zijn ingenomen naar aanleiding van de door het Regionaal Tuchtcollege vastgestelde feiten en de door dat College gegeven beschouwingen en beslissingen. Tijdens de mondelinge behandeling op 10 mei 2023 is dat debat voortgezet.

Het beraad in raadkamer na de behandeling in beroep heeft het Centraal Tuchtcollege niet geleid tot de vaststelling van andere feiten en andere beschouwingen en beslissingen dan die van het College in eerste aanleg. Het Centraal Tuchtcollege voegt daar nog het volgende aan toe.

4.5       Uit de stukken en tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat D. (thans de gemachtigde van klaagster) op 21 december 2021 in ieder geval zeven keer telefonisch contact heeft opgenomen met de huisartsenpraktijk om zijn zorgen over de situatie van klaagster te uiten. Uit de verklaring van getuige E. tijdens de zitting in beroep leidt het Centraal Tuchtcollege af dat D. in ieder geval één keer aan de assistente heeft gevraagd om de huisarts langs te laten komen. Daarmee is echter nog niet komen vast te staan dat dit verzoek de huisarts ook daadwerkelijk heeft bereikt. Maar gelet op alle feiten en omstandigheden is het Centraal Tuchtcollege van oordeel dat de huisarts in dit geval ook zonder een daartoe strekkend verzoek bij klaagster langs had moeten gaan. Het afwachtende beleid van de huisarts volstond in deze situatie niet. Al wat daartoe door de huisarts voorafgaand aan en tijdens de zitting in beroep is ingebracht, doet daaraan niets af. Daarbij neemt het Centraal Tuchtcollege in aanmerking dat uit het verslag van de huisartsenpost bleek dat de thuiszorg klaagster in de nacht daarvoor in een zorgelijke situatie had aangetroffen en uiteindelijk ook had achtergelaten, omdat zij klaagster alleen met grote moeite terug in bed kregen. Relevant daarbij is dat klaagster op 12 oktober 2021 een heupprothese had gekregen, zodat letsel aan deze heup(prothese) niet op voorhand onaannemelijk was. Daarnaast was het nog nooit eerder voorgekomen dat D. zo vaak telefonisch contact met de huisartsenpraktijk had opgenomen om zijn zorgen over klaagster te uiten; tot een maand daarvoor was D. zelfs niet bekend bij de huisartsenpraktijk. Tot slot had de fysiotherapeute in het telefonisch contact met de huisartsenpraktijk haar zorgen geuit over de situatie van klaagster. De fysiotherapeut had daarbij aangegeven dat lopen en gewicht op het been zetten niet ging en dat zij niet kon beoordelen of de klachten van klaagster wel of niet reëel waren. Al deze omstandigheden tezamen maken dat het Centraal Tuchtcollege tot het oordeel komt dat de huisarts op 21 december 2021, óók als daar niet expliciet om zou zijn verzocht, zelf naar klaagster toe had moeten gaan om haar zelf te beoordelen dat door een vervanger had moet laten doen. De omstandigheid dat de huisarts zijn assistente had gevraagd om hulp (‘zorg’) voor klaagster te organiseren, waar de assistente die dag veel tijd aan heeft besteed, en ook de omstandigheid dat klaagster (mogelijk) manipulerend gedrag vertoonde overeenkomstig één of meer door verweerder vastgestelde psychiatrische diagnose(n), ontslaat de huisarts niet van zijn verplichting om klaagster in deze situatie zelf fysiek te beoordelen. Ook de pogingen van de huisarts om klaagster te laten onderzoeken door een specialist ouderengeneeskunde vormen in de ogen van het Centraal Tuchtcollege geen adequate reactie op de reële mogelijkheid van acute somatische problematiek van klaagster en konden hem niet ontslaan van zijn eigen verplichting klaagster (eerst) zelf te beoordelen. Zoals het Regionaal Tuchtcollege ook heeft overwogen, heeft de huisarts in zoverre tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld.

Maatregel

4.6       Het Centraal Tuchtcollege onderschrijft, gelet op het voorgaande, het oordeel van het Regionaal Tuchtcollege om de klachtonderdelen 1, 2 en 3 gegrond te verklaren. In beroep heeft de huisarts volhardend gewezen op de problematiek en het daaruit voortvloeiende claimende en manipulerende gedrag van klaagster. Vervolgens heeft de huisarts volhard in zijn mening dat deze problematiek en dit gedrag van klaagster zijn professionele handelen niet alleen rechtvaardigden, maar dat dit handelen ook terugkijkend onverkort het meest juiste beleid vormde in de gegeven situatie. Dat standpunt deelt het Centraal Tuchtcollege, zoals hiervoor is overwogen, niet. Ook naar aanleiding van vragen door de leden van het Centraal Tuchtcollege is de huisarts niet in staat gebleken om op zijn professionele handelen te reflecteren. De huisarts heeft daarmee laten zien dat hij de kern en de strekking van de gegronde klacht over zijn professionele handelen miskent. Mede op grond hiervan vindt het Centraal Tuchtcollege een maatregel noodzakelijk. Net zoals het Regionaal Tuchtcollege vindt het Centraal Tuchtcollege de maatregel van berisping in dit geval passend en geboden.
4.7       Het voorgaande betekent dat het beroep zal worden verworpen.

5. Beslissing

            Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

                                               verwerpt het beroep;

                                               verstaat dat de maatregel van berisping in stand blijft.

Deze beslissing is gegeven door: E.J. Daalder, voorzitter;

Y. Buruma en H. de Hek, leden-juristen en W. de Ruijter en M.G.M. Smid-Oostendorp, leden-beroepsgenoten en M. van Esveld, secretaris.

Uitgesproken ter openbare zitting van 7 juni 2023.

                        Voorzitter   w.g.                                             Secretaris  w.g.