ECLI:NL:TGDKG:2023:98 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/707061 / DW RK 21/412

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2023:98
Datum uitspraak: 13-01-2023
Datum publicatie: 12-12-2023
Zaaknummer(s): C/13/707061 / DW RK 21/412
Onderwerp: Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Gerechtsdeurwaarders passeren een beroep op verrekening van klager en leggen beslag. Ministerieplicht en marginale toetsing. Klacht gegrond: Voorzienbaar was dat ook klager executiemaatregelen zou gaan nemen, wanneer verrekening niet als wijze van voldoening door de opdrachtgever werd geaccepteerd. Dit heeft klager dan ook gedaan. Door deze gevolgde omweg hebben de gerechtsdeurwaarders met het leggen van twee beslagen onnodige kosten gemaakt en heeft ook klager onnodige kosten moeten maken om beslag te doen leggen onder de gerechtsdeurwaarders.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 13 januari 2023 zoals bedoeld in artikel 43 van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de klacht met nummer C/13/707061 / DW RK 21/412 AKM/JD ingesteld door:

[ ],

wonende te [ ],

klager,

tegen:

1. [ ],

gerechtsdeurwaarder te  [],

2. [ ],

toegevoegd gerechtsdeurwaarder te [],

beklaagden.

1. Ontstaan en loop van de procedure

Bij klachtenformulier met bijlagen, ingekomen op 9 september 2021 en aangevuld bij e-mail van 5 november 2021, heeft klager een klacht ingediend tegen de gerechtsdeurwaarders. Bij verweerschrift, ingekomen op 29 oktober 2021 en

12 januari 2022, hebben de gerechtsdeurwaarders gereageerd. De klacht is behandeld ter openbare terechtzitting van 25 november 2022 alwaar klager en de gemachtigde van de gerechtsdeurwaarders zijn verschenen. De uitspraak is bepaald op heden.

2. De feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:

-           De gerechtsdeurwaarders hebben opdracht gekregen de beschikking van 24 december 2020 van het gerechtshof ’s Hertogenbosch ten laste van klager ten uitvoer te leggen. De beschikking is door het hof bij beschikking van 19 augustus 2021 uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

-           Klager heeft cassatie ingesteld tegen de beschikking van 24 december 2020.

-           Op 9 maart 2021 is de beschikking van 24 december 2020 aan klager betekend en op 27 augustus 2021 de beschikking van 19 augustus.

-           Bij e-mail van 29 augustus 2021 heeft klager de gerechtsdeurwaarders het volgende geschreven:


“(…)[klager] op zijn beurt heeft vorderingen op [de opdrachtgever]. Zie de bijgevoegde beschikking van rechtbank Oost-Brabant d.d. 11 augustus 2011.
(…)
[klager] heeft [de opdrachtgever] al laten weten – indien zij niet op de uitkomst van de cassatie wil wachten en toch al overgaat tot het innen van de dwangsom – hij de dwangsom zal voldoen:

1. allereerst door verrekening van wat hij van haar te vorderen heeft, daarvoor wordt verwezen naar de bijgevoegde beschikking van rechtbank Oost-Brabant;

2. en – vanwege de afwezigheid van andere middelen – het resterende deel uit zijn

aandeel uit de opbrengst van de verkoop van de voormalige echtelijke woning (…)”
 

-           Bij e-mail van 8 september 2021 hebben de gerechtsdeurwaarders geantwoord dat de opdrachtgever niet akkoord gaat met verrekening.

-           Vervolgens hebben de gerechtsdeurwaarders beslag gelegd onder de werkgever van klager;

-           Op 20 september 2021 heeft klager beslag gelegd onder de gerechtsdeurwaarders op de gelden die beklaagden ontvangen van hun opdrachtgever.

-           Op 22 november 2021 hebben de gerechtsdeurwaarders gereageerd op diverse e-mails van klager.

3. De klacht

Klager beklaagt zich samengevat over het volgende.

a. de gerechtsdeurwaarders weten dat klager meewerkt aan executie en dat hij betaalt middels verrekening met zijn tegenvordering en uit de verkoopopbrengst van de voormalige echtelijke woning. De gerechtsdeurwaarders negeren dat en werkens zo mee aan beschadiging van klager. De gerechtsdeurwaarders creëeren onnodige kosten en schade;

b. de gerechtsdeurwaarders voeren een werkgever op die geen werkgever is en veroorzaakt aldus overlast;

c. de gerechtsdeurwaarders voeren een persoon als partner op die geen partner is;

d. de gerechtsdeurwaarders konden op grond van de gerechtelijke stukken weten dat de huurlasten veel hoger zijn dan bij de berekening beslagvrije voet zijn opgevoerd. Ook moet alimentatie en verdere vaste kosten betaald worden. De gerechtsdeurwaarders hadden dat bij hun cliënte kunnen navragen;

e. de gerechtsdeurwaarders zijn er op gewezen dat hun cliënte uit is op beschadiging. De gerechtsdeurwaarders zetten zinloze acties in en veroorzaken willens en wetens voorkombare schade;

f. klager heeft zelf een gerechtsdeurwaarder ingeschakeld die beslag heeft gelegd onder de beklaagde gerechtsdeurwaarders. De gerechtsdeurwaarders verzuimen (tijdig) afdrachten te doen.

4. Het verweer van de gerechtsdeurwaarder

De gerechtsdeurwaarders hebben de klacht gemotiveerd weersproken. Voor zover van belang wordt hierna op dat verweer ingegaan.

5. De beoordeling van de klacht

5.1       Gerechtsdeurwaarders zijn aan tuchtrechtspraak onderworpen voor handelen of nalaten in strijd met de Gerechtsdeurwaarderswet en voor handelen of nalaten dat een behoorlijk gerechtsdeurwaarder niet betaamt. Dit is bepaald in artikel 34 lid 1 van de Gerechtsdeurwaarderswet (Gdw). In deze beslissing wordt beoordeeld of de gerechtsdeurwaarder een tuchtrechtelijk verwijt treft in de zin van dat artikel.

Ingediende stukken na klachtschrift

5.2       Klager heeft een groot aantal e-mail berichten (van 2 november 2021, 29 november 2021, 2 december 2021, 30 december 2021, 4 januari 2022, 12 januari 2022, 1 februari 2022, 9 februari 2022 en 28 februari 2022), die zijn gericht aan de gerechtsdeurwaarders, aan de kamer gestuurd. Volgens vaste rechtspraak brengen de eisen van een behoorlijke rechtspleging mee dat een partij die een beroep wil doen op uit bepaalde producties blijkende feiten en omstandigheden, dit op een zodanige wijze dient te doen dat voor de rechter duidelijk is welke stellingen hem ter beoordeling worden voorgelegd en dat voor de wederpartij duidelijk is waartegen zij zich dient te verweren[1] (). Partijen hebben een zogenaamde wegwijsplicht en het staat de rechtbank niet vrij in producties van partijen een zoektocht te ondernemen of een meer dan geringe vertaalslag te maken naar wat (mogelijk) relevant is en waarom. Deze rechtspraak is ook van toepassing in het tuchtrecht. Klacht heeft na indiening van de klacht de vele e-mails, gericht aan de gerechtsdeurwaarders, als ‘aanvullingen’ in het geding gebracht. Het is niet aan de kamer om uit deze e-mails tuchtklachten s te destilleren, nu klager niet concreet heeft omschreven met welke klachten hij zijn oorspronkelijke klacht wenst aan te vullen. Deze e-mails zijn daarom ter informatie beoordeeld in het kader van de oorspronkelijk ingediende klacht met de aanvulling van 5 november 2021. 

Verrekening

5.3       Ten aanzien van klachtonderdeel a en e overweegt de kamer als volgt. De gerechtsdeurwaarders hebben klager op 19 augustus 2021 bevel gegeven om een dwangsom van € 50.000,00 te betalen, op grond van de beschikking van

24 december 2020. Klager heeft zich bij e-mail van 29 augustus 2021 beroepen op verrekening met een vordering die hij op de opdrachtgever heeft op grond van een beschikking van rechtbank Oost-Brabant van 11 augustus 2021. De gerechtsdeurwaarders hebben dit beroep aan de opdrachtgever voorgelegd, en de executie van de beschikking van 24 december 2020 hervat, toen de opdrachtgever zich niet akkoord verklaarde met verrekening. De gerechtsdeurwaarders hebben vervolgens beslag op de bankrekening van klager gelegd op 8 september 2021 en een dag later beslag gelegd op zijn inkomen. De gerechtsdeurwaarders hebben aangevoerd dat zij gehouden waren om deze executiehandelingen te verrichten, vanwege hun ministerieplicht. Daarnaast hebben de gerechtsdeurwaarders aangevoerd dat klager op 20 september 2021 onder hen beslag heeft gelegd, waardoor klager met een omweg alsnog verrekening heeft bewerkstelligd.

5.4       De kamer overweegt als volgt. Artikel 11 van de Gerechtsdeurwaarderswet bepaalt dat de gerechtsdeurwaarder te allen tijde verplicht is in het gehele arrondissement waarin zijn plaats van vestiging is gelegen de ambtshandelingen waartoe hij bevoegd is, te verrichten wanneer hierom wordt verzocht, de zogenaamde ‘ministerieplicht’. Daar staat tegenover dat een gerechtsdeurwaarder als zelfstandig openbaar ambtenaar bij de uitvoering van zijn opdrachten een eigen verantwoordelijkheid heeft, waarbij hij zowel met de belangen van zijn opdrachtgever als met die van de wederpartij rekening dient te houden.

5.5.      Indien de opdracht inhoudt, zoals in dit geval, het leggen van executoriaal beslag ten aanzien van verbeurde dwangsommen, bestaat die eigen verantwoordelijkheid erin dat marginaal dient te worden getoetst of de aan de gerechtsdeurwaarder verstrekte titel voldoende grond biedt voor het te leggen beslag. Een diepgravend onderzoek wordt van de gerechtsdeurwaarder niet verlangd. De gerechtsdeurwaarder dient niet op de stoel van de rechter te gaan zitten. De persoon te wiens laste de executie plaats vindt, kan de rechtmatigheid daarvan in een executiegeschil door de executierechter laten toetsen.

5.6       Naar oordeel van de kamer had marginaal onderzoek de gerechtsdeurwaarders in dit geval tot de conclusie moeten brengen dat de verstrekte titel niet voldoende grond biedt voor het gelegde beslag. Klager heeft een tegenvordering op de opdrachtgever waarvoor klager beschikt over een executoriale titel, die klager aan de gerechtsdeurwaarders heeft verstrekt. Het beroep op verrekening vergt in dat geval geen diepgravend onderzoek of vergaande juridische interpretatie. Voorzienbaar was dat ook klager executiemaatregelen zou gaan nemen, wanneer verrekening niet als wijze van voldoening door de opdrachtgever werd geaccepteerd. Dit heeft klager dan ook gedaan. Door deze gevolgde ‘omweg’ hebben de gerechtsdeurwaarders met het leggen van twee beslagen onnodige kosten gemaakt en heeft ook klager onnodige kosten moeten maken om beslag te doen leggen onder de gerechtsdeurwaarders. Deze onnodige omweg en de daarbij komende kosten hadden kunnen worden voorkomen door verrekening.

5.7       Voor zover de gerechtsdeurwaarders zich niet vrij achtten om te verrekenen zonder akkoord van de opdrachtgever, had het onder deze omstandigheden op hun weg gelegen om een renvooi procedure op te starten (op grond van artikel 438 lid 4 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering). Het verwijzen van klager naar de executierechter is daarvoor geen goed alternatief, omdat dit zou betekenen dat klager alsnog kosten zou moeten maken, om de onnodige executiekosten te voorkomen. Dit zou neerkomen op een andere ‘omweg’ met onnodige kosten.

5.8       Verder hebben de gerechtsdeurwaarders aangevoerd dat de opdrachtgever meer te vorderen had van klager (ongeveer € 50.000) dan klager kon verrekenen op grond van de beschikking van 11 augustus 2021 (ongeveer € 40.000). Wat daar van zij, dat kan in deze procedure niet worden vastgesteld omdat de beschikking van 11 augustus 2021 niet is overgelegd. Echter, ook als wordt uitgegaan van een restantvordering van € 10.000 van de opdrachtgever op klager na verrekening, dan hadden de gerechtsdeurwaarders de executie van ten hoogste die restantvordering dienen voort te zetten en niet de volledige (onverrekende) vordering van de opdrachtgever.

5.9       Conclusie is dat de gerechtsdeurwaarders onnodige kosten hebben gemaakt en zich onvoldoende rekenschap hebben gegeven van de belangen van klager door het beroep van verrekening naast zich neer te leggen zonder een renvooiprocedure te starten, en tweemaal beslag te leggen voor de volledige (onverrekende) vordering van de opdrachtgever. Dit is naar oordeel van de kamer in strijd met de eigen verantwoordelijkheid die op de gerechtsdeurwaarders rust en tuchtrechtelijk verwijtbaar. Klachtonderdeel a is om die reden gegrond. Klachtonderdeel e is een herformulering van dit gegrond bevonden klachtonderdeel. Bij gegrondverklaring daarvan naast klachtonderdeel a heeft klager geen belang.

Onjuist beslag

5.10     Ten aanzien van klachtonderdeel b erkennen de gerechtsdeurwaarders dat zij onder een onjuiste werkgever beslag hebben gelegd. Dit betrof een fout die de gerechtsdeurwaarders direct hebben hersteld zodra zij daarvan op de hoogte raakten. Niet is gebleken van grove onzorgvuldigheid of handelen tegen beter weten in. De gerechtsdeurwaarders hebben de kosten van het verkeerd gelegde beslag gecrediteerd en het nieuwe exploot kosteloos aan klager betekend. Gelet op deze oplossing, waardoor financieel nadeel voor klager als gevolg van deze vergissing is weggenomen, oordeelt de kamer dat geen sprake is van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen.

Partner

5.11     Klager heeft klachtonderdeel c niet nader toegelicht. Dit onderdeel kan daardoor niet worden beoordeeld en zal ongegrond worden verklaard.

Beslagvrije voet

5.12     Ten aanzien van klachtonderdeel d wordt als volgt overwogen. Gerechtsdeurwaarders hebben bij het vaststellen van de beslagvrije voet geen plicht om extra lasten van een debiteur actief te onderzoeken. Het is dan ook aan klager om aan te tonen dat de standaardberekening van de beslagvrije voet in zijn geval niet geldt. De stelling van klager dat de gerechtsdeurwaarders klagers lasten hadden moeten navragen bij hun cliënte is dan ook onjuist.

5.13     De gerechtsdeurwaarders hebben aan klager bericht dat de door hem in het geding gebrachte bankoverschrijvingen onvoldoende zijn om aan te tonen dat klagers huur € 1.700 bedraagt. Uit de bankoverschrijvingen blijkt niet aan wie wordt betaald en waarvoor dit bedrag  wordt betaald. De gerechtsdeurwaarders hebben klager om nadere stukken, zoals zijn huurcontract, verzocht, maar klager heeft daar niet op gereageerd. De gerechtsdeurwaarders hebben klager voorts gewezen op de mogelijkheid om de kantonrechter te verzoeken om de hardheidsclausule toe te passen. Voor zover klager zich op het standpunt stelt dat toepassing van de regelgeving tot kennelijk onevenredige hardheid leidt als gevolg van een omstandigheid waarmee geen rekening is gehouden bij de vaststelling van de beslagvrije voet, is dat de geëigende weg. Klager heeft dit niet gedaan. Voor zover de kamer kan beoordelen hebben de gerechtsdeurwaarders de geldende regelgeving gevolgd. Dat de gerechtsdeurwaarders geen rekening hebben gehouden met het door klager opgevoerde huurbedrag leidt dan ook niet tot een tuchtrechtelijk verwijt.

Afdrachten

5.14     Ten aanzien van klachtonderdeel f overweegt de kamer dat klager en de gerechtsdeurwaarders van mening verschillen over de vraag op welke termijn de gerechtsdeurwaarders gelden, die zij uit het loonbeslag (ten laste van klager) ontvangen, dienen af te dragen aan de opdrachtgever. Na aftrek van kosten komt dat geld weer aan klager, als beslaglegger, toe. De gerechtsdeurwaarders stellen zich op het standpunt dat met de opdrachtgever niet is afgesproken op welke termijn afdrachten worden gedaan en dat zij dit in ieder geval niet maandelijks doen.

5.15     Beantwoording van de vraag op welke termijn de gerechtsdeurwaarder gehouden is om afdrachten te doen aan zijn opdrachtgever - en daarvan inhoudingen uit te keren aan de beslaglegger - is in de eerste plaats een civielrechtelijke vraag die niet door de tuchtrechter kan worden beantwoord. Hetgeen over en weer is aangevoerd biedt onvoldoende aanknopingspunten voor het oordeel dat is gebleken van tuchtrechtelijk verwijtbare onzorgvuldigheid. Klachtonderdeel f zal om die reden ongegrond worden verklaard.

Maatregel

5.16     Gelet op het gegronde klachtonderdeel a zal de kamer de gerechtsdeurwaarders een maatregel opleggen. De onder de beslissing vermelde maatregel acht de kamer passend en geboden.

6. Kosten(veroordeling)

6.1       Nu de kamer de gerechtsdeurwaarders een maatregel oplegt, zal de kamer de gerechtsdeurwaarders op grond van artikel 43a lid 1 Gdw en de Tijdelijke Richtlijn kostenveroordeling kamer voor gerechtsdeurwaarders daarnaast veroordelen tot betaling van:

  • een forfaitair bedrag van € 50,00 aan reis- en verletkosten van klager;
  • de kosten van behandeling van de klacht door de kamer van € 1.500,00.

Er zijn geen bijzondere omstandigheden gebleken die aanleiding geven tot een andere beslissing.

6.2       Omdat de kamer de klacht gegrond verklaart, stelt de kamer vast dat de gerechtsdeurwaarders op grond van artikel 37 lid 7 Gdw het door klager betaalde griffierecht (€ 50,00) aan hem dienen te vergoeden.

6.3       Dit alles leidt tot de volgende beslissing.

BESLISSING

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

  • verklaart klachtonderdeel a gegrond;
  • verklaart de overige klachtonderdelen ongegrond;
  • legt beide gerechtsdeurwaarders de maatregel van berisping op;
  • veroordeelt de gerechtsdeurwaarders hoofdelijk in de kosten van de behandeling van de klacht door de kamer, te begroten op € 1.500,00, met aanzegging dat de ex artikel 43 lid 6 van de Gerechtsdeurwaarderswet te bepalen termijn en de wijze waarop de gerechtsdeurwaarders het bedrag van de kostenveroordeling moeten voldoen, nadat het onherroepelijk worden van deze beslissing per brief aan de gerechtsdeurwaarders zal zijn medegedeeld;
  • veroordeelt de gerechtsdeurwaarders hoofdelijk tot betaling aan klager van het griffiegeld van € 50,00 en van de reis- en verletkosten van klager van € 50,00, nadat het onherroepelijk worden van deze beslissing per brief aan de gerechtsdeurwaarders zal zijn medegedeeld.

Aldus gegeven door mr. A.K. Mireku, voorzitter, mr. W.M. de Vries en M.J.C. van Leeuwen, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 13 januari 2023, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing kan binnen dertig dagen na dagtekening van verzending van het afschrift van de beslissing, hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.

[1] Zie bijv. HR 23 oktober 1992, ECLI:NL:HR:1992:ZC0729, NJ 1992/814 en HR 8 januari 1999, ECLI:NL:HR:1999:ZC2810, NJ 1999/342.