ECLI:NL:TGDKG:2023:94 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/736697 / DW RK 23/251 MdV/SM

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2023:94
Datum uitspraak: 24-11-2023
Datum publicatie: 30-11-2023
Zaaknummer(s): C/13/736697 / DW RK 23/251 MdV/SM
Onderwerp: Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klager heeft zich er onder meer over beklaagd dat de gerechtsdeurwaarder ten tijde van de betekening van de dagvaarding daartoe niet bevoegd was. Ten tijde van de betekening van het exploot van 1 juni 2018 was de gerechtsdeurwaarder waarnemend gerechtsdeurwaarder. Dit volgt uit de door klager overgelegde kopie dagvaarding. Het gegeven dat de gerechtsdeurwaarder in 2019 benoemd is tot gerechtsdeurwaarder doet niets af aan haar bevoegdheid het exploot te betekenen in 2018. De kamer is het met de beslissing van de voorzitter eens en het verzet tegen die beslissing dient ongegrond te worden verklaard.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 24 november 2023 zoals bedoeld in artikel 39, vierde lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de beslissing van 4 juli 2023 met zaaknummer C/13/723457 / DW RK 22/359 LvB/WdJ en het daartegen ingestelde verzet met zaaknummer C/13/736697 / DW RK 23/251 MdV/SM ingesteld door:

[ ],

wonende te Nootdorp,

klager,

tegen:

1. [ ],

gerechtsdeurwaarder te [ ],

2. [ ],

toegevoegd gerechtsdeurwaarder te [ ],

beklaagden.

1. Ontstaan en verloop van de procedure

Bij klachtenformulier, ingekomen op 4 oktober 2022, heeft klager een klacht ingediend tegen beklaagden, hierna: de gerechtsdeurwaarders. Bij verweerschrift, ingekomen op 14 oktober 2022, heeft gerechtsdeurwaarder sub 1 op de klacht gereageerd. Klager heeft zijn klacht aangevuld bij e-mail met bijlagen, ingekomen op 17 oktober 2022. Gerechtsdeurwaarder sub 1 heeft bij e-mail van 17 oktober 2022 aangegeven geen aanknopingspunten te zien hierop te reageren.

Bij beslissing van 4 juli 2023 heeft de voorzitter de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen. Klager is een afschrift van de beslissing van de voorzitter toegezonden bij brief van 6 juli 2023. Bij brief, ingekomen op 10 juli 2023, heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter. Het verzetschrift is behandeld ter openbare terechtzitting van 13 oktober 2023 alwaar klager, diens echtgenote en gerechtsdeurwaarder sub 1 (mede als gemachtigde van gerechtsdeurwaarder sub 2) zijn verschenen. De uitspraak is bepaald op 24 november 2023.

2. De ontvankelijkheid van het verzet

Klager heeft verzet ingesteld binnen veertien dagen na de dag van verzending van een afschrift van voormelde beslissing van de voorzitter, zodat hij in het verzet kan worden ontvangen.

3. De feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:

- Bij exploot van 1 juni 2018 heeft gerechtsdeurwaarder sub 2 de onderneming van klager, op verzoek van de Vereniging van Eigenaren flatgebouw [ ] te [ ], gedagvaard te verschijnen ter zitting van de kantonrechter te Den Haag tegen 14 juni 2018.

- Bij exploot van 20 juli 2022 heeft gerechtsdeurwaarder sub 1 klager, op verzoek van de Vereniging van Eigenaren flatgebouw [ ] te [ ], gedagvaard te verschijnen ter zitting van de kantonrechter te Den Haag tegen 3 augustus 2022.

4. De oorspronkelijke klacht

Klager beklaagt zich er samengevat over dat de gerechtsdeurwaarders onbevoegd dagvaardingsexploten op 1 juni 2018 en 20 juli 2022 hebben uitgebracht namens een vereniging die daartoe statutair niet bevoegd is.

5. De beslissing van de voorzitter

5.1 De voorzitter heeft als volgt op de klacht overwogen:

4.1 Gerechtsdeurwaarders (waaronder mede wordt begrepen waarnemend gerechts­deur­waar­ders, toegevoegd gerechtsdeurwaarders, kandidaat-gerechtsdeurwaar­ders en degenen die zijn toegevoegd in het kader van de stageverplichting bij de in artikel 25, eerste lid, bedoelde opleiding) zijn ingevolge artikel 34 van de Gerechtsdeurwaar­ders­­wet aan tuchtrechtspraak onderworpen ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met enige bij of krachtens deze wet gegeven bepaling en ter zake van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk gerechtsdeurwaarder, waarnemend gerechts­deur­waar­der, toegevoegd gerechtsdeurwaarder of kandidaat-gerechtsdeurwaarder niet betaamt.

4.2 De klacht is gericht tegen twee met naam genoemde gerechtsdeurwaarders. Op grond van het arrest van het gerechtshof Amsterdam van 12 augustus 2014 (ECLI:NL:GHAMS:2014:3696) dienen klachten die zijn gericht tegen met naam genoemde gerechtsdeurwaarders te worden afgehandeld als zijnde tegen hen gericht. De in de aanhef van deze beslissing genoemde gerechtsdeurwaarders worden daarom als beklaagden aangemerkt. Het verweerschrift zal worden beschouwd als zijnde afkomstig van beide genoemde gerechtsdeurwaarders. Ter beoordeling staat of de handelwijze van de gerechtsdeurwaarders een tuchtrechtelijk verwijtbare gedraging in de zin van artikel 34 van de Gerechtsdeurwaarderswet oplevert.

4.3 De voorzitter overweegt dat de gerechtsdeurwaarders, behoudens zeer bijzondere omstandigheden waarvan in dit geval niet is gebleken, gelet op hun ministerieplicht verplicht zijn om een dagvaarding te betekenen indien daarom wordt verzocht. Niet gebleken is dat de betreffende dagvaardingen niet conform de wettelijke voorschriften zijn opgesteld en betekend.

5.2 Op grond hiervan heeft de voorzitter de klacht van klager als kennelijk ongegrond afgewezen.

6. De gronden van het verzet

In verzet heeft klager aangevoerd dat:

  1. de gerechtsdeurwaarders een dagvaarding hebben betekend namens een VvE die geen VvE is, dan wel een VvE die niet bevoegd wordt vertegenwoordigd. Als de gerechtsdeurwaarders dit conform de wet hadden gecontroleerd, dan hadden ze geweten dat ze niet hadden kunnen optreden namens deze opdrachtgever;
  2. gerechtsdeurwaarder sub 1 op het moment van de betekening van de dagvaarding in 2018 daartoe niet bevoegd was, omdat zij pas in 2019 is benoemd tot gerechtsdeurwaarder;
  3. een dagvaarding pas rechtmatig is als deze ondertekend wordt door de bestuurder en de advocaat. Deze dagvaardingen zijn van rechtswege dus nietig en hadden niet betekend mogen worden.

7. De beoordeling van de gronden van het verzet

7.1 Aan de orde is de vraag of de voorzitter bij de beoordeling van de inleidende klacht de juiste maatstaf heeft toegepast.

7.2 Ten aanzien van het in verzet aangevoerde onder a en c overweegt de kamer dat dit geen nieuwe gezichtspunten oplevert die tot een andere afweging moeten leiden dan onder overweging 4.3 van de beslissing van de voorzitter. In aanvulling hierop merkt de kamer op dat het niet aan de gerechtsdeurwaarders was om een onderzoek in te stellen naar de (rechtsgeldigheid van de) VvE, die overigens niet de opdrachtgever was van de gerechtsdeurwaarders. De opdracht tot dagvaarden is namelijk gegeven door de advocaat van deze VvE. Bovendien bestaat er geen wettelijk voorschrift dat verlangt dat een exploot door een ander dan de (toegevoegd) gerechtsdeurwaarder wordt ondertekend voor de rechtmatigheid daarvan.

7.3 Ten aanzien van het in verzet aangevoerde onder b overweegt de kamer als volgt. Het hier door klager gestelde is een nadere onderbouwing van de ‘onbevoegdheid van de gerechtsdeurwaarder’, zoals opgenomen in de inleidende klacht. Gerechtsdeurwaarder sub 1 heeft tegenover deze stelling van klager aangevoerd dat zij sinds 2007 deurwaarder is, waarvan een aantal jaren (nadien) als toegevoegd gerechtsdeurwaarder. Ten tijde van de betekening van het exploot van 1 juni 2018 was zij waarnemend gerechtsdeurwaarder. Dit volgt uit de door klager overgelegde kopie dagvaarding. Het gegeven dat de gerechtsdeurwaarder in 2019 benoemd is tot gerechtsdeurwaarder doet niets af aan haar bevoegdheid het exploot te betekenen in 2018.

7.4 De kamer is het met de beslissing van de voorzitter eens en het verzet tegen die beslissing dient ongegrond te worden verklaard.

7.5 Het voorgaande leidt tot de navolgende beslissing.

BESLISSING:

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

  • verklaart het verzet ongegrond.

Aldus gegeven door mr. W.M. de Vries, voorzitter, en mr. M.C.M. Hamer en M.J.C. van Leeuwen, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 24 november 2023, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing staat op grond van het bepaalde in artikel 39, lid 4 van de Gerechtsdeurwaarderswet geen rechtsmiddel open.