ECLI:NL:TGDKG:2023:81 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/715342 DW RK 22/114 EV/SM

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2023:81
Datum uitspraak: 03-11-2023
Datum publicatie: 06-11-2023
Zaaknummer(s): C/13/715342 DW RK 22/114 EV/SM
Onderwerp: Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht gegrond. Maatregel: waarschuwing. Van een gerechtsdeurwaarder mag worden verwacht dat hij brieven (lees: correspondentie) met betrekking tot een bij hem in behandeling zijnde incasso of executie binnen een redelijke termijn (van veertien dagen) beantwoordt. Nu beantwoording van correspondentie is uitgebleven, terwijl daar geen valide reden voor was, is dit onderdeel van de klacht terecht voorgesteld.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 3 november 2023 zoals bedoeld in artikel 43 van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de klacht met nummer C/13/715342 DW RK 22/114 EV/SM ingesteld door:

[   ], (ook wel [   ])

wonende te Haarlem,

klaagster,

tegen:

mr. [   ],

gerechtsdeurwaarder te Haarlem,

beklaagde.

Ontstaan en verloop van de procedure

Bij klachtenformulier met bijlagen, ingekomen op 18 maart 2022, heeft klaagster een klacht ingediend tegen beklaagde, hierna: de gerechtsdeurwaarder. Bij verweerschrift, ingekomen op 22 april 2022, heeft de gerechtsdeurwaarder op de klacht gereageerd. De klacht is behandeld ter openbare terechtzitting van 22 september 2023 alwaar klaagster en haar partner (de heer [   ]) en de gerechtsdeurwaarder zijn verschenen. Klaagster heeft spreekaantekeningen overgelegd. De uitspraak is bepaald op 3 november 2023.

1. De feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:

  • Er zijn meerdere executiemaatregelen ten laste van de partner van klaagster getroffen. Ten uitvoering daarvan is onder meer:
    - op 27 juni 2019 beslag roerende zaken gelegd, waarbij (onder andere) horloges in beslag zijn genomen;
    - op 12 juli 2019 een proces-verbaal houdende executoriaal beslag op roerende zaken aan [ naam partner ] en [ naam klaagster] betekend;
    - op 19 juli 2019 is aan klaagster, dan wel haar partner, dan wel aan beiden een exploot betekend met daarin een taxatierapport, d.d. 17 juli 2019, van de inbeslaggenomen horloges;
    - op 13 augustus 2019 de ten laste van [ naam partner ] en [ naam klaagster ] in beslag genomen roerende zaak, zijnde een voertuig in het openbaar verkocht;
  • De gerechtsdeurwaarder heeft bij binnentreding op of omstreeks 8 oktober 2019 aan klaagster verzocht in te loggen op een aldaar aanwezige de laptop (MacBook Air, roségoud). De gerechtsdeurwaarder heeft de laptop niet meegenomen.
  • Op 3 november 2019 heeft de gerechtsdeurwaarder voornoemde laptop, samen met een tweede laptop, alsnog in beslag genomen. Dit blijkt uit het proces-verbaal van 3 november 2019.
  • Op 14 mei 2020 is het faillissement van de partner van klaagster uitgesproken. Het faillissement heeft in elk geval tot 23 augustus 2021 gelopen.
  • Op 5 september 2020 is de partner van klaagster door de gerechtsdeurwaarder gegijzeld en is ook de telefoon van klaagster meegenomen. Op enig moment heeft zij deze telefoon teruggekregen van de curator.
  • Op 12 januari 2021 heeft de gerechtsdeurwaarder, ingevolge een bevel tot uitlevering van de Fiscale inlichtingen- en opsporingsdienst (FIOD) één Macbook en twee iPhone overgedragen aan de FIOD.
  • Bij e-mail van 18 januari 2022 heeft klaagster de gerechtsdeurwaarder gevraagd wanneer en hoe zij haar in beslag genomen horloges, laptop en auto terug kan krijgen.
  • Hierop heeft de gerechtsdeurwaarder klaagster bij e-mail van diezelfde dag geïnformeerd dat de beslagen door het faillissement van de partner van klaagster van rechtswege zijn opgeheven en heeft klaagster verzocht om eigendomspapieren.
  • Bij e-mail van 19 januari 2022 heeft klaagster omschreven om welke in beslag genomen zaken het gaat en heeft zij gevraagd waar deze spullen in bewaring worden gehouden.
  • Bij e-mail van 21 januari 2022 heeft de gerechtsdeurwaarder aangegeven dat klaagster voor de genoemde zaken geen bewijs van eigendom heeft meegezonden en dat de betreffende auto op 13 augustus 2019 executoriaal is verkocht.
  • Bij aangetekende brief van 14 februari 2022 heeft klaagster (nogmaals) bezwaar gemaakt tegen de gelegde beslagen én de omstandigheid dat zij geen antwoord heeft gekregen op haar eerder gestelde vragen. Tevens heeft klaagster verzocht om schadevergoeding.

2. De klacht

Klaagster verwijt de gerechtsdeurwaarder - samengevat - dat de gerechtsdeurwaarder:

  1. beslag heeft gelegd op de eigendommen van klaagster zonder dat hier een rechtsgeldige titel voor was;
  2. meerdere onjuiste exploten heeft uitgebracht;
  3. niet heeft gereageerd op de (aangetekende) brief van klaagster van 14 februari 2022.

3. Het verweer van de gerechtsdeurwaarder

De gerechtsdeurwaarder heeft de klacht gemotiveerd weersproken. Voor zover van belang wordt hierna op dat verweer ingegaan.

4. De beoordeling van de klacht

4.1 Gerechtsdeurwaarders zijn ingevolge artikel 34 van de Gerechtsdeurwaar­ders­­wet aan tuchtrechtspraak onderworpen ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met enige bij of krachtens deze wet gegeven bepaling en ter zake van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk gerechtsdeurwaarder niet betaamt. Ter beoordeling staat of de handelwijze van de gerechtsdeurwaarder een tuchtrechtelijk verwijtbare gedraging in de zin van dit artikel oplevert.

4.2 Ten aanzien van klachtonderdeel a overweegt de kamer als volgt.

4.2.1 Klaagster heeft het volgende gesteld over de vier in beslag genomen horloges:

  • het waren dameshorloges die klaagster toebehoorden én de gerechtsdeurwaarder is daarop gewezen;
  • de (dames)horloges lagen op een andere plek dan de horloges van haar partner;
  • de gerechtsdeurwaarder had na de taxatie van de horloges kunnen constateren dat zij niet van de partner van klaagster waren.

Klaagster verwijst naar de huwelijkse voorwaarden waarin, ten aanzien van lijfsieraden (waar horloges onder vallen), het volgende is opgenomen:

“kleding en lijfsieraden zijn eigendom van die echtgenoot, bij wie deze in gebruik zijn of tot wiens gebruik zij bestemd zijn, ongeacht van wiens zijde deze zaken zijn opgekomen en wel zonder enige vergoeding aan de andere echtgenoot.”

4.2.2 Met betrekking tot de in beslag genomen auto (SVC Seven) heeft klaagster gesteld dat zij direct tijdens de inbeslagname heeft aangegeven dat het haar auto betreft. Uit de RWD had de gerechtsdeurwaarder kunnen constateren dat de auto sinds 12 september 2009 eigendom is van klaagster.

4.2.3 Met betrekking tot de in beslag genomen laptop (MacBook Air, roségoud) heeft klaagster gesteld dat de gerechtsdeurwaarder op of omstreeks 8 oktober 2019 heeft vastgesteld dat de laptop eigendom van klaagster was. Klaagster heeft de laptop onder toeziend oog van de gerechtsdeurwaarder opgestart, is ingelogd en heeft op verzoek van de gerechtsdeurwaarder een zoekopdracht uitgevoerd. Op 3 november 2019 heeft de gerechtsdeurwaarder de laptop alsnog in beslag genomen, omdat deze als bewijs zou dienen. Klaagster vindt dit onbegrijpelijk omdat er geen titel is voor bewijsbeslag. Verder stelt klaagster dat de laptop een primaire levensbehoefte van haar en haar gezin is en dat de laptop veel privéinformatie en privédocumenten bevat.

4.2.4 Met betrekking tot de in beslag genomen iPhone 11 pro heeft klaagster gesteld dat zij ten tijde van de inbeslagname op 5 september 2020 heeft aangegeven dat het haar telefoon betrof. De gerechtsdeurwaarder heeft de telefoon desondanks uit de handen van klaagster gerukt, aldus klaagster. Bovendien verkeerde de partner van klaagster sinds 14 mei 2020 in staat van faillissement.

4.3 Niet in geschil is dat de gerechtsdeurwaarder één of meerdere executoriale titel(s) heeft tegen de partner van klaagster. Met betrekking tot de executie van de titel(s), i.c. de inbeslagname van de hiervoor bedoelde horloges, auto, laptop en de iPhone, stelt de kamer voorop dat op een gerechtsdeurwaarder een ministerieplicht rust indien hij een opdracht krijgt een titel ten uitvoer te leggen. Bovendien, zo heeft de gerechtsdeurwaarder verklaard, heeft hij expliciete opdracht gekregen beslag te leggen op een exclusieve verzameling van horloges die zich in de woning zou bevinden.

4.4 De praktijk van beslag op roerende zaken bij echtelieden sluit niet uit dat een deel van de in beslag genomen zaken kunnen toebehoren aan partner tegen wie het beslag zich niet richt. Als daarvan sprake is, is het aan de betreffende persoon, in dit geval klaagster, om door middel van bewijsstukken aan te tonen dat die zaken haar in eigendom toebehoren. De enkele uitlating ‘dat het haar horloges, laptop en iPhone zijn’ verplicht de gerechtsdeurwaarder niet tot het buiten het beslag houden van die zaken. Ook de tenaamstelling van een roerende zaak bij de RDW leidt niet zonder meer tot de vaststelling dat de betreffende persoon de eigenaar is van het voertuig. Dit betreft hooguit een vermoeden van eigendom. Bovendien conflicteert de eigendom stelling van klaagster met de door klaagster volgens de deurwaarder gedane verklaring dat zij niet in de auto rijdt, niet weet of en hoe de auto start en dat haar echtgenoot in de auto rijdt. Deze verklaring, opgenomen in het exploot van 12 juli 2019, is door klaagster (ter zitting) onweersproken gelaten.

4.5 Nu klaagster de stelling dat het haar eigendommen waren niet heeft gestaafd met (aanvullend) bewijs, heeft de gerechtsdeurwaarder ervan uit mogen gaan dat de in beslag genomen zaken aan de partner van klaagster toebehoorden. Te meer omdat het moment waarop beslag wordt gelegd zich niet leent voor een uitgebreid onderzoek naar de eigendomsverhoudingen van in beslag genomen zaken. Indien klaagster zich heeft willen verzetten tegen de gelegde beslagen en/of de rechtmatigheid van de inbeslaggenomen zaken heeft willen toetsen, had zij zich moeten vervoegen bij de gewone (executie)rechter. Het tuchtrecht is daarvoor niet de geëigende weg. Van enig tuchtrechtelijk laakbaar handelen is op dit klachtonderdeel niet gebleken.

4.6 Voorts overweegt de kamer dat de gerechtsdeurwaarder betwist de telefoon uit de handen van klaagster te hebben gerukt. Zonder nadere aanvulling kan door de kamer niet worden vastgesteld wie gelijk heeft op dit punt. Wel is vast komen te staan dat het toestel op enig moment onder beheer van de gerechtsdeurwaarder heeft gestaan, nu deze via de curator terecht is gekomen bij klaagster.

4.7 Ten aanzien van klachtonderdeel b. stelt klaagster dat de gerechtsdeurwaarder heeft verzuimd om het huwelijksgoederenregister te raadplegen en bewust exploten heeft uitgebracht waarvan de inhoud niet klopt. De gerechtsdeurwaarder heeft immers beslag gelegd op eigendommen van klaagster en deze eigendommen in diverse exploten vermeld, welke exploten aan de partner van klaagster zijn uitgereikt. Uit het uittreksel huwelijksgoederenregister blijkt dat klaagster in 2011 onder huwelijkse voorwaarden is getrouwd.

4.8 Niet is gebleken dat in een juridische procedure (of anderszins) is komen vast te staan dat er beslag is gelegd op eigendommen van klaagster. Tegen die achtergrond kan klaagster niet worden gevolgd in de stelling dat de inhoud van de exploten (daarom) berusten op onjuistheden.

4.9 Niet eerder dan in januari 2022 heeft klaagster de gerechtsdeurwaarder gewezen op (het bestaan van) de huwelijkse voorwaarden. Onder verwijzing naar de uitspraak van 18 augustus 2020[1] van deze kamer gaat klaagster er ten onrechte vanuit dat het op de weg van de gerechtsdeurwaarder lag het huwelijksregister te raadplegen en dat hij, door dat niet te doen, onzorgvuldig heeft gehandeld.

4.10 Ten eerste ziet de onzorgvuldigheid in de door klaagster aangehaalde uitspraak op het (ten onrechte) delen van privacy gevoelige informatie met een derden zijnde de derdenbeslagene. De kamer heeft overwogen dat indien derden kennis zullen nemen van al de informatie die een exploot derdenbeslag blootgeeft, het vooraf raadplegen van het huwelijksregister de ondergrens is van zorgvuldigheid. Dat het hier gaat om beslag op roerende zaken betekent niet dat hier geen sprake kan zijn van onzorgvuldigheid, maar klaagster heeft daartoe onvoldoende gesteld. Anders dan klaagster veronderstelt lag het op de weg van klaagster om de huwelijkse voorwaarden aan de gerechtsdeurwaarder ter hand te stellen, als zij zich destijds daarop had willen beroepen[2]. Het enkele bestaan van huwelijkse voorwaarden maakt het leggen van beslag niet zonder meer onrechtmatig of onzorgvuldig. Huwelijkse voorwaarden kunnen immers verschillend van inhoud zijn. Niet is gebleken van enig tuchtrechtelijk laakbaar handelen op dit punt.

4.11 Ten aanzien van klachtonderdeel c. heeft klaagster in haar brief van 14 februari 2022 aangegeven geen antwoord te hebben gekregen op de vragen die zij heeft gesteld in haar e-mail van 18 januari 2022. Verder stelt klaagster in de brief dat de gerechtsdeurwaarder inbreuk heeft gemaakt op haar eigendomsrecht door haar spullen in beslag te nemen en zelfs te verkopen. De gerechtsdeurwaarder had voorafgaande de beslaglegging moeten controleren of de partner van klaagster op huwelijkse voorwaarden was getrouwd. Tevens heeft klaagster de gerechtsdeurwaarder aansprakelijk gesteld voor de schade die zij heeft geleden, minimaal € 56.446,- en heeft zij de gerechtsdeurwaarder gesommeerd tot betaling ervan over te gaan.

4.12 De gerechtsdeurwaarder heeft aanvankelijk het verweer gevoerd dat de brief van 14 februari 2022 geen klachtbrief zou zijn en niet door hem beantwoord hoeft te worden. Verder stelt de gerechtsdeurwaarder dat klaagster kennelijk geen antwoord verwachtte, nu zij geen herinnering heeft verzonden. Ter zitting heeft de gerechtsdeurwaarder hierop aangevuld dat klaagster geen schuldenaar, advocaat of opdrachtgever is, maar een derde die geen partij is in het betreffende dossier. De gerechtsdeurwaarder stelt zich op het standpunt – refererend aan vaste jurisprudentie op dit punt – dat de norm die geldt om tijdig dossierpartijen te antwoorden niet van toepassing is als een derde een sommatie stuurt.

4.13 Indien de lijn van zijn aanvankelijk verweer gevolgd zou worden zou dit betekenen dat alleen klachtbrieven door de gerechtsdeurwaarder beantwoord hoeven te worden en dat bijvoorbeeld brieven waarin informatie kunnen worden uitgesloten van beantwoording. Dat is pertinent onjuist. Vaste jurisprudentie heeft het over correspondentie. Een ruimer begrip, waarbij het dus niet alleen gaat over klachten. Daarbij is het nog maar de vraag wanneer een schrijven als klacht moet worden gekenmerkt. Dat beantwoording van correspondentie kan uitblijven zolang iemand geen herinnering verstuurt is geen juiste opvatting en staat verre van wat een goed gerechtsdeurwaarder betaamt.

4.14 De stellingname dat klaagster geen partij is en om die reden haar brief van 14 februari 2022 niet beantwoord hoeft te worden is, gelet op de eerdere gedragingen van de gerechtsdeurwaarder, op zijn minst tegenstrijdig.

Het argument dat klaagster een derde is en dus geen partij in het dossier is houdt geen stand nu de gerechtsdeurwaarder klaagster wel heeft opgenomen in de betekende exploten. Bovendien is klaagster feitelijk onderworpen aan beslaglegging van zaken waarbij ervan uit is gegaan dat deze in elk geval in de gemeenschap van goederen vallen. Klaagster heeft dus belang bij de vragen die zij stelt. Daarnaast heeft de gerechtsdeurwaarder eerst wel willen antwoorden op de e-mails van klaagster van 18 en 19 januari 2022. Ten aanzien daarvan merkt de kamer op dat de kwaliteit van beantwoording van de e-mails te wensen overlaat nu de gerechtsdeurwaarder wel uitsluitsel over de auto heeft willen geven, maar niet over de horloges en laptop. Vooral het onbeantwoord laten van de locatie van laptop is, achteraf gezien, onbegrijpelijk nu ter zitting is gebleken dat deze tot op heden nog op kantoor van de gerechtsdeurwaarder is. Klaagster refereert in haar brief van 14 februari 2022 andermaal aan de locaties van de door haar gespecificeerde horloges en laptop. Daarnaast doet klaagster diverse aantijgingen ten aanzien van het optreden van de gerechtsdeurwaarder ter plaatse. Volgens de gerechtsdeurwaarder bevatte de brief van 14 februari 2022 enkel een sommatie waarvan de gerechtsdeurwaarder heeft aangevoerd hierop niet te hoeven reageren. Het is duidelijk dat de brief meer omvatte dan slechts een sommatie. De gerechtsdeurwaarder heeft verzuimd hierop te reageren. Dit klachtonderdeel is terecht voorgesteld.

4.15 De kamer verklaart de klacht, zoals hiervoor overwogen, gedeeltelijk gegrond. In lijn met wat er staat tegenover het niet reageren op ter zaak doende correspondentie zal de kamer volstaan met het opleggen van de maatregel van waarschuwing. Bij die stand van zaken ziet de kamer geen aanleiding om de gerechtsdeurwaarder te veroordelen in de kosten van de procedure. Omdat de klacht deels gegrond is, dient de gerechtsdeurwaarder wel aan klaagster het betaalde griffierecht te vergoeden, alsmede de door klaagster gemaakte (forfaitair vast te stellen) kosten.

BESLISSING

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

  • verklaart de klachtonderdeel c. gegrond;
  • verklaart de overige klachtonderdelen ongegrond;
  • legt aan de gerechtsdeurwaarder voor het gegronde deel de maatregel van waarschuwing op;
  • veroordeelt de gerechtsdeurwaarder in de proceskosten van klaagster, te begroten op € 50,00, te betalen nadat de uitspraak onherroepelijk is geworden;
  • veroordeelt de gerechtsdeurwaarder tot betaling aan klaagster van het door haar betaalde griffierecht van € 50,00, nadat de uitspraak onherroepelijk is geworden.

Aldus gegeven door mr. A.E. de Vos, plaatsvervangend-voorzitter, en mr. S.N. Schipper en M.J.C. van Leeuwen, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 3 november 2023, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing kan binnen dertig dagen na dagtekening van verzending van het afschrift van de beslissing, hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.

[1] ECLI:NL:TGDKG:2020:54

[2] ECLI:NL:GHAMS:2012:4401