ECLI:NL:TGDKG:2023:77 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/728062 / DW RK 23/14 EV/SM

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2023:77
Datum uitspraak: 03-11-2023
Datum publicatie: 06-11-2023
Zaaknummer(s): C/13/728062 / DW RK 23/14 EV/SM
Onderwerp: Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Beslissing op verzet. Klaagster beklaagt zich er onder meer over dat de gerechtsdeurwaarder buiten het arrondissement waarin zijn vestigingsplaats is gelegen geen ministerieplicht op grond van artikel 11 van de Gerechtsdeurwaarderswet heeft en de executietitel dan ook intensief moet toetsen. De bevoegdheid om ambtshandelingen te verrichten in de rest van Nederland brengt niet mee dat bij het accepteren en uitvoeren van de opdracht buiten het arrondissement waarin de vestigingsplaats van de gerechtsdeurwaarders is gelegen, niet meer kan worden volstaan met een marginale toets. Het verzet tegen de beslissing van de voorzitter wordt ongegrond verklaard.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 3 november 2023 zoals bedoeld in artikel 39, vierde lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de beslissing van 27 december 2022 met zaaknummer C/13/716660 DW RK 22/154 LvB/WdJ  en het daartegen ingestelde verzet met zaaknummer C/13/728062 / DW RK 23/14 EV/SM ingesteld door:

[   ],

wonende te [   ],

klaagster,

tegen:

[   ],

gerechtsdeurwaarder te [   ],

beklaagde,

gemachtigde: [   ].

1. Ontstaan en verloop van de procedure

Bij klachtenformulier met bijlagen, ingekomen op 21 april 2022, heeft klaagster een klacht ingediend tegen beklaagde, hierna: de gerechtsdeurwaarder. Bij verweerschrift, ingekomen op 6 mei 2022, heeft de gerechtsdeurwaarder op de klacht gereageerd. Bij beslissing van 27 december 2022 heeft de voorzitter de klacht als kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. Een afschrift van de beslissing van de voorzitter is aan klaagster toegezonden bij brief van 29 december 2022. Bij brief, ingekomen op 10 december 2023, heeft klaagster verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter. Partijen zijn opgeroepen te verschijnen ter zitting van 12 mei 2023. Ter zitting van 12 mei 2023 heeft klaagster de (plaatsvervangend-)voorzitter gewraakt, waarop de behandeling is aangehouden. Het verzetschrift is nadien behandeld ter openbare terechtzitting van 22 september 2023 alwaar klaagster en de gemachtigde van de gerechtsdeurwaarder zijn verschenen. De uitspraak is bepaald op 3 november 2023.

2. De ontvankelijkheid van het verzet

Klaagster heeft verzet ingesteld binnen veertien dagen na de dag van verzending van een afschrift van voormelde beslissing van de voorzitter, zodat zij in het verzet kan worden ontvangen.

3. De feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:

-          Op 27 november 2019 heeft de rechtbank Noord-Holland een vonnis in incident gewezen, tussen onder meer klaagster en Hypocasso B.V. Dit vonnis is op 31 december 2019 aan klaagster betekend.

-          Op 7 januari 2020 is in opdracht van Hypocasso B.V. executoriaal derdenbeslag gelegd onder de ABN AMRO bank op een rekening van klaagster. Dit beslag is op 14 januari 2020 aan klaagster betekend.

-          Bij vonnis van 6 mei 2020 van de rechtbank Noord-Holland is klaagster veroordeeld tot het betalen van geldbedragen.

-          Bij exploot van 12 mei 2020 is het vonnis van 6 mei 2020 op verzoek van Hypocasso B.V. aan klaagster betekend met gelijktijdig bevel aan de inhoud te voldoen.

-          Op 28 mei 2020 is executoriaal derdenbeslag gelegd onder de ABN AMRO Bank N.V. ten laste van klaagster. Dit beslag is op 3 juni 2020 aan klaagster betekend.

-          Bij beslissing van 16 juni 2020, geregistreerd onder nummer 

C/13/680597 DW RK 20/101, is een eerdere klacht gericht tegen de gerechtsdeurwaarder inzake de executie van het vonnis van 27 november 2019, als kennelijk ongegrond afgewezen. Het daartegen ingediende verzet, geregistreerd onder nummer C/13/685572 / DW RK 20/301, is ongegrond verklaard.

-          Bij beslissing van 12 januari 2021, geregistreerd onder nummer 

C/13/688954 DW RK 20/429, is een eerdere klacht gericht tegen de gerechtsdeurwaarder inzake de executie van het vonnis van 6 mei 2020, als kennelijk ongegrond afgewezen. Het daartegen ingediende verzet, geregistreerd onder nummer C/13/696283 / DW RK 21/27, is ongegrond verklaard.

-          Bij beslissing van 5 april 2021, geregistreerd onder nummer C/13/705566 DW RK 21/346, is een eerder klacht gericht tegen de gerechtsdeurwaarder inzake de executie van het vonnis van 27 november 2019, niet-ontvankelijk verklaard. Het daartegen ingediende verzet, geregistreerd onder nummer C/13/716615 / DW RK 22/153 is behandeld ter zitting van 16 december 2022 en is ongegrond verklaard.

4. De oorspronkelijke klacht

Klaagster beklaagt zich er samengevat over dat:

  1. de gerechtsdeurwaarder buiten het arrondissement waarin zijn vestigingsplaats is gelegen geen ministerieplicht op grond van artikel 11 van de Gerechtsdeurwaarderswet heeft en de executietitel dan ook intensief moet toetsen;
  2. het een vonnis in incident in de hoofdzaak is. De vordering in incident is kennelijk een andere dan de schadevordering in de hoofdzaak;
  3. de gerechtsdeurwaarder nakosten in rekening heeft gebracht zonder bevelschrift van de rechter. Ook na indiening van de klacht van klaagster is het beslag niet opgeschort. Het geld is vervolgens door de gerechtsdeurwaarder in eigen zak gestoken;
  4. de gerechtsdeurwaarder de kwestie niet aan de opdrachtgever heeft voorgelegd.

5. De beslissing van de voorzitter

5.1 De voorzitter heeft als volgt op de klacht overwogen:

4.1 De voorzitter overweegt dat aan de thans geformuleerde klacht hetzelfde feitencomplex ten grondslag ligt, als aan de klachten die in eerdere procedures (zoals in deze beslissing vermeld onder de feiten) aan de orde is gesteld. Nu klaagster geen (nieuwe) feiten of omstandigheden heeft aangevoerd die maken dat deze klacht inhoudelijk een andere beoordeling behoeft, zal de klacht niet-ontvankelijk worden verklaard. 

5.2 Op grond hiervan heeft de voorzitter de klacht van klaagster niet-ontvankelijk verklaard.

6. De gronden van het verzet

In verzet heeft klaagster aangevoerd dat de klacht niet ontvankelijk is verklaard op basis van de feitencomplex die hetzelfde zou zijn, maar daar is volgens klager geen sprake van. In tegenstelling tot de eerdere klacht(en), ziet de onderhavige klacht niet op de tenuitvoerlegging van het vonnis van 6 mei 2020, maar op het traject voorafgaand aan de tenuitvoerlegging van het vonnis.

7. De beoordeling van de gronden van het verzet

7.1 De kamer overweegt dat de voorzitter bij de beoordeling van de inleidende klacht de juiste maatstaf heeft toegepast. De gronden van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter leveren geen nieuwe gezichtspunten op die maken dat de kamer aan een inhoudelijke beoordeling van de klacht toekomt.

7.2 Ter zitting echter is gebleken dat er (procedurele) onduidelijkheden ten grondslag hebben gelegen aan het door klaagster ingediend verzet. Artikel 11 van de Gerechtsdeurwaarderswet ziet op de verplichting van het uitvoeren van een ambtshandeling in het arrondissement van de gerechtsdeurwaarder. Deze verplichting geldt weliswaar niet buiten zijn arrondissement, maar dat raakt de bevoegdheid om ambtshandelingen te verrichten in de rest van Nederland niet. Anders dan klaagster veronderstelt brengt deze bevoegdheid niet mee dat bij het accepteren en uitvoeren van de opdracht buiten  het arrondissement waarin de vestigingsplaats van de gerechtsdeurwaarders is gelegen, niet meer kan worden volstaan met een marginale toets.

7.3 Voorts heeft klaagster aangevoerd dat de klacht niet zozeer gaat over tenuitvoerlegging van het vonnis van 6 mei 2020, maar over de aanloop naar de tenuitvoerlegging. Hoewel niet expliciet is ingegaan op de zogenaamde ‘aanloop’ in de beslissing van 12 januari 2021 ( met kenmerk C/13/688954 DW RK 20/429) is er wel over dit feitencomplex beslist. Klaagster kan niet steeds opnieuw met (nieuwe) argumenten komen tenzij deze met feiten en omstandigheden worden ondersteund die niet eerder bekend waren. En daarvan is niet gebleken.

7.4 De kamer is het met de beslissing van de voorzitter eens en het verzet tegen die beslissing dient ongegrond te worden verklaard.

7.5 Het voorgaande leidt tot de navolgende beslissing.

BESLISSING:

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

  • verklaart het verzet ongegrond.

Aldus gegeven door mr. A.E. de Vos, plaatsvervangend-voorzitter, en mr. S.N. Schipper en M.J.C. van Leeuwen, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 3 november 2023, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing staat op grond van het bepaalde in artikel 39, lid 4 van de Gerechtsdeurwaarderswet geen rechtsmiddel open.