ECLI:NL:TGDKG:2023:68 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/723932 / DW RK 22/378 MK/SM

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2023:68
Datum uitspraak: 02-10-2023
Datum publicatie: 10-10-2023
Zaaknummer(s): C/13/723932 / DW RK 22/378 MK/SM
Onderwerp: Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klaagster beklaagt zich er onder meer over dat de gerechtsdeurwaarder ten onrechte loonbeslag heeft gelegd. Er is een verstekvonnis gewezen ten laste van klaagster. De onherroepelijkheid van het vonnis is komen vast te staan, alsmede de grondslag om te executeren. Onder die voorwaarden staat het de gerechtsdeurwaarder vrij, ingevolge artikel 434 juncto 435 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, beslag te leggen op (alle) vermogensobjecten van klaagster, waaronder beslag op het loon. Klacht ongegrond.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 2 oktober 2023 zoals bedoeld in artikel 43 van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de klacht met nummer C/13/723932 / DW RK 22/378 MK/SM ingesteld door:

[   ],

wonende te [   ],

klaagster,

tegen:

1. [   ],

gerechtsdeurwaarder te [   ],

2. [   ],

toegevoegd gerechtsdeurwaarder te [   ],

3. [   ],

gerechtsdeurwaarder te [   ],

beklaagden,

gemachtigde: [   ].

Ontstaan en verloop van de procedure

Bij klachtenformulier met bijlagen, ingekomen per e-mail van 15 oktober 2022, heeft klaagster een klacht ingediend tegen (het kantoor van) beklaagden, hierna gezamenlijk: de gerechtsdeurwaarders, en gerechtsdeurwaarder sub 1, 2, en 3 afzonderlijk. Bij verweerschrift, ingekomen op 9 november 2022, hebben de gerechtsdeurwaarders op de klacht gereageerd. De klacht is behandeld ter openbare terechtzitting van 21 augustus 2023 alwaar de gemachtigde van de gerechtsdeurwaarders is verschenen. Klaagster heeft schriftelijk medegedeeld niet ter zitting te zullen verschijnen, maar heeft bij e-mail van 19 augustus 2023 een schriftelijke aanvulling op de klacht toegezonden. De uitspraak is bepaald op 2 oktober 2023.

1. De feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:

  • Klaagster is bij vonnis van de rechtbank Amsterdam van 18 november 2016 (kort gezegd) veroordeeld tot betaling aan de eisende partij van € 20,21 (hoofdsom, te vermeerderen met wettelijke rente), € 48,40 (buitengerechtelijke kosten), € 0,17 (vervallen rente), alsmede proceskosten van € 96,02 (explootkosten), € 30,00 (salaris gemachtigde) en € 117,00 (griffierecht). Daarnaast is klaagster veroordeeld tot betaling van het nasalaris van € 15,00, te verhogen met € 68,00 in geval van betekening.
  • Bij exploot van 6 januari 2017 heeft gerechtsdeurwaarder sub 1 het vonnis betekend aan klaagster.
  • Bij exploot van 26 september 2022 heeft gerechtsdeurwaarder sub 3 (derden)beslag gelegd onder de werkgever van klaagster.
  • Bij exploot van 29 september 2022 heeft gerechtsdeurwaarder sub 2 het beslag aan klaagster betekend.

2. De klacht

De klacht van klaagster luidt samengevat en naar de kamer begrijpt, als volgt:

  1. Op 29 september 2022 meent gerechtsdeurwaarder sub 2 loonbeslag te mogen leggen. Ondanks dat de gerechtsdeurwaarder een aantal keren op de hoogte is gesteld van de onrechtmatigheid en de disproportionele kosten heeft hij zijn pogingen tot executie van het vonnis niet gestaakt.
  2. Op het exploot van 29 september 2022 is een bedrag van € 1.682,32 (inclusief kosten) opgenomen. De in rekening gebrachte kosten van € 977,91 zijn disproportioneel ten opzichte van het bedrag zoals opgenomen in het vonnis van 18 november 2016 van (bij elkaar opgeteld) € 394,80.
  3. Gerechtsdeurwaarder sub 1 valt klaagster lastig inzake een hoofdsom (premiebetaling schadeverzekering) van 20,21. Dit bedrag is rechtstreeks aan de verzekeraar voldaan. Het polisroyement uit 2016 en het betalingsbewijs is meerdere keren overlegd.

3. Het verweer van de gerechtsdeurwaarder

De gerechtsdeurwaarder stelt zich formeel op het standpunt dat de klacht zich niet richt tegen gerechtsdeurwaarder sub 3 en verwijst daarvoor naar de door klaagster ingediende klachtschrift en aanvullend schrijven van 19 augustus 2023. Voorts heeft de gerechtsdeurwaarder de klacht gemotiveerd weersproken. Voor zover van belang wordt hierna op dat verweer ingegaan.

4. De beoordeling van de klacht

4.1 Klaagster heeft een klacht ingediend tegen “[ naam kantoor ] gerechtsdeurwaarders [ gerechtsdeurwaarder sub 1]”. De kamer begrijpt de klacht van klaagster zo, dat die is gericht tegen het kantoor [   ], en in ieder geval tegen [    ] (gerechtsdeurwaarder sub 1). Vanuit [ naam kantoor ] is verweer gevoerd, waarbij er vanuit is gegaan dat de klacht zich in eerste instantie richt tegen gerechtsdeurwaarders sub 1 en 2. Naar oordeel van de kamer – zo blijkt uit de stukken – richt de klacht zich primair tegen het gelegde derdenbeslag van 26 september 2022 en daarmee tegen gerechtsdeurwaarder sub 3 die het derdenbeslag heeft gelegd, voor onder meer een bedrag van € 977,91 aan executiekosten. In het verweerschrift (zij het summier) is tevens verweer gevoerd namens gerechtsdeurwaarder 3.

4.2 Voorts merkt de kamer op dat, nu niet tegen de betekening van het beslag is geklaagd of handelingen die daarmee samenhangen, de klacht tegen gerechtsdeurwaarder sub 2 ongegrond zal worden verklaard. Hetzelfde geldt voor gerechtsdeurwaarder sub 1. Het enkele gegeven dat gerechtsdeurwaarder sub 1 (in 2016) het verstekvonnis aan klaagster heeft betekend én dat gerechtsdeurwaarder sub 2 aan hem is toegevoegd, maakt niet hij betrokken moet worden bij de onderhavige klacht. Klaagster heeft daartoe onvoldoende gesteld zodat niet anders geoordeeld kan worden. In deze beslissing wordt daarom alleen nog beoordeeld of gerechtsdeurwaarder sub 3 een tuchtrechtelijk verwijt treft in de zin van artikel 34 lid 1 van de Gerechtsdeurwaarderswet.

4.3 Ten aanzien van klachtonderdeel a. overweegt de kamer als volgt. Anders dan klaagster aanneemt in haar klacht, blijkt uit de door haar overgelegde stukken dat gerechtsdeurwaarder sub 3 beslag heeft gelegd op het loon van klaagster en niet gerechtsdeurwaarder sub 2. Voor de hierna volgende overwegingen maakt dit geen verschil, maar dit wordt opgemerkt om duidelijkheid te scheppen.

4.4 Uit de door de klaagster overgelegde producties is gebleken dat de rechtbank Amsterdam op 18 november 2016 een verstekvonnis heeft gewezen ten laste van klaagster. Nu niet is gesteld, en ook niet is gebleken, dat klaagster haar stelling van de onrechtmatigheid van het vonnis heeft laten toetsen middels een rechtsmiddel komt daarmee de onherroepelijkheid van het vonnis vast te staan, alsmede de grondslag om te executeren. Nu dit vonnis ter hand is gesteld aan de gerechtsdeurwaarder met de opdracht deze ten uitvoer te leggen, staat het de gerechtsdeurwaarder vrij ingevolge artikel 434 juncto 435 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering beslag te leggen op (alle) vermogensobjecten van klaagster, waaronder beslag op het loon. Tuchtrechtelijk laakbaar is het beslag dus niet.
 

4.5 Ten aanzien van klachtonderdeel b. overweegt de kamer als volgt. Klaagster vindt dat het bedrag van € 977,91 aan executiekosten niet proportioneel is in verhouding tot op de initiële hoofdsom van € 20,21. De gerechtsdeurwaarder heeft aangevoerd dat de (executie)kosten mede zijn ontstaan door meerdere beslagpogingen in periode tussen 2019 en 2022. Deze waren nodig omdat klaagster in gebreke bleef om uit eigen beweging aan haar betalingsverplichtingen te voldoen. Niet is gesteld, en ook niet is gebleken, dat de kosten niet zijn berekend overeenkomstig de daarvoor geldende tarieven van het Besluit tarieven ambtshandelingen gerechtsdeurwaarders (Btag). Dit betekent dat op dit punt geen tuchtrechtelijk laakbaar handelen kan worden vastgesteld.

4.6 Ten aanzien van klachtonderdeel c. overweegt de kamer als volgt. Klaagster is in het vonnis van 18 november 2016 onder meer veroordeeld tot betaling van een hoofdsom van € 20,21. Aan de hand van een screenshot van een bankafschrift van 27 mei 2020 stelt klaagster een bedrag van € 32,71 te hebben betaald aan de opdrachtgever van de gerechtsdeurwaarder. De gerechtsdeurwaarder heeft ter zitting verklaard hierover in overleg te zijn geweest met de opdrachtgever. De opdrachtgever heeft aangegeven dat de betaling van klaagster niet bij haar is doorgekomen en dat zij hierover rechtstreeks contact heeft gehad met klaagster. Nu klaagster haar stelling op dat punt nader niet nader heeft onderbouwd, kan niet worden vastgesteld wie hier het gelijk aan zijn of haar zijde heeft. Nu enig klachtwaardig handelen op dit punt niet kan worden vastgesteld, zal de klacht ook op dit onderdeel worden afgewezen.

4.7 Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.

 

BESLISSING

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

  • verklaart de klacht ongegrond.

Aldus gegeven door mr. M.L.S. Kalff, plaatsvervangend-voorzitter, en mr. C.W.D. Bom en M.F.J. Pijnenburg, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 2 oktober 2023, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing kan binnen dertig dagen na dagtekening van verzending van het afschrift van de beslissing, hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.